[Nummer 3]
De uitspraak van de taal.
Toen wij in der tijd onze eerste pogingen deden tot het vormen van onzen Raad van Deskundigen, was de eerste man tot wien wij ons wendden, Prof. Dr. F.A. Stoett. Immers, ons Genootschap was opgericht in Amsterdam en het sprak dus vanzelf dat wij ons het eerst richtten tot den hoogleeraar in de Nederlandsche taal aan de Amsterdamsche Universiteit. Maar wij vingen dadelijk bot. ‘Ik ga mij juist losmaken van verschillende bezigheden’ antwoordde Prof. Stoett en dat was begrijpelijk want hij zou binnenkort zijn ambt neerleggen. Dat zal nu eerlang geschieden en daarom heeft een vertegenwoordiger van het ‘Handelsblad’ een vraaggesprek met hem gehad over de gevaren die onze taal bedreigen. Er staat in het relaas van dat vraaggesprek een en ander waarin ook diegenen van onze leden die geen Handelsblad-lezers zijn, wel belang zullen stellen en daarom willen wij er iets uit overnemen.
Vooraf merken wij op, dat Prof. Stoett het gevaar van de vreemde woorden en in 't bijzonder van de germanismen, niet zoo groot acht als wij. We gaan nu echter, bij het heengaan van dezen hoogleeraar, over dat onderwerp niet met hem redetwisten; wij kunnen tevreden zijn met het feit, dat we vijf andere hoogleeraren en een redacteur van het Woordenboek bereid hebben gevonden om ons in onzen strijd te helpen. Maar behartigenswaard dunkt ons, wat Prof. Stoett zei over de uitspraak van het Nederlandsch. Hij uitte zich daarover als volgt:
‘Zoolang wij den moed hebben, zelfstandig te zijn - een persoonlijkheid - en durven te schrijven, wat wij hooren spreken door beschaafde menschen, behoeven wij voor het karakter van onze taal niet te vreezen.
Het is echter wat moeilijk vast te stellen, wat in onze taal precies beschaafd is. Men kan toch eigenlijk moeilijk een dialect als b.v. het Groningsch onbeschaafd noemen. In Frankrijk en in Duitschland is de beschaafde taal, die welke wordt gesproken op het tooneel. Hier is dat niet zoo. Wel spreken veel tooneelspelers voortreffelijk Nederlandsch, maar zij doen het lang niet allemaal. Daar Holland nu eenmaal de voornaamste provincie is, nemen wij de taal uit dit gewest als beschaafd aan - al spreken niet alle Hollanders beschaafd.
Dit laatste is mede hieraan te wijten, dat de jeugd niet steeds op school beschaafd hoort spreken. Een examen-commissie kan een candidaat voor een acte M.O. niet afwijzen omdat hij onze taal niet beschaafd spreekt. In alle andere landen kan het wel!
Al zijn de examinatoren nòg zoo overtuigd, dat iemand, die onze taal niet behoorlijk spreekt, niet geschikt is, de Nederlandsche jeugd te onderwijzen, zij staan machteloos, als de examinandus overigens voldoende is. Daarom, omdat de onderwijskrachten niet allemaal goed onze taal spreken, is het des te meer gewenscht, goed te luisteren naar hetgeen beschaafde lieden zeggen.’
Hiermede heeft de scheidende hoogleeraar stellig een zwakke plek in onze taal aangewezen. Wanneer men eens in 't buitenland reist, dan kan men zich telkens weer verbazen over het betrekkelijk zuivere Fransch, Duitsch of Engelsch dat - buiten de dialecten en de stads-idiomen na-