Ons genootschap heeft de mooie taak belangstelling te kweken voor de taal zonder vitterij, zonder bedilling van onwillige buitenstaanders. Het is het lichaam bij uitnemendheid voor hen, die, hoe gehecht ook aan hun taal, ver van hun land gevoelen dat zij ontgroeid zijn aan de lessen van den purist.
Indien zij ons genootschap steunen, kunnen zij de beweringen, zo dikwijls geuit, omtrent de overeenkomst tussen Duits en Nederlands, verduren in het besef althans iets te doen om te beletten dat die overeenkomst te groot worde.
April 1936.
F.E.H. GROENMAN.
Uit een briefwisseling met ons medelid, Prof. Dr. A.A. Verdenius, lichten wij deze instemming met het doel van ‘Onze Taal’:
‘Uw streven, een afwerende houding tegen het onnodig of aanstellerig gebruik van alle nog niet ingeburgerde -ismen, uit welk land dan ook, heeft mijn volle sympathie.’
‘Misschien weet U, dat ik enige reden heb om de actie van Onze Taal eenzijdig te achten: wij kunnen ook best een aantal Gallicismen missen!’
Amsterdam, April 1936.
A.A. VERDENIUS.
Tot slot: een woord, dat Prof. Dr. Jan Walch te Parijs, van wiens hand wij vroeger reeds een bijdrage mochten ontvangen, ons schreef:
Dat het genootschap Onze Taal zijn vijfjarig bestaan kan vieren, moet ieder verheugen, wien ‘onze taal’ ter harte gaat. Het besef, dat men bij het taalgebruik zorgvuldig te werk moet gaan; dat bepaalde woorden naar hun waarde of onwaarde behooren te worden gewogen - en over-wogen -; dat een woord iets van geestelijke beteekenis is,... getuigt voor de geestelijke beteekenis van wie hiervoor getuigen.
Parijs, April 1936.
JAN WALCH.