Onze Taaltuin. Jaargang 8
(1939-1940)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 9-10]Het monachale Humanisme in NederlandHet lijkt op het eerste gezicht een misschien te weidsche titel; maar als ik aan Lindebooms ‘Bijbelsch Humanisme in Nederland’ herinner, zal menigeen toch spoedig mijn bedoeling begrijpen; en het feit dat ik er geen boek, maar een eerste artikel aan wijd, zal het begrijpelijk maken, dat ik nog wel meer hoop te vinden, dan ik reeds gevonden heb, en de vergelijking met het Bijbelsch humanisme althans verontschuldigen, als de uitkomst ze ten slotte niet zou wettigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De uiterlijke kenteekenen.Tot nu toe is er niet veel anders van bekend, dan dat in de 15de eeuw van uit Kartuizer-kringen, ook in niet-liturgische Latijnsche teksten, een nauwkeuriger puntuatie gepropageerd wordt; die zich vooral kenmerkt door naast de mediatio of het metron-teeken - meestal door: genoteerd - de zoogenaamde flexa of ‘der Hakenpunkt’ van Karl Hirsche op te nemen, die wij hier met; zullen weergeven. Karl HirscheGa naar voetnoot1) heeft over deze philologische aanwinst indertijd de loftrompet gestoken, naar aanleiding van Thomas a Kempis' gebruik hiervan in zijn autograaf van 1441 der Imitatio Christi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daardoor werd de syntaxis duidelijker, vooral in drieledige zinnen, en zoo werden in het ascetisch Latijn de korter zinnen weer mode. Ook in de Imitatie zelf kan men hiervan onmiddellijk de gevolgen zien, als men den nieuwen frisschen toon der twee eerste boeken met het litterair veel minder verzorgde vierde Boek vergelijkt, waar de lange zinnen de lezing vaak echt vermoeiend maken; zoodat er bij het rustig nalezen van Hirsche's zeker eenigszins lyrische ontboezemingen, toch ook voor den kritischen philoloog, heel wat meer van overblijft, dan DenifleGa naar voetnoot2) in een polemische stemming heeft verdroten. Zeker, Karl Hirsche wàs aanvankelijk omtrent het liturgisch gebruik der flexa niet goed ingelicht; maar Denifle was dat evenmin omtrent het extra-liturgisch gebruik hiervan, en met zijn aanval op Hirsche als: ‘pure liturgische lectie-punctuatie’ en ‘juist een afdoend bewijs, dat Thomas niet de auteur der Imitatio kan zijn’, heeft hij zich zeker niet minder in de vingers gesneden, dan Hirsche met zijn ‘evident bewijs voor Thomas' auteurschap’, dat trouwens door Spitzen aanstonds tot de ware proporties was teruggebrachtGa naar voetnoot3). Door Hirsche tegen te werpen, dat dit nieuwe leesteeken, alle zoo geïnterpungeerde teksten tot liturgische lectio-teksten stempelde, heeft Denifle zich dus deerlijk vergist; en hij had zich moeten beperken tot: ‘Karl Hirsche schijnt niet te weten, dat dit leesteeken aanvankelijk in de liturgische lecties thuis hoort’, en er voor alle duidelijkheid dan nog bij moeten voegen: ‘maar dit leesteeken is sinds het einde der 14de eeuw ook in allerlei extraliturgische teksten overgenomen en begrijpelijkerwijze het eerst: juist in de complete teksten van het Nieuwe Testament en de heele werken der Kerkvaders waaruit de lecties der Eerste, Tweede en Derde Nocturn zijn overgenomen.’ Maar zien wij nu eerst eens, waar dit nieuwe interpunctie-teeken in niet-liturgische teksten van de 15de eeuw ten onzent werkelijk voor den dag komt. Ik heb hiernaar zelf geen uitvoerig onderzoek kunnen instellenGa naar voetnoot4), en beperk mij dus, tot wat hierover door an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren gepubliceerd is. Het meeste en beste vond ik hieromtrent bij Mej. J. Greidanus: Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden, Zeist 1926 blz. 112. ‘In het algemeen heb ik de indruk gekregen, zegt deze schrijfster, dat in ons land de Kartuizers in de 15de eeuw, en waarschijnlijk in navolging van hun, ook wel de Windesheimers, veel werk gemaakt hebben van deze liturgische interpunctie’. Op blz. 79-80 had zij deze interpunctie reeds theoretisch beschreven gevonden in het Triersche Kartuizer-hschr. (Stadtbibl. no 1924) uit de 15de eeuw, en ze toegepast gezien in de twee 15de eeuwsche handschriften der Moralia in Job, van St. Gregorius den Grooten († 604) op de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek (Ibidem blz. 92), waarvan er één ook weer uit een Kartuizerklooster komt, en het andere aan de Utrechtsche kanunniken heeft toebehoord. Mej. Greidanus zegt nu op blz. 112 verder: ‘Handschriften met flexa, metron en vraagteeken zijn er vele. Alleen al uit Kartuizerkring afkomstig zijn b.v. de handschriften van het Utrechtsche Kartuizerklooster:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook van Beda Venerabilis komen er in het Brevier Lecties voor. Van de 14 codices, die afkomstig zijn uit Windesheim, en nu bewaard worden op het stadhuis in ZwolleGa naar voetnoot7), hebben de nummers
regelmatig de (drievoudige) liturgische interpunctie, en de vlgd. nummers
hebben de liturgische interpunctie slechts hier en daar’. Trouwens men zal opmerken, dat ook in de eerste dezer twee groepjes typisch niet-liturgische teksten voorkomen. De Imitatio-codices met de volledige flexa-interpunctie ontleen ik, op een paar aanvullingen na, aan Denifle l.c. blz. 735:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte voeg ik hier nog uit Spitzen: Nouvelle Défense l.c. blz. 17-21, 34-37 aan toe.
