Onze Taal. Jaargang 6
(1937)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 6]-Er of -sche.De vraag, op welke wijze wij adjectieven (moeten) vormen van plaatsnamen, door achtervoeging van -er of van -sche, blijkt nog steeds de volle belangstelling van onze leden te hebben. In ons nummer van April 1934 vermeldden wij het oordeel van een lid van onzen Raad: Is het achtervoegsel voor adj. bij plaatsnamen -er, -sch, of allebei? Antwoord: In enkele vaste gevallen -er, anders geregeld -sch. En wij voegden daaraan toe de opmerking die een ander lid van den Raad ten aanzien van deze vraag maakte: Bij Duitsche stedenamen nemen wij -er gemakkelijk over, omdat die uitgang ook in een deel van Nederland gangbaar is. In ons nummer van Februari j.l. heeft een van onze leden de opmerking gemaakt dat de vorm op -sch meer en meer verdrongen wordt door het adj. op -er en dit lid ziet - evenals vele andere leden - een Duitschen inslag in ‘Waalsdorper weg’ etc. Hiertegen is verzet gerezen; met tal van voorbeelden hebben eenige leden getracht aan te toonen dat die ‘enkele gevallen’ toch niet zoo heel weinig zijn en een van hen is van oordeel dat ‘in het bewustzijn van het Groninger volk - èn in Friesland en zelfs eenigermate in (een deel althans van) Gelderland (en waarschijnlijk nog verder verbreid) - de uitgang -er als adjectiefvormer van plaatsnamen nog onverzwakt voortleeft’. En wel verre van toe te geven dat de vorm op -sch meer en meer verdrongen wordt door dien op -er, zou dit lid willen stellen dat juist de, naar hij meent ‘meer Hollandsch(?) algemeen beschaafde’ -sch sinds langen tijd bezig is, de (oorspronkelijk althans in het N. en O. deel van ons land algemeen gebruikte) -er te verdringen. Wat hem en, naar hij zegt, velen met hem, zeer aan het hart gaat.
Ziedaar de strijd ontbrand en deze strijd zou, in ons blad althans, wel onbeslist moeten zijn gebleven, wanneer niet een lid van onzen Raad (het is Prof. Wille die dit voor ons heeft gedaan) zich de moeite had getroost het vraagstuk nader te bezien. Wij geven dus het woord aan Prof. Wille, die de verklaring vooraf wil doen gaan, dat hij slechts enkele opmerkingen over deze stof maken kan, omdat een volledig systematisch onderzoek hem te veel tijd zou kosten, en ook te omvangrijk zou worden, en te veel in bijzonderheden zou moeten treden voor ons maandblad.
* * *
De formuleering in O.T.: ‘in enkele vaste gevallen -er, anders geregeld -sch’ acht ik met U volkomen te verdedigen. Alleen kan men er nog heel wat aan toevoegen, want de zaak is ook al weer tamelijk ingewikkeld. Literatuur bestaat er, zoover ik weet, niet overGa naar voetnoot*) dan W. de Vries, Woordvorming (een paar bladzijden daarin, die echter vrijwel alleen het Groningsch dialectisch gebruik betreffen) en een artikel van 1867 van den taalkundigen dichter A. Bogaers tegen Van Vloten (Taalgids 9, 93 en 247) over Deventer en Deventersch. De laatste toonde zich geërgerd er over, dat men hem Deventersch hoogleeraar noemde; Bogaers toonde aan dat -sch ook hier naast (niet uitgedrukt, maar toch bedoeld) -er voorkwam. Ondanks den kinderachtig hatelijken toon, die tegen Van Vloten (niet zonder oorzaak) in zwang was, is het stukje nog wel van eenig belang. Bogaers toont met een schat van voorbeelden het gebruik van Deventersch aan, zooals hij ook wijst op Haarlemsch predikant etc., naast Haarlemmer hout, dijk, halletjes etc. Hij wijst verder op ver- | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
schil in gebruik; -er had iets gemeenzaams, zoo meende hij.
Het is mij niet mogelijk, de kwestie volledig en afdoende te bespreken; daarvoor zou ik eerst veel materiaal moeten verzamelen. De tien deelen Nomina geographica Neerlandica bieden heel weinig hiervoor; bijna alleen in zooverre zij namen van gehuchten, polders en dgl. vermelden, die van een plaatsnaam zijn afgeleid. En dan is dit meest eeuwenoud materiaal. Het hedendaagsche gebruik kan men nog het best - zij het toch uiterst onvolledig - waarnemen in min of meer officieele provinciale almanakken, en in de onlangs verschenen ‘Lijst der Aardrijkskundige namen van Nederland’, evenals de Nomina geographica uitgegeven door het Aardrijkskundig Genootschap.
