Vervolg van het artikel: o, die journalisten.
33 | ‘kitten’ i.p.v. ‘lijmen’, ‘dichten’, ‘verbinden’. |
34 | ‘hij brak samen’ - 'k heb 't heusch gelezen - i.p.v. ‘hij zakte in elkaar’. |
35 | ‘voetnoten’ i.p.v. ‘noten’ zonder meer of ‘noten aan de voet van de blz.’, of ‘noten onderaan’. |
36 | ‘zich bemerkbaar maken’ i.p.v. ‘hinderlijk worden’, ‘storen’, of omzetting van de constructie: ‘men gevoelde, dat’. |
37 | ‘zijn plannen verhullen’ i.p.v. ‘....verbergen’. |
38 | ‘opademen’ i.p.v. ‘opgelucht zijn’ of ‘herademen’. |
39 | ‘regenweer’, ‘hagelweer’ i.p.v. ‘regen’, ‘hagel’. |
40 | ‘opschuiven’ i.p.v. ‘uitstellen’. |
41 | ‘een stamboom gaat terug op’ i.p.v. ‘stijgt op tot’. |
42 | ‘belichting’ i.p.v. ‘verlichting’ en i.p.v. ‘licht’. |
43 | ‘onderzeeboot’ i.p.v. ‘onderzeeër’. |
44 | ‘vereenzaamd’ i.p.v. ‘eenzaam’. |
45 | ‘uitwijzen’, ook zeer, zeer in officieel gebruik, i.p.v. ‘verbannen’, ‘'t land uitzetten’, of i.p.v. andere constructies: ‘hij moest het land uit’ en dgl. |
46 | ‘hebt u interesse voor....?’ in een zakenbrief i.p.v. ‘kunt u gebruiken....?’ |
47 | ‘maken’ i.p.v. ‘doen’ in ‘licht uitmaken’ i.p.v. ‘uitdoen’, ‘de deur dicht maken, resp. openmaken’ i.p.v. ‘dichtdoen, resp. opendoen’, ‘een reis maken’ i.p.v. ‘doen’ en dgl.
In het algemeen bezigt het Duitsch ‘maken’, waar het Nederlandsch ‘doen’ zegt. Alleen ‘'k heb daar niets mee te maken’ is in het Duitsch ‘... zu tun’ en daar
|
| |
| dringt nu ook al precies verkeerd het (anders goede) ‘te doen’ in! Alleen is, geloof ik, ‘bezoeken maken’ wel goed; ‘bezoeken afleggen’ is niet dagelijksche spreektaal. |
48 | ‘Ze komen op hun kosten’ - gewone krantenstijl - i.p.v. ‘de moeite was lang niet tevergeefsch’ en dgl. |
49 | ‘hij kan er zich niet in vinden’ - gewone krantenstijl - i.p.v. ‘hij kan er geen vrede mee hebben’ en dgl. |
50 | ‘men grijpt zich naar het hoofd’ - gewone krantenstijl - i.p.v. ‘men staat er verstomd over’ en dgl. |
51 | ‘de bedrijven bloeien op’ - gewone krantenstijl - i.p.v. ‘er komt leven in de bedrijven’ en dgl. |
52 | ‘karren met forsche gespannen’ - sic in een krant! - i.p.v. ‘... met forsche dieren er voor’. |
53 | ‘een uitnoodiging richten aan’ i.p.v. ‘...tot’. |
54 | ‘een aparte noot’, ‘een vroolijke noot’, lijkt mij minder een Gallicisme (la note gaie), dan wel een Germanisme, want de Duitschers gebruiken ‘Note’ ook in deze beteekenis. In het Nederlandsch dient daarvoor een gespecialiseerde uitdrukking te worden gekozen, met ‘gevoel’, ‘voorval’, ‘indruk’, ‘kleur’, ‘klank’ en dgl. |
55 | ‘reizen’ i.p.v. ‘weggaan’ of ‘op reis gaan’ in zinnen als ‘hoe laat reis jij?’, ‘morgen reizen we’ en dgl. |
56 | ‘hoog’ in woorden als ‘hoogrood’, ‘hoogzomer’ - journalistiek Nederlandsch - i.p.v. ‘vuurrood’, ‘hardrood’, en i.p.v. ‘midden van den zomer’ ‘'t hartje van den zomer’. |
57 | Anders is het, ook officieele, gebruik van ‘hoogwater’ i.p.v. ‘hoog water’. Dat tot één woord maken van twee, die gescheiden behooren te blijven, is een Germanisme. In het Duitsch doet men dat in het oneindige. In het Nederlandsch mag het alleen, indien het bijvoeglijk naamwoord een blijvende eigenschap aangeeft; en ook dan is het nog vaak onnoodig. ‘Groote stad’ kan voortreffelijk uitdrukken, wat men er mee bedoelt en men behoeft niet ‘Grossstadt’ te volgen. En als men ook b.v. wel ‘groothandel’ zegt, dan is het daarom bij andere woorden nog niet gerechtvaardigd! De redeneering ‘als ik dit-en-dit mag zeggen, waarom dan dat-en-dat niet?’ is niet juist. Want iedere levende taal heeft haar algemeene karaktereigenschappen; en nu is het waar, dat een levende taal geen wiskundevak is, zoodat de regels geen bevroren regels worden, die dus wiskundig zouden moeten worden toegepast, en dat er dus altijd gevallen zijn te vinden in het taalgebruik, die min of meer van het algemeene gebruik afwijken, maar daarom mag men de afwijking niet maar raak gaan toepassen; want dan verandert men er het karakter en de eigen eigenschappen van de taal mee! - Dus niet ‘totaalindruk’, maar ‘indruk van het geheel’ en dgl. of ‘totale indruk’. |
