Onze Taal. Jaargang 4
(1935)– [tijdschrift] Onze Taal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Nummer 8]Verleden tijd.In een der laatste nummers van ‘Neerlandia’, het altijd lezenswaardige orgaan van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’, heeft men een stuk kunnen vinden dat ons deed vragen: Heeft de tijd voor dezen schrijver nu al sinds tientallen jaren stil gestaan? Het was een, op zichzelf ook weer belangwekkend, artikel van den heer Van Es waarin, onder den titel: ‘Pénétration Pacifique et Annexion de l'esprit’, gewaarschuwd werd tegen het meer en meer indringen van den Duitschen.... neen van den Franschen geest in ons volk! Is het niet alsof we weer een halve eeuw jonger zijn en nog leven in den tijd vóór dat Dr. Haje in het A.N.V. voor 't eerst aandacht vestigde op de Duitsche bedreiging van onze taal en dus van onzen volksgeest?
Wij hebben, in de ruim vier kolommen van ‘Neerlandia’ die het artikel beslaat, nagenoeg geen argumenten uit het heden aangetroffen. Ze beslaan te zamen nog geen twintig regels; de rest van het stuk is heel en al.... historie. Waarlijk heel aardige lectuur maar volkomen waardeloos als argumentatie betreffende het heden. Niemand zal ontkennen dat ons volk vroeger zeer sterk en zeer eenzijdig onder Franschen invloed heeft gestaan maar actualiteit heeft alleen de vraag: Hoe staat het thans met onze cultureele zelfstandigheid? Te dien aanzien nu hebben wij in het artikel van den heer Van Es slechts drie argumenten gevonden:
Die Amsterdamsche vergadering, waarvan we het francophile karakter natuurlijk niet betwisten, was.... één vergadering. Men heeft het verslag ervan (al of niet) in de bladen gelezen en daarmee was het uit. Gevolgen heeft ze niet gehad en als de heer Van Es er niet aan had herinnerd, was ze nu al weer vergeten.... zooals ze trouwens weldra weer zal zijn.
De Cité Universitaire is ongetwijfeld een propaganda-instituut van Fransche cultuur en een dure liefhebberij waar wij ons echter moeilijk buiten konden houden terwijl de Europeesche deelneming vrij algemeen was. Maar degene die iets weet van de zeer geringe belangstelling welke ons volk voor deze Cité tot nu toe heeft betoond (met ‘krabben en bijten’ is het geld voor onze afdeeling.... nog steeds niet bijeen gebracht) die kan zich onmogelijk druk maken over de uitwerking van deze propaganda op onzen volksgeest.
* * *
Wat de voorstellingen van de Alliance belangt, die worden zeker druk bezocht maar.... door de leden van de ‘Alliance’ (en van ‘Nederland-Frankrijk’). En die vormen een zoo kleine minderheid in ons uitgaand publiek dat bijna nooit een voorstelling herhaald is moeten worden omdat men de bezoekers niet op één avond kon bergen. Zulk een herhaling is er het vorige jaar éénmaal geweest (het was een uitzondering) in Den Haag waar de Alliance het sterkst is.... en waar de Schouwburg (de ‘Koninklijke’) niet groot is. | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
Deze Fransche voorstellingen, die dus in besloten kring worden gegeven en waarvan de overgroote meerderheid van ons volk niets merkt, zijn bovendien niet talrijk; er zijn er gewoonlijk niet meer dan vier of vijf, zéér zelden meer, per jaar. Daartegenover staan Duitsche voorstellingen die, tot vóór een jaar (toen werd de Princesseschouwburg in Den Haag in een bioskoop veranderd) vrij wat talrijker waren. Schrijver dezes, die door zijn beroep de eerste voorstellingen in Den Haag moet bijwonen en die de programma's bewaart, heeft ze over de laatste zes jaren eens nagezien. Over het nu afgeloopen seizoen 34/35 was er, door de zooeven genoemde oorzaak, slechts één Duitsch program te vinden (maar we hebben geen programs van voorstelgen die eerst in Amsterdam waren gegeven) en toevallig waren er uitzonderlijk veel Fransche, nl. zes. Maar nu de vijf voorafgegane seizoenen:
Zooals men ziet: Steeds meer Duitsche dan Fransche voorstellingen. Daarbij zijn dan nog niet eens de tallooze avonden gerekend van het - Duitsche - operette gezelschap dat vaste bespeler is van den Princesseschouwburg, gedurende het laatste seizoen in afwisseling met de bioskoop. En al deze avonden waarop de ooren van het publiek worden volgegoten met Duitsch, zijn niet besloten maar voor iedereen toegankelijk. De Duitsche cultuurpropaganda van het tooneel is bij ons dus niet alleen sterker dan de Fransche maar vooral ook algemeener: Ze bereikt het gansche uitgaande publiek.