A. Bij kennisneming van dit materiaal blijkt duidelijk, naar het mij voorkomt, dat -er afkomstig is uit den genitief pluraal van den bewonersnaam. Zooals Amsterdam vroeger heette Amsteleredam d.i. der Amstelaren dam, zal Grollerholt, ook wel Grolreholt, wel het bosch der Grollers (zegt men thans Grollenaars?) zijn. Overigens hoeft niet in ieder geval afzonderlijk de verbinding van zulk een genitiefvorm met het bepaalde woord, daarop volgend, gebeurd te zijn; wanneer er eenmaal een aantal, ja enkele veelgebruikte gevallen waren, breidde die vormingswijze zich licht analogisch verder uit. Daarnaast kan echter heel goed tegelijk het adjectief op -sch zijn gebruikt: al heel oud vond ik naast elkaar Ravenswader en Ravenswaadsche stege (in 1471 en 1533). Een duidelijke aanwijzing, dat het adjectief op -er hetzelfde woord in oorsprong is als het substantief op -er, ligt in het Groningsche dialect, waar men als adjectieven van plaatsnamen afgeleid naast die op -er andere aantreft op -ster en -emer; uitgangen, die ook dienen tot vorming van bewonersnamen: Neizielster, Hamster, Grootegastemer zijn zoowel zelfstandig als bijvoeglijk naamwoord. Zoo is er in Drente een Smildegerdeel (heide). En adjectieven Friezer of Drenter kwamen nooit op, blijkbaar omdat die substantieven niet bestonden. Overigens vindt men in het Groningsch de adjectieven op -er wel zeer veelvuldig, maar die op -sch ontbreken er toch niet geheel; getuige ‘een Omlandsche rais’. Zoo vindt men ook in Friesland Appelsgasche Maden en Zandduinen naast een Appelsgaastervaart. Ook het gesubstantiveerde adjectief: het Grönnegersch (d.i. de Grönneger taal) zou men kunnen noemen. Maar hier raakt men een veel wijder strekkend verschijnsel. De vormingen op -er kunnen nooit zonder volgend substantief gebruikt worden: de Groninger aard, maar: op zijn Groningsch. Men kan niet zeggen: ik houd meer van Deventerkoek dan van Groninger. Men voelt het aan als samenstelling; meer van Deventer- dan van Groningerkoek, dat gaat. Werkt hier nog het besef na, dat we eigenlijk met een genitief pluraal te doen hebben? Men merke ook nog op, dat de vormingen op -er nooit praeadicatief te gebruiken zijn: dat is (heet, lijkt, noemt men) echt Groningsch.
B. De werking en de uitgebreidheid van de analogie is bij dat -er voor plaatselijke adjectieven zeer verschillend, en er doen zich licht twijfelgevallen voor, waar de een dezen, de ander een anderen kant zou willen uitgaan. Maar naast vele of omtrent alle -er-vorming is die met -sch althans in bepaalden stijl èn in verband met voorname, deftige, plechtige, ernstige voorstellingen en begrippen steeds bruikbaar, of zelfs vereischt. Meestal is -er nog veel meer beperkt dan hierin reeds ligt opgesloten. Zelfs naast Deventer koek kan ik mij heel goed Deventersche koekjes voorstellen: gewone koekjes, die men uit Deventer naar zijn woonplaats elders heeft medegebracht. En, met of zonder Haarlemmer halletjes, een Haarlemsche smulpartij in een Haarlemschen koekwinkel. Van ouds in de gewone volkstaal gebruikelijk blijkt -sch ook in ‘Haarlemsch’ door Bredero's drinklied, waarin hij de ‘Haarlemsche drooghe harten’ namens de Amsterdammers uitdaagt; en uit het spreekwoord, waarin de befaamde beul van Haarlem voorgesteld wordt als ‘de Haarlemsche dokter’. Omgekeerd staat de zaak heel anders. Wel heeft men Deventersch naast Deventer, Groningsch naast Groninger, Koevordensch naast Koevorder; maar nooit Leider, Woerder, Alpher naast Leidsch, Woerdensch, Alphensch.
