De germanismen van deze maand.
-MATIG - in: fabriek(s)matig, schoolmatig, gestichtsmatig. (‘“Het Duitsche achtervoegsel -matig moeten wij krachtig bestrijden; zet men de deur daarvoor open, dan kan men rekenen op een onmatige aanwending van dit “matig” passe-partout. Taalverarming; taalverknoeiing.”’)
GELIJKAARDIG - i.p.v. gelijksoortig. (Oordeel van een lid van den Raad: ‘Ik keur gelijkaardigheid af, ofschoon het in vroegere eeuwen al voorkwam (17e en 18e E.) bij schrijvers in oude woordenboeken. Maar het herinnert mij (en wien niet?) te veel aan Hd. gleichartig; en wij voelen in dat -artig iets anders dan in ons -aardig, omdat het Hd. Art veel meer omvat dan ons aard. Wij hebben thans gelijks oortig, dat uitstekend voldoet; aan een woord, dat op één lijn met boos-, kwaad-, goedaardig, in hoofdzaak (als in oorsprong) den aard van personen zou aanduiden, is weinig behoefte. Wil men dit een enkele maal beslist uitdrukken, dan zegt men: van gelijken aard, of dgl. Voeren wij gelijkaardig in, dan zetten wij de deur open voor andere vormen met -artig van het Hd.)