Daarnaast staat dan nog de, veel meer populair geworden, bioskoop. Daarin speelt het Fransch bij ons nagenoeg geen rol. We hebben eens aan een bestuurslid van de ‘Alliance’ gevraagd, hoe dat kwam. Het antwoord was: De bioskoopdirecteuren willen geen Fransche films omdat het publiek geen Fransch meer verstaat. * * *
Ziedaar de diagnose der praktijk: Het tegenwoordige publiek verstaat geen Fransch meer. Zoo is het inderdaad; van de vroegere gallomanie is niets meer over, want zelfs de leden der ‘Alliance’ en van ‘Nederland-Frankrijk’ zijn geen gallomanen maar gallophilen en de groote menigte buiten dien kring ‘verstaat geen Fransch meer’. Maar Duitsch! Duitsch verstaat tegenwoordig haast iedereen en de Duitsche denkwijze is al zóó ver binnengedrongen in ons land dat een lid van onzen Raad van Deskundigen ten aanzien van een bepaald punt oordeelde (blz. 7 van ons Februari-nummer): ‘De taalgrens loopt midden door ons land’! In 't algemeen echter houdt de verduitsching van ons volk allerminst op bij Utrecht of Den Bosch; onze zeebadplaatsen werden, vóór dat de crisis het reizen belemmerde (vooral van Duitschers) overstroomd met gasten die over onze Oostgrens waren gekomen en wier kinderen zóóveel zwart-wit-roode vlaggen op hun zandvestingen plaatsten dat de Nederlandsche daarbij in het niet verdwenen. Nooit hebben wij Fransche vlaggen op zulke bouwsels gezien en zelfs thans, nu het vreemdelingenbezoek zoo is verminderd en in 't bijzonder voor Duitschers moeilijk is gemaakt (door hun eigen regeering) is de meerderheid der vreemde badgasten nog Duitsch.
En welk een invalspoort voor de Duitsche denkwereld is niet sinds jaren al onze wetenschap met vele aan de Duitsche ontleende bronnen, boeken en.... menigen professor. Zijn niet ook reeds tal van Nederlandsche studenten, vooral in de technische vakken, in Duitschland of in Duitsch-Zwitserland gaan studeeren? Het zal jaren duren vóór er zooveel naar de Cité Universitaire zijn gegaan. Spreekt ook het onderzoek naar de verduitsching der chemische terminologie waarover men in ons Mei-nummer heeft kunnen lezen, niet van de onophoudelijke ‘penetratie’ uit het Oosten? Waar komen de germanismen in onze legertaal vandaan zoo niet van de orienteering van onze krijgswetenschap, al sinds lang, op de Duitsche?
Zoo zouden wij nog wat kunnen doorgaan.... met den zeer breeden invloed van de Duitsche en Oostenrijksche dienstmeisjes tot besluit, ‘Maer wat baeten kaars en bril
Als den uyl niet sien en wil?’
Wij denken er natuurlijk niet aan, den heer Van Es een ‘uyl’ te heeten (het staat nu eenmaal zoo bij Vader Cats) maar zien wil hij niet. Althans niet in het heden en in de naaste toekomst. Hij is daartoe te zeer verblind. Door het staren in 't verleden.
Wij echter blijven kijken rondom en vóór ons. Wij zien de taal en dus den denkvorm van ons volk steeds meer verduitschen. Als dam tegen dien een zij digen vreemden invloed die bovendien veel gevaarlijker is dan eertijds de Fransche was omdat ze zooveel moeilijker herkenbaar is, werd ons genootschap opgericht. En tegen dien invloed voeren wij een strijd die een actueel gevaar betreft.
En niet een schim.... uit den verleden tijd. |
|