C. Een bijzonder geval van analogie schijnt een term als ‘Nieuwe Rotterdammer Courant’, zooals men wel hooren kan; het blad zelf noemt zich Rotterdamsche. Hier heeft men vermoedelijk vermenging van het substantief: de Rotterdammer, bij overdracht op de krant toegepast, met het adjectief op -er, dat bij sommige plaatsnamen op -dam wel voorkomen kan: Edammer kaas, Schiedammer nat. Immers men zegt, een zeer bekende plaatselijke krant bedoelend, ook wel: de Hagenaar, de Leidenaar, enz., zooals men dat eveneens doet of deed voor de aanduiding van een passagiersboot, een autobus, en dergelijke. Hier heeft men te doen met een soort populaire personificatie. Vandaar dat men de krantennamen op -er niet altijd ten bewijze van het voorkomen van plaatselijke adjectieven op -er kan aanvoeren.
En nu de kwestie in het algemeen. Men zal de gevallen moeten onderscheiden: | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
| |||||||||
1. Streek.Ongetwijfeld heerscht de vorming op -er veel meer in het Noorden (Groningen, Friesland, Drente, Noord-Holland met het Gooi), dan in het midden en Zuiden. Over Gelderland en Overijsel durf ik het minst te oordeelen. Wat ik er in de vermelde bronnen van zag, doet mij gelooven, dat in Overijsel -er over het geheele gebied voorkomt: Ommerschans, Zwollerkerspel, Lemelerberg, Wanneperveen, Kampereiland, het Lutterhart, Raalterenk, Markelerberg, Weldammerbosch, Steenwijkerwold. En dat in Gelderland het naar de onderscheiden deelen zeer verschillend van frequentie is en ook niet zelden vormingen met -sch en -er in eenzelfde plaats zonder bezwaar naast elkaar staan. Men vindt Putterbosch en Puttenerbeek, Loenensche Beek, Bosch, Broek, het Almensch kerkje, enz. Evenzoo Apeldoornsch, Soerensch, Elburgsch, Leuvenumsch, Barneveldsch, Drielsch, Eldensch, Arnhemsch, Renkumsch in plaatsnamen, maar weer Vierhouterbosch, Nijkerkerpolder, Hattemerbroek en (in de Graafschap) Hattemermarkt, Tielerwaard en Bommelerwaard. En naast elkaar Elspeter struiken en Elspeetsche Bosch, Ameronger wetering en Amerongsche berg. Ederveen en Edesche Bosch, Oenensche Broek en Oenerdijk. (Een zeer oud paar gaf ik reeds onder A). Terwijl opmerkelijk een Geldersch Deldensche Broek staat tegenover een Overijselsch Deldenerbroek. In Zuid-Holland komt het ook nog wel terdege voor, maar ik meen op te merken: het meest in het Noordelijkste deel en in de kuststreek. Wij vinden zoo de Kagerplassen, het Warmonderhek, de Alkemaderpolder, in Leiden nog de Haarlemmerstraat; maar nooit een adjectief Leider of Leiden er (dit is Duitsch!). Wel weer: Lisserbroek, Hillegommerbeek, Noordwijkerhout, Bennebroekervaart, waartegenover opmerkelijk zijn Rijnsburgsche vliet en Heemsteedsche Kanaal. Evenwel, al overheerscht in overig Zuid-Holland, in Utrecht, Zeeland, Brabant, Limburg de vorming met -sch, die met -er ontbreekt noch in centraal Zuid-Holland noch in die andere provinciën. Al wil ik niet veel nadruk leggen op Zwammerdam uit middeleeuwsch Swadenburgerdam, er zijn een Benthuizervaart, Benthornerpolder, Alblasser- en Krimpenerwaard, Driehuizervaart (grens van Utrecht en Z. Holland bij Wilnis); Loenersloot, Breukelerveen, Loopikerwaard (naast Loopiksche wetering), Vleuterweide (tegenover Vleutensche vaart); Waalwijkerheide (naast Waalwijksche Haven); Zevenhuizerplas (N.Br.) maar Zevenhuizensche heide; Nunhemerheide, Wijkerveld (in Maastricht), Heerlerheide; Arnemuiderpolder, Kruiningergors. De formatie met -er is dus door heel Nederland bekend geweest, maar ze wordt steeds schaarscher, naarmate men van het Noorden naar het Zuiden en Westen komt: de Peeleresch ligt bij Assen, de Peelsche Heide bij Uden. | |||||||||