Met dezelfde interpunctie volgen in den autograaf van 1441 en in den Codex Grammont nog de negen andere opuscula:
Maar bovendien vinden wij deze zelfde interpunctie in vele van Thomas' andere werken:
Op een paar aanvullingen na, zijn al deze laatste werken reeds bij O. Spitzen l.c. genoemd. Deze lijst is natuurlijk verregaand onvolledig, maar ik laat ze juist drukken om Nederlandsche en Duitsche bibliothecarissen en archivarissen tot vervollediging aan te sporenGa naar voetnoot8). Ook in deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onvolkomenheid bewijst ze toch reeds, dat wij hier met een bepaalde school te doen hebben. En het opmerkelijkste ervan is dat, behalve hier en daar in West-Duitschland, wij deze overneming van de liturgische lectieinterpunctie in het gewone Latijnsche proza nergens anders aantreffen. Zeker ook de Italiaansche Magistri van een Ars dictaminis of De arte dictandi zooals Thomas Capuanus († 1243), magister Trasmondi de Clairvaux, Boncompagno en de schrijver van het Candelabrum, alle uit de 13de eeuw, wier meening, juist omtrent de punctuatie, naar Hahn en Thurot bij mej. Greidanus (blz. 108-109) letterlijk wordt geciteerd; evenals Giovanni de Bondi (14de eeuw), wiens voorschriften hieromtrent naar een handschrift van het Fraterhuis te Deventer door O. Spitzen (l.c. blz. 28-29) is afgedrukt: wijzen met hun klassieke indeeling van comma, colon en periodus wel in de richting van een drieledige punctuatie; maar 't is als met het ei van Columbus: niemand hunner komt er toe, en het is, zoover als tot nu toe bekend is, ook nergens anders zoo in gebruik geweest. Het beste bewijs hiervoor is misschien nog wel: dat Denifle, die in de ME handschriften van Duitschland en Italië zoo bijzonder goed thuis is, hier blijkbaar nooit van gehoord had, en niemand hem tot nu toe hierin heeft tegengesproken. Maar dit leesteeken-verschijnsel, al is het om zijn onmiddellijk controleerbaar karakter, een zeer welkom onderscheidingsteeken van het monachale humanisme, dat wij hiermee begonnen zijn te ontdekken: staat nu gelukkig heelemaal niet alleen. Natuurlijk wordt dit systeem vaak op reeds bestaande teksten toegepast, en het schijnt zelfs vrij zeker, dat het in de punctuatie-praktijk dezer geclausuleerde Latijnsche kerkvader-teksten, die immers ook vaak in de liturgische lecties voorkomen, het eerst is opgenomen; maar de innerlijke verdiensten van dit stelsel komen toch pas ten volle aan het licht, wanneer er nieuwe teksten met deze leesteekens tegelijk geboren worden; als m.a.w. de levende taal van meet af, op de leesteekens wordt gedragen en de leesteekens als het ware van zelf uit het levende prozarythme opkomen. Want alleen in deze gevallen kan dit toch oorspronkelijk rythmisch systeem: levende vruchten dragen. Pas door het zinsrythme komen wij zoo tot het eigenlijke wezen der zaak. Het valt toch onmiddellijk op, dat wij bij de kern van dit monachale humanisme - en daartoe zal reeds blijkens de gegeven lijst van handschriften toch zeker het gulden boek der Imitatio | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zijn P- en Q-editie moeten behooren - niet slechts een volmaakter leesteekengebruik, maar juist vlak vóór die leesteekens een eigen rythme en een bijzondere welluidendheid van de eindclausulen kunnen constateerenGa naar voetnoot9), waar juist de Imitatio immers van den beginne af aan alom om geprezen en geroemd is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Het Latijnsche prozarythme tot ao 650 na Christus.Het tweede groote ongeluk, dat Denifle nu bij zijn behandeling van de leesteekenquaestie overkwam, is vooral dat hij van het bestaan van het middeleeuwsche Latijnsche prozarythme en den samenhang der verschillende clausule-vormen met onze leesteekens niet het flauwste vermoeden heeft gehad. Dat was in 1883 nu zeker nog begrijpelijk genoeg, want de eerste groote studie hierover van Noël Valois: Étude sur le rythme des Bulles Pontificales. Extrait de la Bibliothèque de l'Ecole des chartes, tome 42, blz. 160-198 en 257-272 Paris 1881 was toen juist pas twee jaar verschenen. En eigenlijk is het succes dezer uitvinding pas een beetje algemeener erkend, sinds de bekende kerkhistoricus Mgr. Duchesne in 1889, Valois' vondst op een verrassende wijze uit Pandulphus' Vita P. Gelasii kwam bevestigen in zijn ‘Note sur l'origine du “cursus” ou rythme prosaïque suivi dans la rédaction des bulles pontificales’, ook weer uitgegeven door de Bibliothèque de l'Ecole des chartes, tome 50, blz. 161-163. Trouwens de eerste groote Duitsche studie hierover: W. Meyer: Die rythmische Lateinische Prosa verscheen pas in 1893 in de Göttinger Gelehrte Anzeigen Nr. I en zijn standaardwerk hierover, de ‘Gesammelte Abhandelungen zur Mittellateinischen Rhythmik’ 2e Bnde, Berlin, zou pas in 1905 deze resultaten wereldkundig maken. Waar komt nu deze heele Cursus-leer op neer?Ga naar voetnoot10) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Asiatische Grieksche redenaars schijnen er het eerst mee begonnen te zijn: aan hun proza meer zangerigheid te geven, door in hun redevoeringen het comma, het kolon en de periodus op één of twee langere woorden met een eigenaardig rythme te doen eindigen. Cicero nam dat van hen over in het Latijn, maar Caesar, Sallustius, Livius en Tacitus wilden er niets van weten. Suetonius, Florus, Seneca, Plinius de jongere, Curtius en Apuleius deden Cicero na en begonnen er een vasten regel van te maken; en dit waren voor hen de Ciceroniaansche modellen. Om althans een denkbeeld te geven van hun onderlinge frequentie heb ik, naar Laurand (II bl. 160-164)Ga naar voetnoot11) achter elk het aantal gevallen in Cicero's zesde Philippica naar de editie van C.F.W. Müller opgegeven. De oudste kerkelijke schrijvers doen daar druk aan mee; en zoowel Minucius Felix, Lactantius als Novatianus en Cyprianus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ambrosius, Augustinus en Hieronymus trachten allemaal bij voorkeur met deze vormen hun zinnen en zinsdeelen te besluiten. Quintilianus gebruikte hiervoor het eerst den naam van cursus. Ondertusschen is echter de Latijnsche quantiteit door het intensiteitsaccent vervangen; hier wat vroeger, daar wat later. Daardoor vallen verschillende vroeger nauwkeurig onderscheiden vormen samen b.v. de hierboven met opzet paarsgewijze bijeengebrachte onder 5-6, 7-8 en 9-10. Hierdoor moest er natuurlijk een radicale verandering komen. De clausulen worden veel eentoniger en er blijven ten slotte maar vier geprefereerde clausulen over:
In het Sacramentarium Leoninum voor het liturgisch gebruik vinden wij, tot groot nadeel der zoo gewenschte variëteit slechts deze vier cursus-vormen. En dat men dit waarlijk ook toen reeds als een verarming voelde, blijkt hieruit, dat dezelfde Leo de Groote in zijn Sermones er ten minste nog drie cursus bijvoegt: vooral paeon1-creticus ó o o o | ó o o parte repre | hendere (oude 4) dien wij ook bij St. Cyprianus (de Jonge blz. 63) als reeds tamelijk zeldzaam wedervinden (Steeger l.c. blz. 37). Maar onze oude vormen 5, 6, 7 en 8 moesten definitief vervallen vanwege de wet van Meyer, die zoowel voor het Grieksch als voor het Latijn voor alle clausulen met twee heffingen: tusschen die twee heffingen minstens twee ongeaccentueerde silben eischte. Want daarin zagen zij juist een rythmische voortreffelijkheid. Verder werden, door den overgang van het quantiteitsstelsel naar het accent-systeem: de woordgrenzen van hoe langer hoe grooter belang en vond men het mooier, dat de woordcaesuur niet met het eind der versvoeten samenviel. En daar de mooiste clausulen nu vooral op het einde van den heelen volzin moesten voorkomen (Steeger: passim, Samenvatting blz. 66 vlgd.) kwam er nu een nieuwe scheiding op tusschen voortreffelijke (P, T, D, V) en slechts toelaatbare clausulen (Pi, Ti, Di, Vi): de voortreffelijke voor het slot der perioden, en de toelaatbare voor het einde der bij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinnen en zindeelenGa naar voetnoot12). Leo de Groote heeft zoo in zijn Sermones 4815 cursusvormen als volgt verdeeld:
Zoo is de cursus planus ó o o | ó o in corde cur | ramus en stella de | coelo voortreffelijk maar in virginis natus of nominis sui slechts toelaatbaar. Zoo is de cursus tardus ó o o | ó o o in laetis ex | cessibus en vestra non | fluctuant uitstekend maar de vormen gentium populi of amplius gaudeant worden slechts binnen in de perioden na bijzinnen geduld. Ten slotte is ook de cursus dispondaicus ó o o | o ó o in cárne re|quiéscitGa naar voetnoot13), esse si|ne culpa of Im péndat et egénis voortreffelijk en alleen op het einde der periode te vinden, maar slechts even er door kunnen nog: ópera virtútem, pláceat et nóbis, die bijna uitsluitend binnen in de periode voorkomen. Iets analoogs heeft ten slotte met den Cursus Velox plaats; doordat men naast den classieken vorm ó o o o | o ó o serviat li | bertate er nog twee andere weliswaar zeldzaam en vooral binnen de periode voorkomende vormen bij neemt (Steeger blz. 60-61)Ga naar voetnoot14): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men ziet dat deze verschillen, aan het zoo verarmdeGa naar voetnoot15) systeem, toch weer een nieuwe variatie geven. Van al deze bijzonderheden is echter in de officieele kerkelijke liturgische teksten niets te bespeuren, daar zij zich uitdrukkelijk tot de vier hoofdvormen beperken. Dom Moquereau heeft m.i. bewezen, dat onze oudste Gregoriaansche cadencen heel duidelijk met deze vier cursusvormen samenhangen, en wel uit den tijd van overgang tusschen de quantiteits-domineering en de intensiteits-accentueeringGa naar voetnoot16). Onze heele oude liturgie staat dus vol cursus-vormen. De oudste Praefaties, Oraties en lecties der H. Vaders krioelen ervan. De Praefatio Apostolorum bevat alle officieele voorbeelden: Vere dignum et iustum est aequum et salutare V(elox), Te Domine suppliciter exorare V, Ut gregem tuum Pastor aeterne non deseras T(ardus), Sed per beatos apostolos tuos continua protectione custodias T, ut iisdem rectoribus gubernetur V, quos operis tui vicarios eidem contulisti D(ispondaicus), praeesse pastores P(lanus); Et ideo..... cumque omni militia coelestis exercitus T, hymnum gloriae tuae canimus, sine fine dicentes P. Nu raakt echter deze zóó vereenvoudigde clausulen-leer, omstreeks 650 op den achtergrond om weldra buiten gebruik te komenGa naar voetnoot17), en heel en al te worden vergeten. Ze waren blijkbaar die eentonigheid moe geworden en vonden den vrijen stijl mooier dan de gewrongenheid, die de strenge wet van Meyer eischte. En zoodoende hebben wij aan het al of niet voorkomen van den cursus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een mooi gegeven, om de oudere stukken der liturgie van de jongere te onderscheiden; en ook voor het ontmaskeren van falsarissen en apocryphe stukken heeft dit kenmerk reeds uitstekende diensten bewezen. Zoo is b.v. het door Erasmus aan St. Cyprianus toegeschreven De duplici martyrio door F. Lezius als een door Erasmus zelf opgesteld stuk aan de kaak gesteld. (Neue Jahrbücher für deutsche Theologie Bnd. 4, 1895, blz. 95 vlgd. en 184 vgld.). En op dit vonnis is geen beroep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De cursus-regels van ao 1100-1500.Nu gebeurt er echter iets heel merwaardigs, wat Mgr. Duchesne bij zijn studie van het Liber Pontificalis ontdekte (cf. blz 263). Paus Urbanus II was in 1088 zeer ontevreden over het onhandige en stuntelige Latijn der Romeinsche kanselarij. Met leedwezen en naijver las hij in het Brevier de lecties van den H. Leo den Grooten uit ao 440-461. Waarom kunnen wij dat niet meer? zoo dacht hij. Dat kunnen ook wij nog, als wij er ons wat moeite voor willen getroosten. En mee gaf hij aan zijn secretaris Giovanni Gaetani van Monte Cassino de opdracht om de zendbrieven van Leo den Grooten tot model te nemen, en een nieuwe Ars dictaminis voor de Pauselijke kanselarij te ontwerpen, die nauwkeurig het rythme der zinsclausulen volgens den cursus Leoninus zou regelen. Gaetani kweet zich van zijn taak en werd later Paus Gelasius II. Wij hebben echter van hem geen Ars dictaminis meer over; maar 100 jaar later van 1178 tot 1187 is Albertus de Morra kanselier der Roomsche kerk, onder drie achtereenvolgende Pausen, en bestijgt ten slotte als Gregorius VIII zelf den pauselijken zetel. En van hem hebben wij nog de Forma dictandi quam Romae notarios instituit magister Albertus qui et Gregorius VIII papa; die door Noël Valois in 1881 is teruggevonden. (Zie hierboven blz. 263). De hierboven ook reeds genoemde Transmundus van Clairvaux volgde Gregorius VIII als kanselier op. Welnu in de Forma dictandi van Gregorius VIII vinden wij nu drie hoofdregels voor het begin, het midden en het einde van een zin of zinsdeel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat waren de twee eenige authentieke ‘Gregoriaansche’ cursus. Daar echter in de praktijk deze twee vormen onvoldoende bleken, en weer op een verregaand eentonige stijlgewrongenheid uitliepen, heeft