[Nummer 6]
Getrouw aan het werk.
Ons nummer van Mei, dat de leden heeft bereikt toen het, op den dag af, vijf jaar geleden was dat ons Genootschap werd opgericht, was, het spreekt wel haast van zelf, gewijd aan de herdenking van deze gebeurtenis. En vóór wij, in dit nummer, het gewone werk weder opnemen, mogen onze gedachten nog een oogenblik verwijlen bij de woorden die wij voor ons herdenkingsnummer hebben mogen ontvangen en met begrijpelijke voldoening hebben afgedrukt.
En zoo worde hier allereerst onze erkentelijkheid uitgesproken jegens onzen Minister-President en jegens den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, voor den steun dien zij aan ons streven hebben willen verleenen.
Dat onze hoogste overheid met zulk een krachtig woord opnieuw haar zegel heeft willen hechten aan ons werk, vervult ons met dankbaarheid.
Onze dank gaat evenzeer uit naar de leden van onzen Raad van Deskundigen, die ook thans weder van hunne belangstelling hebben willen getuigen en niet minder zijn wij erkentelijk voor de goede wenschen die onze zustervereeniging in Duitschland ons heeft toegezonden.
Dat eenigen van onze leden van buiten onze grenzen ter gelegenheid van ons eerste lustrum van hunne gevoelens hebben doen blijken, heeft ons verheugd en welkom was ons ook het woord dat Prof. Jan Walch ons uit Parijs heeft geschreven.
Enkele leden van onzen Raad hebben hun goede wenschen vergezeld doen gaan van opmerkingen over ons werk in het verleden en raadgevingen voor de toekomst. Wij zijn er ons van bewust dat, zooals Prof. Van Ginneken opmerkt, ons werk - de bestrijding van het germanisme - bloot staat aan het gevaar voor overdrijving en het is mede om dit gevaar te ontgaan dat wij ons gesteld hebben onder het gezag van een Raad van Deskundigen. Dat wij bij onzen strijd tegen deze ‘vijanden onzer moedertaal’ op den vollen steun ook van dit lid van onzen Raad mogen rekenen, is ook thans weder onomstootelijk gebleken.
Dat aan dit euvel niet het buitenland schuldig staat, maar dat in onze eigen ‘tuchteloosheid’ de diepste oorzaak is te zoeken van onze taalverwaarloozing hebben wij, met Prof. Kloeke, herhaaldelijk betoogd. Onze strijd geldt.... onszelven.
Een punt dat stellig aandacht verdient brengt dit lid van onzen Raad ter sprake. ‘Bestaat er gevaar dat deze of gene zegswijze tot de taal der beschaafden zal doordringen?’ M.a.w.: moet het germanisme bestreden worden zoodra het zich, bij enkelen, vertoont of moet er mede worden gewacht tot het zich min of meer heeft ingeburgerd?
Een moeilijke vraag. Dáár de vrees voor overdrijving en eenzijdigheid, hier het groote gevaar van het ‘te laat! de taalgrens loopt midden door ons land’.
Wat ons betreft, wij willen waakzaam zijn en elken aanslag keeren.
Brengt nu dit streven, onze moedertaal te beschermen tegen hare vijanden, het gevaar mede dat wij den woordenschat gaan bevriezen? Geenszins. Reeds in ons eerste nummer getuigden wij daarvan, toen wij schreven:
Wij beschouwen onze taal waarlijk niet als een zuilheilige die boven de menigte zit in onbewegelijke bespiegeling; wij willen haar levend houden in het afstooten van verouderde en het opnemen van nieuwe taalvormen, overeenkomstig de gestadige verandering en vernieuwing van het denken en voelen des