2. Vorm.Waar de neiging tot het gebruik van -er bestaat, schijnt die vooral en bij voorkeur voor te komen bij plaatsnamen op -en (inzonderheid met voorafgaande weinig geaccentueerde lettergreep), -er (dito), -el, -um(-om), -em. Groningen, Leeuwarden, Meppel, Uddel, Ter-Apel, Deventer, Vledder, Haarlem, Schoten, Wieringen, Loenen (U.), Hillegom, Bunschoten, enz. Waarmee ik niet zeggen wil dat het daarbij blijft: Rolder, Sneeker, Raalter, Alkmaarder, Rijper, IJlster, Soester, Zeister bewijzen genoegzaam anders. Maar nooit zal men vinden: Doorner, Bilter, Baarner, ja zelfs in Noord-Holland nooit Hoorner, maar altijd Hoornsch. Heeft bij Soest, Zeist misschien het wat moeilijk uit te spreken stsch de analogische navolging van het Gooische -er in de hand gewerkt? Een vaartje, van Zeist naar Utrecht loopend, heet ‘Biltsche- en Zeister grift’. Het zou even voorbarig zijn de grens tusschen beide uitgangen te leggen tusschen Zeist en De Bilt, als tusschen Baarn en Soest. Wij vinden ook elders zulke gevallen, ook wel daar, waar anders -er weinig voorkomt. Niet alleen Gaasterland, Olsterenk, maar ook Elsterzeeg (G.), Hulsterambacht (Z.), Hulsterbroek (N.B.), Breusterbosch (L.). Men zal dus een drang mogen aannemen naar vormingen op -er, waar de plaatsnaam uitgaat op -st. Nog valt op te merken, dat van de plaatsnamen op -en en -er die uitgangen vóór de aanhechting van het achtervoegsel -er doorgaans - maar niet altijd - wegvallen: Deventerenk, Vledderdiep, Dieverbrug, maar Dieverderzand; Asserwijk, Ter-Apelervenen, Diemerbroek, Zevenbergertocht (N.H.), Zevenhuizerplas (N.B.), Putterbosch maar Puttenerbeek, Deldeneresch. De d, die herhaaldelijk wordt ingevoegd na r en l vóór den uitgang -er: Dieverderveld, Berkelderveld (G.), Oenselderveld (L.), is op dezelfde wijze te verklaren als die in mulder, vilder, huurder, spaarder. Overigens zijn op de aangewezen tendenties uitzonderingen genoeg te vinden: Asselsche Bosch, Brakelsche Akkers, Aaltensche Slinge, Andelsche Maas, Pannerdensche Waard, Vaassensche Veld; Andelstsche Leigraaf, Aalstsche Wetering. Bij de adjectiva gevormd van plaatsnamen op -e vinden wij over het algemeen de gewone verdeeling van -er en -sch naar de landstreken: Hoogmadesche Watering, Heerdesche Heide, Aarlesche Peel, Edesche Bosch (in 1684 al een | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
dichtbundel: Edesche Verlustigingen). Maar bij de plaatsnamen op -se en -ze merken wij allerwegen de tendentie naar -er (blijkbaar uit tegenzin in de verbinding -sesche: Lissesche, enz.): Lisserbeek, Peizerdiep, Buurserveld; Reezerkamp, Vasserheide; Heezerven, Maarheezerveld; Bruinisserstelberg (overigens in Zeeland: Nisse-, Carnisse-, Stavenissepolder, waarin misschien het algemeene -sche verborgen ligt, zooals men dat vindt in Sluische). | |||||||||
3. Beteekenis en sfeer der bepaalde woorden.Dit achtervoegsel -er komt verreweg het meest voor in verbinding met: a. de namen van locale, aardrijkskundige begrippen; verder met b. markt, kermis; c. met de namen van voor de plaats zeer kenmerkende voortbrengselen. a. weg, laan, straat, polder, dijk, sluis, bosch, hout, woud, beek, duin, eng, kerspel, end, singel, poort, meer, vaart, mark en dgl. Voorbeelden behoef ik niet meer te noemen, maar van veel belang is het op te merken, dat deze eerste rubriek verreweg de uitgebreidste is, waarbij de twee andere bijna in het niet vallen; en dat het hier bijna zonder uitzondering weer een soort plaatselijke eigennamen betreft. Slechts zeer zelden zal men nog grond kunnen vinden om ze als gewone, vrije verbinding van twee woorden op te vatten; veelal hebben zij reeds het karakter van samenstelling (Haarlemmerstraat, Huizerweg, Leusderhei, Zwollerkerspel, en zoo voort), en slechts nu en dan kan men ze nog als in overgangstoestand verkeerend, als zoogenaamde woordkoppeling beschouwen. Daarentegen worden in de verbinding van adjectieven op -sch met dezelfde substantieven de beide deelen doorgaans als geheel vrije en onafhankelijke woorden gevoeld. | |||||||||