de reeds tweemaal genoemde opvolger van Gregorius VIII als kanselier der Roomsche kerk: Transmundus van Clairvaux er toch weer den tweeden Cursus Leoninus als no 3 den cursus tardus of durus: sorte partícipes aan toegevoegd. Alleen werd hierbij weer een onderscheid gemaakt tusschen de mooiere en de minder mooie vormen. Aan het einde van den heelen zin of een periode moest men bij voorkeur den kunstigsten vorm of den velox gebruiken, zooals b.v. epístola pròferátur of commúniter àcceptátur euz. Op 't einde van een niet zoo langen zin wordt verder ook de cursus planus b.v. prae-ésse pastóres of corde currámus aanbevolen. Maar de cursus tardus of durus b.v. sorte partícipes is alleen goed genoeg op het einde van een zinsdeel, dus bij een ‘distinctio suspensiva’ midden in den zin. En zoo is het in de Pauselijke oorkonden gebleven tot de Renaissance toe; gelijk Valois en na hem nog allerlei anderen uit de stukken hebben bewezen. En dat nu ook weer in de nieuw-bijgevoegde officies van de liturgie zoowel de lectiones als de orationes deze cursuswetten gaan volgen, zooals wij dat b.v. in Thomas van Aquino's Officie van het H. Sacrament, in Bonaventura's Officie der Stigmata Sti Francisci, of in Petrus Damianus' OfficieGa naar voetnoot18) van St. Odilo vinden, zal eenieder begrijpen. Maar wat niemand had kunnen voorzien, gebeurde. De Pauselijke bullenstijl werd maatgevend voor heel West-Europa; en weldra leerde men op de scholen overal de nieuwe rythmeregels der Pauselijke kanselarij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gui van Orleans, Laurentius van Rome, Ponce le Provençal verbreiden in Frankrijk de rythme-wetten iuxta stylum Curiae Romanae. In Italië is het vooral de schrijver van het Candelabrum en Giovanni de Bondi de schrijver van de reeds geciteerde Ars dictaminis, die deze Roomsche latiniteit naar alle Europeesche scholen uitdragen. Ook te Zwolle en Deventer werden deze clausulen gedoceerd. O. SpitzenGa naar voetnoot19) kon b.v. reeds in 1884 (l.c. blz. 38-39) tegen Denifle een uitvoerig citaat over de drie cursusvormen van Giovanni de Bondi overleggen, gelijk hij dat gevonden had in een der Codices van het Deventersche Fraterhuis. Het is hetzelfde handschrift, dat wij hierboven bij de leesteekens reeds genoemd hebben en het is voor de geschiedenis van ons Middeleeuwsch onderwijs de moeite waard, dit merkwaardige excerpt ook hier nog eens te laten afdrukken: ‘De cursibus et eorum nominibus. Fit igitur cursus tripliciter:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als echter Spitzen daaraan nu de conclusie toevoegt: ‘Eh bien, dans ces préceptes de Jean de Bondi on trouve tout le secret des rythmes de l'Imitation’, dan vergist hij zich deerlijk; maar wij mogen hem deze vergissing in 1884 nog niet al te zwaar aanrekenen, want blijkens de bladzij die hij eraan besteedt, om deze conclusie goed te praten, toont hij duidelijk, dat althans één der groote verschillen tusschen de Bondi's theorie en de praktijk in de Imitatio hem niet geheel en al is ontgaan. Op blz. 40 zegt hij toch: ‘Quelquefois, il est vrai, Thomas même en concluant ses périodes, n'a pas observé les préceptes de Bondi, p.e. III, c. 19 no 2, les mots finaux: non ségniter parátus et no 4 ad patiéntiae corónam ne forment pas des “cursus” en règle.’ Neen, gelijk wij weldra uitvoerig zullen bewijzen, stemt het clausulenrythme der Imitatio en der verdere Nederlandsche monachale humanisten zeker in eenige punten met het Latijnsche prozarythme der Romeinsche Curie en dat der FranschenGa naar voetnoot20), Duitschers en Italianen overeen; maar wijkt het er op andere punten des te kenmerkender van af. Willen wij straks dus extra-liturgische voorbeelden van de keurige observatie der voorschriften van de Bondi ter vergelijking met die der Nederlandsche monachale humanisten gereed hebben, dan moeten wij het Latijn uit de brieven van Dante of van Cola di Rienzo opslaan; waarvan ik, in navolging van v. Poppel uit W. Meyer en BurdachGa naar voetnoot21), een paar karakteristieke passages overneem. Een brief van Dante uit zijn verbanningstijd eindigt aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cola di Rienzo's brief uit de gevangenis van Praag aan Karel IV in 1350 begint aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elke periode sluit dus met een velox, voor een comma zijn een planus of tardus voldoende, en zoo komen in den langen brief van meer dan duizend regels slechts een paar zinseinden zonder cursus voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. De cursus-regels bij onze monachale Humanisten.Welnu, met deze teksten moeten wij nu het eerste Boek der Imitatio Christi vergelijken. En weldra zal blijken dat wij hierbij ineens een heel stel nieuwe clausulen op het spoor komen; die straks echter toch ook weer heel oud zullen blijken. Ten 1ste schijnt hier de oude dispondaïcus van vóór 650 b.v. várie tentátur te herleven die aan Spitzen reeds was opgevallen; ten 2de komt daarnaast echter ook een paeon1-creticus (p1c) voor met twee onbetoonde silben aan het slot, dus várie tentámini, gelijk aan Cicero's esse patiemini; ten 3de verschijnt hier, tegen de wet van W. Meyer in, een dichoreus (dch) als noti sumus of proféctus érit gelijk aan Cicero's comprobavit; ten 4de duikt hier zoowaar een oude spondaeus-creticus (spc) op als: válde útiles gelijk aan Cicero's ipsa publica. Vergelijk hiervoor blz. 264 hierboven, zoodat wij hiermee ineens tot Cicero zelf of althans tot vóór de wet van W. Meyer teruggaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb hiertoe nauwkeurig en volledig het eerste boek der Imitatio geëxcerpeerd in drie groote groepen:
genoteerd en statistisch berekend. Verder heb ik, juist met het oog op de leesteekens, hier bij de drie cursus planus, tardus en dispondaicus ook onderscheid gemaakt tusschen de boven op blz. 267 genoemde voortreffelijke en toelaatbare woordscheidingen, zoodat ik uit de getallen van beide groepen straks zal kunnen zien, of onze monachale humanisten ook op dit punt, met de oudste laat-Latijnsche schrijvers overeenstemmen en ten slotte heb ik er bij den Cursus velox nog de twee verwante gevallen aan toegevoegd. Om mijne lezers echter niet ineens met een lijst vol onbegrijpelijke cijfers te overvallen, leg ik eerst, althans voor één Caput, mijn wijze van bewerking, volledig over. Men heeft dan meteen de gelegenheid om de vlotheid en ongedwongenheid van dit Latijn, met dat der Italiaansche meesters als Dante en Cola di Rienzo te vergelijken.
