Ontboezeming.
Een lid van onzen Raad, tegenover wien wij uiting gaven aan een gevoel van teleurstelling over veel wanbegrip ten aanzien van ons streven (een correspondent in Indië verklaarde ‘geen tijd’ te hebben voor deze dingen; een scheikundige, dat de chemici in den regel niet met taalgevoel ‘gezegend’ zijn; ‘wat heel rustig voor hen is’) vertroostte ons met de volgende woorden:
‘“Van de moeilijkheid en den ernst van Uw streven zijn wij beiden evenzeer overtuigd. Er verrijzen in een stad als Amsterdam zooveel griezelige cafetaria's, bufetaria's en delicataria's, dat men blij is als er nog ergens een goed Koffyhuis overblijft. Zoo is het in de taal ook. U zult dagelijks aan dezelfde ergernissen ten prooi zijn als ik, en ze evenzoo met gevoel voor humor meester worden. Gisteren las ik voor het eerst in mijn krant het zonderlinge woord “spitsuur” (een tijdstip waarop vele ongelukken gebeuren; ook in de taal dus), en enkele uren later hoorde ik dit woord al voor de tweede maal uit den mond van een vijfenzestigjarige dame die blijkbaar met haar tijd meegaat.
Het in den omgang wel te verdedigen “het is voor elkaar” staat vanmorgen ook als opschrift boven een mededeeling in mijn dagblad. Waarom schrijft de redactie dan maar niet ineens: “'t is vóór mekaar.” Dat is dan toch veel juister!’
Een ander lid van den Raad vertelde van een verslaggever die met betrekking tot een uitlating van een wethouder, waarmede de verslaggever het niet eens was, had geschreven, dat de spreker deze bewering maar beter ‘achter z'n kiezen had gehouden’!
Ja, als het er zóó voor staat moeten wij ons gevoel van teleurstelling maar onderdrukken en blij zijn dat er nog zoovelen gevonden worden die wel ‘tijd hebben’ voor deze dingen en wel met taalgevoel ‘gezegend’ zijn.