4. Stijl.Met het voorgaande kwam ik al eenigszins op het gebied van den stijl. Over het algemeen zal men voorzichtiger worden met de adjectiva op -er naarmate de dingen, die men bedoelt, en daarmee de taal, die men gebruikt, min of meer boven het alledaagsche uitgaan. Er zijn grensgevallen, die het eenerzijds zouden kunnen doen betwijfe- | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
len, maar anderzijds, bij betere beschouwing, het juist kunnen toelichten. Zooals Bogaers al wilde en bewees, ligt meer voor de hand: het Deventersche Athenaeum, Deventersche hoogleeraren, Groningsche professoren, dan de Deventer Professor, zooals Van Vloten volstrekt heeten wilde. Maar de vertrouwelijkheid, de hartelijke gevoelens bij de Gereformeerden aanwezig voor hun Theologische School te Kampen en haar hoogleeraren doet hier den vorm op -er de voorkeur geven: de Kamperschool, de Kamper professoren. Maar zal men gemakkelijk schrijven over de gezamenlijke Kamper medici, of over de Kamper autoriteiten? Ik denk dat men, indien Kampensch te ongewoon mocht worden geacht (doordat ‘Kamper’ door bijzondere invloeden zoo vast in het taalgevoel ligt), nog eer tot de omschrijving: van of te Kampen zijn toevlucht zou nemen. Zoo schreef Mevrouw Bosboom Toussaint ook niet over een Alkmaarder, maar over een Alkmaarschen wees.
De Groninger richting, school, theologie, godgeleerden zou men ook tegen het gezegde kunnen aanvoeren. Maar ik meen, dat men deze uitzondering voldoende verklaren kan door den invloed van ‘de Groningers’ in dezelfde beteekenis, en van Duitsche voorbeelden, in theologie en wijsbegeerte ten onzent zooveel en zoo gaarne nagevolgd; men denke aan ‘de Tübingers’ en ‘de Tübinger school’. Overigens zal men ook hier zeer vaak ‘Groningsch’ gebruikt vinden; men zie maar eens het Groningsche Gedenkboek van 1914.
Ten slotte nog deze opmerking. In het dialect, de gewestelijke eigen taal zijn wij vanzelf volkomen vrij om in dezen ons uit te drukken, zooals wij dat gewoon zijn. Maar wij kunnen zulk gebruik niet eischen noch verwachten van heel Nederland, dan in zeer beperkte mate. Dat is in hoofdzaak alleen, waar het weer locale benamingen betreft: zulke samenstellingen en woordverbindingen, die zelf weer aardrijkskundige eigennamen zijn geworden. Een enkel typisch voortbrengsel, een oude bekende instelling kan daarbij komen; een paardenmarkt, een koeksoort, een almanak. Maar het zou ondoenlijk - en ook zeer ongegrond - zijn, dat men voor elk plaatsje eerst zou willen en moeten uitmaken, hoe men daar het plaatselijk adjectief vormt. Dat mag voor dialectkunde, en historische taalwetenschap van belang zijn, maar niet voor hedendaagsch algemeen Nederlandsch taalgebruik. De Enkhuizer almanak is ons allen bekend; de Edammer kaas ook, maar of men Benthuizensch of Benthuizer ter plaatse zegt, Zevenhovensch of Zevenhover, enz. dat is alleen van belang bij de namen van polders, dijken, sluizen, enz.; maar verder vormt men zulke adjectieven in het Nederlandsch alle op -sch. Al kan men over een enkel grensgeval dubieeren, de hoofdscheiding is duidelijk: -SCH in den regel; -ER komt alleen voor in enkele vaste verbindingen. |
|