Ik bezig daarbij de volgende afkortingen:
Cap. 13.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De officieele Cursus-vormen Planus, Tardus en Velox blijken dus ook hier in hun volmaakten vorm, de meest gezochte clausules. Ze komen hier in dit 13de Caput respectievelijk 12, 10 en 10 maal voor. Dat is dus in volmaakte overeenstemming met den officieelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cursus Romanus. De groote afwijking, die aanstonds in het oog springt, is echter dat de oude Dispondaicus dezelfde voorkeur geniet met 10 gevallen. En dat is dus een groote stap terug naar het gebruik voor ao 650. Maar bovendien vertoonen hier de slechts toelaatbare vormen van den Planus, Tardus en Velox slechts een minimale frequentie van respectievelijk 3, 3 en 5 voorbeelden; wat volgens de Bondi allemaal foutieve vormen zijn; maar die in dezelfde minimale frequentie: als toelaatbaar, ook in de Sermones van Leo den Groote plachten voor te komen. Zie hierboven blz. 266. Alleen vertoont de slechts toelaatbare vorm van den Dispondaicus hier in dit Caput een hooger cijfer dan we verwachtten. De uit Leo den Groote's tijd opnieuw herrezen clausules p1c, spc en dch zweven met hun middel-frequentie tusschen de beide extremen in; gelijk het ook bij Cicero zelf het geval was. Verder zouden wij misschien verwacht hebben, dat de onvolmaakte Pi, Ti, Di en Vi (uV en Vd) volstrekt nooit aan het einde van den zin voor een punt, zouden voorkomen. Deze extreme consequentie wordt echter in de praktijk blijkbaar niet toegepast. Van de Pi vinden wij er toch één, van de Ti géén, maar van de uV en de Vd toch telkens weer één voorbeeld. Onze, alles blijkbaar zorgvuldig overwegende monachale humanisten, verkozen in dit geval ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een slechts even toelaatbaren cursus aan het zinseinde boven een gewrongen constructie, die hun gedachte niet zoo goed weergaf. En hieromtrent zijn Cicero en Leo de Groote het weer met hen eens. Zoo kan het ons aanvankelijk ook verwonderen, dat de cijfers voor P, T en V in de derde kolom, dus voor de punt niet allemaal hooger zijn, dan de cijfers der twee eerste kolommen; maar dit is wel bij Leo den Grooten maar bij Cicero ook niet het geval; omdat men, op het stuk van welluidendheid altijd nam wat men krijgen kon, en dus ceteris paribus ook voor de tusschenzinnen liever een volmaakten dan een onvolmaakten cursus-vorm koos. Met opzet hebben wij hier aan de gegevens van dit ééne caput, reeds heel onze thesis omtrent de Renaissance van het rythmisch proza van Paus Leo den Grooten bij onze Nederlandsche monachale Humanisten willen toetsen, omdat onze lezers ons hier nog alles onmiddellijk uit den gegeven tekst kunnen narekenen. Het spreekt echter van zelf, dat wij dit niet hebben neergeschreven eer wij zelf reeds het resultaat omtrent het heele eerste Boek der Imitatio kant en klaar voor ons hadden. Welnu, dit stemt nu, op alle punten van belang, geheel en al met onze eerste lijst overeen. Ziehier dan het resultaat van ons onderzoek naar alle cursusvormen en clausulen van het geheele Eerste Boek.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het algemeen blijkt hieruit dus ten eerste, dat de punt en het metron ongeveer even vaak voorkomen. In elken zin komt dus gemiddeld één metron voor. Maar in slechts één derde der zinnen is ook nog een flexa noodig. Wat zeide ik daar straks over korte zinnen? (zie blz. 258, 2de regel van boven). Ten tweede overtreffen ook hier de officieele drie hoofdclausules in hun volmaakten vorm met hun 15, 9⅓ en 15% alle overige; maar juist gelijk Trasmondi het wil, staat de Tardus of Durus toch het laagst van de drie. De weer verrezen Dispondaicus met zijn 13⅔% wint het nu zelfs van den Tardus. Het is dus wel het oude clausulen-systeem van vóór ao 650, dat hier uit zijn graf verrijst. Maar bovendien verschijnt hier dezelfde voorkeur voor de volmaakte vormen als bij Paus Leo den Grooten in de tegenstelling van
Zoodat nu bij het geheele overzicht onze verwachting volkomen bevredigd wordt. Ook hier blijken de drie verdere herboren Ciceroniaansche clausules, de Paeon1-creticus, de Spondaeus-creticus en de Dichoreus respectievelijk met 9,9⅓ en 8% volkomen evenwichtig tusschen de slechts toelaatbare en de meest gezochte cursus-vormen het midden te houden, juist als bij Cicero zelf. Juist als bij Cicero zelf soms ook minder favoriete vormen op het einde eener periode voorkomen, vinden wij ook hier de onvolmaakte vormen Pi, Ti, Di, uV en Vd wel eens aan het einde van den zin, en evenals ook Cicero zich heelemaal niet schaamt, om de mooiste clausules ook midden in den zin te bezigen, als die zich ongezocht aanbieden, zoo vinden wij ook hier in de eerste twee kolommen betrekkelijk hooge percentages der volmaakte vormen P, T, D en V. Wij hebben hier bij onze monachale humanisten dus met een veel complexer en veel rijker systeem te doen dan dat der Romeinsche Curie, dat toen over heel Europa in zwang was. Die rijkdom is echter niet willekeurig uitgevonden, maar uit de studie van Cicero en de beste Latijnkenners onder de Kerkvaders weergeboren. En het doel, dat daarmee bereikt werd, is: dat zij wisten te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontkomen aan de eentonigheid en de gewrongenheid der gedachten, die ondanks den rijken gepassioneerden inhoud in de aangehaalde brieven van Dante en Cola di Rienzo zoo sterk naar voren komen. Inderdaad; indien het doel dezer Nederlandsche monachale humanisten alleen maar zou geweest zijn, om voor het mooiste en beste boek, dat Nederland ooit aan de wereld geven zou, een Latijnschen vorm te vinden, waarvan de kabbelende vloeiendheid ons steeds weer zoo aangenaam, rustig en ongedwongen aandoet, dan hebben zij zich wonderwel van hunne taak gekweten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. De theorie en de auctor intellectualis van het nieuwe systeem.Het is dus duidelijk, dat onze Nederlandsche monachale humanisten niet alleen denzelfden weg gegaan zijn, dien Urbanus II, Gelasius II en Gregorius VIII een paar eeuwen voor hen ook zijn ingeslagen, maar dien met strenger wetenschappelijker zin en fijner artistieke aanvoeling ten einde toe hebben afgelegd, om werkelijk de kroon op het werk te kunnen zetten. Bleef er bij de Romeinsche hernieuwing van het Sacramentarium Leoninum ongeveer de helft en bij de latere