[Nummer 1]
De weinige woorden die wij gebruiken en de vele die wij verstaan.
Over hoeveel woorden - van zijn moedertaal - beschikt een normaal menschenkind? Hoeveel woorden hebben in den loop der jaren hun plaats gevonden in ons bewustzijn, hoeveel kennen wij? En hoeveel daarvan zijn er noodig om onze gedachten aan anderen kenbaar te maken, hoeveel gebruiken wij?
Volstrekt nauwkeurige cijfers te dezen zijn uitteraard moeilijk te verkrijgen, maar er bestaan systemen van onderzoek die ons met vrij groote nauwkeurigheid een inzicht in deze materie geven.
Prof. Van Ginneken vertelt er van in het Decembernummer van Onze Taaltuin, het maandblad dat voor vakman en leek telkens weer wetenswaardigs bevat.
Een kind begint in het tweede levensjaar te spreken; als het vijftien maanden is, heeft het reeds 12 tot 20 woorden tot zijn beschikking; drie maanden daarna kent het er reeds 60 tot 100; weer drie maanden later 120 tot 200. Als het twee jaar is, beheerscht het kind reeds 400 tot 600 woorden, is het drie jaar dan komen sommigen reeds tot 800 en meer. Op zesjarigen leeftijd halen de meesten de 2000.
Die gebruiken ze ook practisch, althans voor het overgroote gedeelte; het kind heeft er weinig behoefte aan woorden te leeren die het niet noodig heeft. Van de 2000 woorden die een zesjarig kind kent (zijn ‘passieve’ woordenschat) gebruikt het er 1700 (de ‘actieve’ woordenschat). Een kind babbelt veel, zijn denken zoekt onmiddellijk reactie in het praten. Een dreumes van tusschen de twee en drie jaar gebruikt elken dag 50 tot 65% van zijn heelen woordenschat en de keuvelarijen van zoo'n kind gaan, alle herhalingen meegeteld, wel van 4000 tot 8000 woorden per dag; kinderen van drie tot vijf jaar zeggen gemiddeld 1000 tot 1500 woorden per uur en van 7000 tot 15000 per dag!
Dan komt de school en dan veranderen de cijfers; de school leert zwijgen en opletten. Op tienjarigen leeftijd spreekt een kind in een uur zelden meer dan 700 woorden; een merkwaardige achteruitgang. De ‘passieve’ woordenschat gaat met sprongen omhoog; de ‘actieve’ stijgt heel langzaam. Van het zesde jaar af, tot het negentiende, neemt de passieve woordenschat toe met duizend tot veertienhonderd woorden per jaar; de actieve met slechts honderd. De gemiddelde jongeman van 19 jaar kent 18.000 woorden, doch hij gebruikt er maar 3.000! De jonge onderwijzer bezit een taalschat van 19.000 woorden en hij gebruikt er 3500; de eerstejaars universiteitsstudent kent 20.000 en gebruikt 4.000 woorden.
Men ziet: verstaan en kennen is iets heel anders dan zeggen en gebruiken. De passieve woordenschat kan soms zeer hoog stijgen. E.H. Babbit berekende dien voor de meerderheid der vergevorderde studenten op circa 60.000 woorden; de Amerikaan Prof. E.A. Kirkpatrick kwam voor zich zelf tot niet minder dan 70.000!
De verhouding van gebruikte tot gekende woorden wordt echter voortdurend ongunstiger. Als wij de scherpe denkers en de groote stilisten, die het tot een woordgebruik van 10.000 brengen, voorbijgaan, zien wij dat een actief bezit van 6.000 woorden, voor de groep die er 60.000 kent, als normaal is te beschouwen. De verhouding van actief tot passief bezit is dus van de 60%, die wij bij het jonge schoolgaande kind vonden, via de 17% bij de negentienjarigen, hier geslonken tot 10%. En dit is nog niet het ongun-