[Nummer 10]
Koppelwoorden.
In de September-aflevering van ‘Neerlandia’ (bl. 150) lees ik dat smalfilm niet op redelijken grond bestreden kan worden, o.a. niet, omdat wij immers ook hebben groothandel en kleinhandel. Is deze vergelijking te verantwoorden? Een smalfilm is inderdaad een smalle film (tot 16 mm, niet 16 cm, zooals Peller meent), maar bij groothandel denkt men aan handelen in het groot (Engeland heeft een grooten buitenlandschen handel en in een kamer van koophandel zijn zoowel de kleinhandel als de groothandel georganiseerd); zoo is ook een groothertog niet een groote hertog, of een groot hertog.
Tegen groothandel heeft natuurlijk niemand bezwaar, maar wel hinderen ons hoogbouw en laagbouw, d.w.z. het bouwen van hooge, resp. lage huizen. Waarom eigenlijk? Het is toch de vraag of een zekere woordvorming Nederlandsch is, niet of het Nederlandsche woord op een Duitsch woord lijkt.
Smalfilm mag niet vergeleken worden met smaldeel omdat dit laatste woord van oude herkomst is (O.T. 1937, bl. 19); wij hebben vroeger ook de woorden smaldoek en smalton gevormd, evenals dundoek en dunbier. Waren dergelijke samenstellingen vroeger niet, maar tegenwoordig wel in strijd met het taaleigen?
Een Hoornsche schipper van de zeventiende eeuw noemde de Amsterdamsche reeders de Groot-Jannen (verg. groothans, schraalhans) en hun schepen Groot-Jans-schepen; een driemaster van zeker formaat heette toen een grootschip en wellicht komt ons grootscheeps(ch) daar van daan. Thans vinden wij grootstad een leelijk Germanisme. Aan boord echter zal men ook tegenwoordig niet spreken van het groote luik of het groote zeil, maar van het grootluik en het grootzeil, daarentegen van de groote mast en de groote mars, alles natuurlijk voor zoover op moderne schepen de onderdeelen in kwestie nog bestaan.
Koppelwoorden met hoog werden vroeger in onze taal ook zonder moeite gevormd, men denke maar aan hoogaars, hoogbootsman en hoogheemraad; tegenwoordig echter moet men oppassen niet tot Germanismen te vervallen (O.T. 1937, bl. 18).
Is het alleen maar de vraag of men het al dan niet zonder de samenstelling kan doen, dan zouden smalfilm en smalspoor veroordeeld zijn, want men kan even goed spreken van smalle film en smal spoor. Misschien echter toch weder niet, want de wereld der techniek zal wel aan een zekere grens gebonden zijn en niet bedoelen een film of een spoor welke relatief smal zijn.
Intusschen blijft het onzeker of de technische belangen werkelijk altijd koppelwoorden vereischen. Groothandel en kleinhandel behoeven niet nauwkeuriger een zekere bedoeling weer te geven dan groote en kleine handel doen zouden; wij hadden vroeger een groote visscherij (de haringvangst) en een kleine visscherij (de walvischvangst). De tropische landbouw kan onderscheiden worden in groote landbouw en kleine landbouw (wat men in Suriname b.v. ook doet) en er zou geen reden zijn om van grootlandbouw en kleinlandbouw te gaan spreken, wanneer het eens voor het eene of andere doel nuttig geacht werd vast te stellen bij welk aantal hectaren in cultuur een bedrijf zou ophouden tot den kleinen landbouw te behooren.
De vraag is nu maar of bij het gebruiken van koppelwoorden, afgezien van gewoonte en traditie, alleen inzicht, taalgevoel en goede smaak moeten gelden, dan wel de eene of andere regel gesteld worden kan, welke houvast geeft. Kan O.T. deze vraag beantwoorden?