navolging van Gelasius II slechts een derde van het Ciceroniaansche cursussysteem over; onze monachale humanisten zijn erin geslaagd praktisch het heele oude Ciceroniaansche quantiteits-clausulen-systeem met zijn eindelooze combinaties en variaties in het nieuwe accent-stelsel over te brengen, zonder dat er iets belangrijks verloren ging. Immers juist dezelfde Ciceroniaansche clausules, die reeds in de eerste eeuwen na Christus zoo goed als verdwenen waren, de paeon1-creticus, de dichoreus en de spondaeus-creticus herleven en verrijzen hier opnieuw uit het graf, dat de wet van W. Meyer voor hen gedolven had. Voor ons is dit nu in 1939 vrij gemakkelijk te constateeren. Maar let wel: vóór 1880 wist geen enkel geleerde ter wereld hier iets meer van! Door de samenwerking van een twintigtal bekende philologen zijn we nu in de cursus- en clausulenleer weer eindelijk zoover gekomen. Maar wat voor geniaal veertiendeeeuwsch humanist komt hier dus aan het licht, die op zoo'n verbluffende wijze de moderne wetenschap is vóór geweest? Maar dan dringt zich ook de onweerstaanbare conclusie aan ons op, dat wij hier, behalve met een reeks van goedwillige leerlingen en begaafde navolgers, ook vooral met één eminenten auctor intellectualis te rekenen hebben, en de vraag is nu maar: Wie zit hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten slotte achter? Wie is de man geweest, die naast geniaal talent en gedurfde ambitie ook het gezag en de macht had, om zoo iets te ondernemen, en zonder eenigen tegenstand of bestrijding: aan zijn toch waarlijk niet gemakkelijk systeem in den Nederlandschen monachalen humanisten-kring een zekere zegepraal heeft weten te waarborgen? Welnu, dat is zeker niet Thomas a Kempis geweest; al is deze om de praktijk en het resultaat hiervan juist algemeen beroemd geworden. Voor zoo'n wetenschappelijk onderzoek, dat gewis over jaren en jaren loopt, is in zijn leven geen plaats. Ook had hij er op den St. Agnietenberg de boeken niet voor. Zijn Latijnsche schoolkennis van de klassieken en het oudste kerkvader-Latijn is daar ook in de verste verte niet toe bij machte. Hij heeft er immers ook geen universitaire opleiding voor gehad. Ook zou hij, eenmaal op den Sint Agnietenberg aangeland, zoo'n theoretisch onderzoek als een ijdelheid beschouwd hebben, hij schreef liever den heelen bijbel over in vijf groote folianten, en zocht verder de hem toevertrouwde zielen voor Jesus Christus te heiligen en nog stichtende Latijnsche tractaten te schrijven en die keurig af te werken bovendien, maar daarmee is het ook op. Hoe zou hij bovendien zulk een invloed op al die Kartuizers hebben kunnen uitoefenen, die grootendeels veel ouder zijn dan hij? Maar bovendien, hij is niet levenslang getrouw gebleven aan dit systeem, dat dus niet het zijne was. O. Spitzen heeft bewezen dat er in zijn oudste autographen uit Deventer nog niets van een bijzondere leesteekenzorg te bemerken is. Hij moet het op den Sint-Agnietenberg, juist bij het bewerken van den Imitatio-autograaf, vrij plotseling hebben opgedaan; en heeft het toen ook een tijd lang in zijn eigen Sermones en opuscula toegepast maar er op lateren leeftijd ook weer aan verzaakt, want b.v. in zijn Chronicon Montis Stae Agnetis uit zijn laatste levensjaren, is er weinig van de flexa meer te merken, en valt hij rustig in het ouder en gemakkelijker systeem terug. O. Spitzen heeft hieromtrent uit zijn groote ervaring in de codices van Windesheim en de Broeders van het gemeene leven, waarschijnlijk het juiste en voor goed beslissende woord gesproken. Toen namelijk Karl Hirsche, de verdienste der drievoudige punctuatie aan de scholen der Broeders van het gemeene leven wilde toeschrijven, schreef Spitzen: ‘Il s'est trompé, lorsque dans la première partie de ses Prolegomena il supposa que la ponctuation du célèbre autographe a bien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pu être empruntée aux frères de la Vie Commune. Je puis constater que ces frères, s'ils ont excellé à copier beaucoup et même à composer des traités excellents, n'ont nullement excellé à ponctuer. Il paraît, que les frères ne ponctuaient à l'instar de Thomas qu'en copiant des manuscrits ainsi ponctués. Nous verrons plus loin que Gobelinus a Kempis, frère de la vie commune au mont St. Jérome, a ponctué ainsi le codex de Wolfenbüttel de l'an 1424.’ ‘La plus grande partie du codex des sermons de St. Bernard ne porte des points que par ci par là; quelques sermons seulement de St. Bernard sont ponctués à la Thomas, apparemment parce que le copiste les trouvait ponctués de cette façon.’ En ik geloof dat het te Windesheim en op den St. Agnietenberg ongeveer evenzoo is gegaan. Alleen heeft het copieeren der Imitatie-redactie, er den jongen Thomas a Kempis toe gebracht, om een tijd lang ook zijn eigen opuscula en preeken zoo te punctueeren, waarin hij echter slechts door enkelen van zijn medebroeders b.v. Jan Busch, en dat nog op eerbiedigen afstand is nagevolgd. Maar juist omdat in de Latijnsche Imitatio-tekst van den autograaf deze virtuositeit ten top is gedreven, moeten wij, daar nu eenmaal de echtste appelen, niet zoo heel ver van den boom plegen te vallen, toch ergens in de nabijheid den oorspronkelijken appelaar zoeken. Welnu, Geert Groote, de hartstochtelijke boekenminnaar en de organisator der heele Deventersche en Zwolsche handschriften-vermenigvuldiging zou hiervoor al veel meer in aanmerking komen, maar dat hij het zelf niet geweest is, blijkt juist uit Spitzens constateering over het werk der Fraters. Alleen wijst G. Groote ons van zelf den weg naar de Kartuizers, van wie de Koorheeren van Windesheim en de Broeders der Fraterhuizen immers ook nog zooveel diepers en innigers hebben overgenomen; en die juist - zie de feiten bij Juffr. Greidanus - zich op veel grooter schaal door de drieledige punctuatie en de cursus-leer hebben onderscheiden. Maar wie had hier daartoe het gezag, de talenten, de voorstudie en de ambitie? Welnu, ik weet het zeker, want de grondwet van dit monachale humanisme is, met den naam van den auteur erbij, te vinden in de nog bewaarde handschriften juist van hetzelfde Utrechtsche Kartuizerklooster, waaruit al die drieledig gepunctueerde handschriften zijn voortgekomen. De eenige auctor intellectualis der monachale Nederlandsche humanisten is Hendrik Eger van Kalkar geweest, de Kartuizer prior van Monichusen, die