58 | Daar behoort ook bij, dat men den uitgang ‘-loos’ te veel gebruikt. Zeker, ‘goddeloos’, ‘haveloos’, ‘smetteloos’ en dgl. zijn goed. Maar ‘uitzonderingloos’? Ten eerste zal dat dan toch wel ‘uitzonderingsloos’ moeten zijn; maar is dat niet echt ‘ausnahmslos’? en is ‘zonder uitzondering’ niet het goede Nederlandsch? ‘gedachteloos’? misschien wel goed! Maar dan krijgen we ook ‘hoofdloos’ (‘kopflos’), ‘berispingloos’ (‘tadellos’) etc. ‘Als dit wel, waarom dan dat niet?’ Het vele gebruik van ‘loos’ geeft het Nederlandsch een ander karakter. |
59 | Het gebruik van ‘samen’ in de beteekenis ‘bij elkaar’ is foutief. ‘Het toeval bracht hen na jaren weer samen’ i.p.v. ‘...weer bijeen’ of ‘... weer bij elkaar’. Evenzoo ‘We zijn toen veel samen geweest’ i.p.v. ‘We hebben elkaar toen veel gezien en gesproken’ of iets dgls. |
60 | Het gebruik van den dativus ethicus is in het Duitsch heel, heel gewoon, doch in het Nederlandsch zeer gering. Weer een verduitsching van het Nederlandsch, dat die dat. ethicus begint door te dringen. In ‘'k heb me zoo'n toestel gekocht’ moet ‘me’ niet staan. ‘Hij kan zich begrijpen’ is fout; ‘hij kan begrijpen’ is goed Nederlandsch. ‘Je kunt je denken, dat ik dat niet heb gedaan’ is verkeerd i.p.v. ‘je kunt wel denken, dat ik enz.’. ‘Dat kan ik me verklaren’ moet ‘me’ missen. ‘Zich aanschaffen’ is verkeerd i.p.v. ‘aanschaffen’ zonder meer. Nog erger wordt het, als we den passieven vorm krijgen: ‘dat laat zich begrijpen’ i.p.v. ‘dat kan men wel denken’ of ‘dat is te begrijpen’. - Men kan zich voorstellen’ is goed; natuurlijk! - Verwant hiermee is het gebruik van ‘zich’ in uitdrukkingen als ‘toen heeft het zich getoond’ i.p.v. ‘toen is gebleken’; ‘de zaak heeft zich goed afgewikkeld’ i.p.v. ‘is goed afgeloopen’ of iets dgls. of ‘is goed afgewikkeld’. Nog erger wordt het - dat is wel iets anders, doch het is een te weelderige groei van het gebruik van ‘zich’ -, als men ‘zich’ gebruikt in de beteekenis van ‘elkander’: ‘zij hebben zich ontmoet’, en naar analogie daarvan: ‘we hebben ons al gesproken’. |
61 | ‘eenigste’ i.p.v. ‘eenige’ is ook een Germanisme; journalistiek zeer geliefd. |
62 | Misschien is het gebruik van woorden op ‘-ens’ niet verkeerd: ‘hoogstens’, ‘minstens’, ‘overigens’ i.p.v. ‘op z'n hoogst’ of ‘ten hoogste’, ‘op z'n minst’ of ‘ten minste’, ‘voor het overige’. Maar het is in het Duitsch weer in algemeen gebruik: ‘bestens’, ‘nächstens’, ‘schönstens’. Gaat men het nu in het Nederlandsch verdedigen met een ‘Als hier wel, waarom dan daar niet?’, dan verandert men het karakter van de taal. Daarom alleen ‘ten eerste’, ‘ten tweede’; en niet ‘eerstens’ en ‘tweedens’; en ook niet ‘mooistens’ enz. |
63 | Misschien is het niet foutief, het hulpwerkwoord achteraan te zetten, doch dat is de Duitsche constructie. De echt Nederlandsche zinbouw is: het hulpwoord voorop. ‘De jongens, die de appels gestolen hebben’ is niet fout; maar beter is: ‘.... hebben gestolen’. Voorloopig zegt de journalistiek nog niet: ‘De jongens, die de appels hangen laten hebben’ of: ‘....gelaten hangen hebben’. Maar dat komt wellicht nog wel. |
|
|