[Nummer 4]
Taal en gezag.
In het Aprilnummer van Neerlandia, het steeds belangwekkende orgaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond, beklaagt een inzender zich over het toenemende bederf van onze taal. De schrijver haalt tal van voorbeelden aan ter toelichting van zijn stelling dat het op het stuk van de taal ons, Nederlanders, ontbreekt aan gevoel van eigenwaarde, aan nationalen trots en hij zoekt naar middelen om daarin verbetering te brengen.
‘Het A.N.V.’ - zegt hij - ‘had een Taalcommissie welke ongetwijfeld nuttig werk op dit gebied verricht heeft, maar zij miste twee dingen om in haar taak volledig te kunnen slagen: snelheid in het naar buiten bekend maken van de vruchten van haar arbeid, en gezag.’
Het lijkt inz. niet goed mogelijk in deze beide tekorten ook bij een wederinstelling van die commissie op afdoende wijze te voorzien, maar hij bepleit een andere oplossing: de Regeering neme deze taak over en stelle een commissie in van drie personen, taalkundigen van algemeen erkend gezag, maar ook staande in de practijk van het leven. Van zulk een commissie verwacht de schrijver de oplossing van de netelige kwestie, die hij in zijn artikel aan de orde heeft gesteld.
* * *
Het behoeft wel niet te worden gezegd dat de woorden waarmede deze schrijver - als velen voor hem - te velde trekt tegen het voortschrijdende bederf van onze taal, ons uit het hart zijn gegrepen. Wij hebben nu bijkans vijf jaar onze aandacht geschonken aan dit euvel en niet opgehouden daartegen te strijden. Als de schrijver van het artikel lid is van het A.N.V. zal hij weten dat wij, Onze Taal, naar den wensch van het Verbond in zekeren zin de opvolgers zijn geworden van wat eens de Taalcommissie was. Terecht ziet inz. als een van de oorzaken dat deze commissie niet heeft kunnen slagen, - met hoeveel ijver zij er ook naar gestreefd moge hebben haar taak te vervullen -: haar gebrek aan gezag.
Welnu, dit gezag bezit Onze Taal. Niet uit zichzelve, want ‘Onze Taal’ is een vereeniging van leeken wien geenerlei gezag toekomt; maar door haar Raad van Deskundigen, wiens gezag het hare is. Deze Raad van Deskundigen, samengesteld uit Neerlandici, hoogleeraren aan de verschillende Universiteiten van ons land - in wier midden zich ook bevindt een oud-redacteur van het Nederl. Woordenboek - en in wien vertegenwoordigd zijn uiteenloopende richtingen op het stuk van de taal, kan en moet door ieder onbevangen Nederlander erkend worden als het gezag. En Onze Taal, voor wie de resultante van de meeningen van dezen Raad de norm is waarnaar zij zich richt, niet alleen, maar wier verschillende uitspraken zij steeds ieder afzonderlijk doet uitkomen, - Onze Taal kan en moet door elken Nederlander als een betrouwbare gids worden aanvaard.
En wat nu belangt het beroep dat inz. doet op de Regeering, dat verwerpen wij volstrekt. De taal behoort het volk en vormt zijn onvervreemdbaar bezit; hier ligt geen taak voor den Staat! De Staat moge ingrijpen daar, waar hetgeen gedaan moet worden door het individu niet, of slecht, wordt gedaan.
Dit werk doen wij en wij doen het... niet slecht. Althans: wij doen het met liefde en streven daarbij naar een volkomen objectiviteit; het ‘hoor en wederhoor’ wordt door ons niet vergeten.
Wat men van elke Regeering niet kan zeggen!