Geert Groote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft bekeerd, en hem toen 2½ jaar lang, onder zijn dagelijksche leiding verder voor Christus heeft gewonnen en opgevoed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. De persoonlijkheid van Hendrik Eger en zijn invloed.Hendrik Eger had hiertoe ten eerste de noodige aangeboren talenten en de gevorderde voorstudie. Uit den stedelijken patriciërkring van het oude constenrijcke Kalkar in 1328 geboren, volgde hij een familie-traditie met na de Latijnsche school aldaar te hebben doorloopen en te Keulen te hebben verder gestudeerd: op 23-jarigen leeftijd, aan de Parijsche Universiteit college te gaan loopen en zooveel oud- en nieuw Latijn te leeren als hij maar wilde en hem later zou te pas komen en zoo den graad van Magister artium te behalen. Dat geschiedde in 1356, maar pas in 1357 ontving hij het teeken van zijn magistrale waardigheid. Hij was toen 29 jaar. Van 1357 tot 1362 doceerde hij aldaar als magister het Latijn van Cicero en de kerkvaders, maar studeerde zelf ondertusschen door in de theologie en het Kerkelijk recht. In dat laatste jaar had hij reeds een canonicaat te Keulen en kreeg er nog een bij te Kaiserswert. Te Parijs heeft hij Geert Groote, die 12 jaar jonger was, het eerst ontmoet en lief gekregen. Ook daar blijkt hij reeds leiding te kunnen geven, want tweemaal achtereen werd hij in 1359 tot procurator van de Natio Anglicana, waar ook de Nederlanders en de Keulenaren onder hoorden, gekozen. Uit zijn brieven tot uit de laatste levensjaren blijkt dat hij op zijn Parijschen studietijd met fier genoegen terugziet. Een rijk, veel belovend leven wachtte hem, zooals dat van zijn oom Jacobus Eger, den opvoeder der zonen van zijn Heer: Graaf Otto van Kleef, die in 1307 van hem het tusschen Kleef en Kalkar gelegen riddergoed Moyland had ontvangen. Maar hij had andere droomen gedroomd en blijkbaar veel Kerkvaders goed gelezen en verstaan, want pas van Parijs naar Kalkar terug, wordt hij op 37-jarigen leeftijd: Kartuizer-monnik in het St. Barbara-klooster te Keulen, waar God hem echter weldra liet waardeeren naar zijn verdiensten. Daar is hij waarschijnlijk in 1365-1366 geprofest en Priester gewijd, en na nauwelijks twee jaar kloosterleven, wordt hij tot Prior te Monichusen aangesteld om zijn medebroeders te besturen en in alles voor te gaan. Van 1370 tot 1373 leeft hij met Geert Groote onder een dak. Dan wordt hij Prior in Roermond, maar in 1375 wordt hij bovendien Visitator van alle Nederlandsche en Duitsche Kartuizerkloosters. Hij heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze waardigheid 20 jaar lang bekleed, en had dus alle mogelijke gelegenheid om met zijn groote volmachten bij deze visitaties zijn heilzame inzichten overal onder zijn Kartuizer-medebroeders te verspreiden. Bovendien werd hij na zijn prioraat te Roermond opnieuw tot prior successievelijk te Keulen en te Straatsburg benoemd. Ten slotte werd hij op al de Generale Kapittels der Orde, in deze 20 jaar gehouden, dat is dus vijf maal achter elkaar, tot een der Definitoren gekozen. Zonder eenigen twijfel was Hendrik Eger de machtigste man van de heele Kartuizer Provincia Alemanniae inferioris die toen ter tijd de kloosters van Amsterdam, Utrecht, Monichusen, Roermond, Keulen, Coblenz, Trier, Mainz, Straatsburg, Freiburg i.Br., Würzburg, Grünau, Tückelhausen, Neurenberg, Nordlingen, Erfurt, Eisenach, Hildesheim, Lübeck en Rostock omvatte. Hij was een heilig en zachtmoedig mensch met een groot en rijk hart en met een spontaan spreek- en praat-talent, dat ons uit al zijn nagelaten werken toe-klinkt. Een typisch staaltje is b.v. dat hij ook in zijn Latijnsche geschriften - en zeg niet, dat hij geen Latijn genoeg kent, eer gij U voldoende in hem hebt ingelezen - er telkens hier of daar een paar onvertaalbare Nederlandsche of Rijnsch-duitsche woorden tusschenschrijft: want van de innerlijke volheid kon de Latijnsche zin vaak alleen de groote lijnen bevatten, en dan tinkelen de druppelende droppen der levende taal daar als betooverende harptonen tusschendoor; kortom een bezielend leider, die overal ten allereerste zijn onderdanen opwekte tot alle religieuze deugden, en de speciale eischen van hun strenge roeping. Van alle kanten hooren wij, dat wie of wat in die dagen in de verschillende kloosterordes ook van den eersten geest der stichters was afgeweken, de Kartuizer-orde onverzwakt de oude onbesproken eere van haar stichter Hugo wist te handhaven. En dat is zeker voor een groot deel aan hun grooten apostolischen leider Hendrik Eger van Kalkar te danken. Maar bovendien was hij natuurlijk ook een welsprekend Latijnsch redenaar, gelijk zijn nog onuitgegeven Latijnsche Sermones bewijzen. LandmannGa naar voetnoot23) zegt hiervan: ‘Seine Predigten haben bedeutenden mystischen Gehalt, und man merkt, dass man es mit einem Meister für diese Art der Kanzelberedsamkeit zu tun hat’. Dat blijkt trouwens uit een nog in handschrift bewaarde homiletische verhandeling die Hendrik Eger voor zijn medebroeders schreef: De modo faciendi collationes more Carthusiano’. Hij schreef ook het bekende Exercitatorium | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of het Tractatus de cotidiano holocausti Spiritualis exercitii (K. Hirsche: Prolegomena, Hamburg 1873 I blz. 464-520) en de officieele apologie der KartuizerordeGa naar voetnoot24) die van al dezelfde clausulen in dezelfde proporties krioelt - alleen is in het bewaarde afschrift de punctuatie sterk vereenvoudigd, al wijzen de tallooze streepjes na colons en comma's nog de plaatsen van de flexa en het metron aan - wij hebben van hem nog een reeks belangrijke, grootendeels in afschrift bewaarde brieven, waaruit wij zien, dat de Parijsche Magister Artium zijn jonge hart tot op hoogen leeftijd speelsch en jolig heeft bewaard. Verder was hij een mystiek dichter. Ik hoop, dat ik nog eens een Nijmeegsch classicus bereid vind om als dissertatie de schoonste zijner rijk-rythmische Sermones, en vooral zijn groot mystiek gedicht: Contemplativa metrica geheeten, met mooie verklarende noten ter perse te leggen. En last not least schreef hij, tijdens zijn Prioraat te Keulen, nu twee uitgebreide wetenschappelijke verhandelingen: zijn Loquagium de Rhetorica en het Cantuagium de Musica. Uit de namen proeft men weer onmiddellijk, dat hij heusch wat te zeggen heeft en daar ook den