aangewezen (zijn op) |
afhankelijk van (e.a. bet.) |
aanwerpen (v.e. motor) |
aanzetten, op gang brengen |
begroeten
(een maatregel begroeten) |
toejuichen |
belevenis
(in de uitreiking van het getuigschrift culmineeren alle belevenissen van den dag; een zeldzame belevenis in de woestijn) |
gebeurtenis, ervaring, avontuur |
handelsschip, -vloot |
koopvaardijschip, -vloot |
inworp
(inworp: 1 dubbeltje) |
inwerpen, in te werpen, inwerp (of insteek), een dubbeltje in de gleuf |
maken
(koffie maken; bedden maken; hoeveel maakt dat samen; dat maakt niets, een bezoek maken) |
koffie zetten; bedden opmaken; hoeveel bedraagt (is) dat samen; dat komt er niet op aan, is van geen belang, hindert niet; een bezoek brengen, afleggen |
|
met (voorzien met) |
van |
|
omgrenzen
(Engeland wordt door de zee omgrensd) |
begrenzen |
overzien
(i.d. zin v.h. verv. woord) |
over het hoofd zien |
|
ringsom |
rondom, in 't rond |