juisten naam voor weet, al klinkt het op het eerste gezicht wat ongewoon. Welnu, het is nu vooral in deze twee laatste werken, dat hij de grondslagen heeft gelegd voor de machtige Dietsche litterair-aesthetische cultuurbeweging, die wij tot nu toe slechts van den buitenkant uit de leesteekens en de cursusvormen hebben gekarakterizeerd; maar die ten slotte op zijn persoonlijke artistieke spreek- en praat-gaven berustte. Deze talenten lagen, gelijk uit de titels dezer werken reeds blijkt, zoowel op litterair als musicaal terrein, en beide werden gevoed en gelouterd door zijn diepe contemplatief religieuze bezieling. Wij lezen het bijna op elke bladzij van zijn Loquagium tusschen de regels en zijn voorbeelden door; het hinderde dien hoogbeschaafden Kartuizer-prior, dat de hoogste en diepste waarheden van het Evangelie, zoowel bij zijne medebroeders als bij vele andere welmeenende kloosterlingen, in een houterigen onvolkomen vorm werden voorgedragen, of zelfs in de liturgische uitvoering niet met den ouden luister werden omringd. Terecht klaagt hij daar over een onverzorgde dictie, een maar vierkant plomp zeggen waar het op staat, zonder hoogere beschaving, zonder fijnheid van aanvoeling, zonder eenige delicaatheid van gekuischte en tegemoetkomende taalvormen; zoodat hij, die uit een oud geslacht van rijke stedelijke regenten geboren en aan de Parijsche Universiteit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de aesthetische gave des onderscheids was opgevoed, zich de ooren en oogen uit! schaamde tegenover de verblindende felgekleurde cultuur van het Herfsttij der Middeleeuwen, waar de in verval geraakte eeredienst en de versmade prediking van zijn God en Heer - daar was hij het met Geert Groote over eens - ten veelal zoo schandelijk bij afstak. Geen wonder, zoo moet hij gezegd hebben, dat de menschen hun geloof verliezen, als wij het zoo onbeholpen uitdragen, geen wonder dat gestudeerde mannen de kerk uitloopen, als wij aan het altaar en in het koor, zoo onbarmhartig slecht zingen; en zonder eenige klassieke welsprekendheid van den kansel de eeuwige waarheden verkondigen. Dat is de figuur van Hendrik Eger van Kalkar, die achter deze beweging stak. Dat is mijn monachale Humanist, wien te ontdekken en te ontleden en na te rekenen mij een blijdschap geweest is van weken en maanden, en dien wij bijna 250 jaar vóór onzen Joost v.d. Vondel ook van Keulen ten geschenke hebben gekregen, voor de Christencultuur onzer lage landen. Maar laat ik, na dezen kijk in vogelvlucht op heel zijn persoon, nu feit voor feit, de hierboven beloofde bewijzen in een reeks korte citaten vastleggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Hendrik Eger van Kalkar's loquagium de rhetorica.We zullen natuurlijk vroeg of laat tot een volledige uitgave der beide, te Berlijn in één groot handschrift bewaarde verhandelingen moeten komen. Maar voor mijn doel, kan ik, voor dit artikel ten minste, volstaan met een reeks citaten uit het Excerpt van het Loquagium, gelijk hij dat misschien nog zelf, bij een zijner Visitaties in het Utrechtsche Kartuizerklooster Nieuwlicht, dat met zijn medewerking in 1392 gesticht is, heeft laten overschrijven en achtergelaten. Het staat vermeld in het 1ste deel van den Utrechtschen handschriftencataloog van Tiele op blz. 212, onder no 824, als afkomstig uit het Utrechtsche Kartuizerklooster; en de voorkomende Utrechtsche Bibliothecaris schreef mij, dat het handschrift zich nog in den oorspronkelijken karakteristieken kloosterband bevindt, met het oude schutblad. De titel van het 15de eeuwsche hschr. luidt: Excerptum quoddam ex libello qui dicitur Loquagium, quem composuit magister henricus de Kalkar, ordinis carthusiensis prior domus Coloniae. De arte rhetorica. Ten eerste blijkt hieruit, dat de overdracht der interpunctie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teekens van de liturgische lecties naar het gewone Latijnsche proza bij den schrijver van het Loquagium volop bewuste opzet geweest is. Van den eenen kant geeft hij toch voor het gewone proza de drie teekens: het hakenpunt als punctus suspensivus, het metronteeken als signum quietis en het eindrust-teeken als signum finis: in juist dezelfde vormen als Karl Hirsche ze beschreef en mej. Greidanus ze in de genoemde Utrechtsche handschriften van het Kartuizerklooster Nieuwlicht heeft herkend. Maar van den anderen kant geeft hij voor elk er onmiddellijk daarna de proza-accentuatie in Gregoriaansche noten bij:
en wijst erop dat de twee eerste teekens bij den zang of de melodisatie in het liturgisch gebruik de juist omgekeerde cadens hebben, zoodat daar:
gezongen worden. Dit nu komt alles uitstekend uit met hetgeen wij van elders over de oorspronkelijke liturgisch-muzikale beteekenis dezer interpunctie-teekens weten en het best bij mej. Greidanus op blz. 80-85 is samengevat. Speciaal de noten-voorbeelden op blz. 82-83 geven ons de twee aan Hendrik voorafgaande phasen der historische ontwikkeling in den Kartuizerkring, hetgeen vooral hieruit blijkt dat bij het eindpunt de Cisterciënsers nog la - fa - sol - re met groote terts zongen, wat bij de oudere Kartuizers reeds tot do - la - simol - fa met kleine terts is geworden, maar bij de jongere Kartuizers uit Hendriks tijd reeds zich tot la - sol - sol - re heeft ontwikkeld, gelijk duidelijk blijkt uit het Triersche Kartuizer handschrift, dat door P. Bohn in de Monatshefte für Musikgeschichte 1887 blz. 29 vlgd. is in het licht gegeven. Ook verderop toont dit Triersche hschr. duidelijk verwantschap met Hendrik Eger's ideeën, daar ook hier een onderscheid wordt gemaakt tusschen den cantus en de oratio submissa voce dicenda, waarbij volgens de Triersche meer liturgisch gehouden uitdrukking (Greidanus blz. 85-86) ‘de flexa en mediatio van plaats verwisselen’Ga naar voetnoot25). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook blijkt hieruit duidelijk, dat de melodische omkeering dezer beide teekens geen persoonlijke vondst van Hendrik Eger is geweest, maar op een oudere traditie voor het aan de Kartuizers eigene ‘nudum officium in cella’ berustte. Maar vooral de bewuste en consequente toepassing van wat de Kartuizers zoo voor hun eigen gebruik gevonden hadden, in verband met de resultaten zijner cursus-studien, op alle Latijnsche proza- en cultuurteksten, dàt is de niet geringe verdienste van onzen monachalen humanist Hendrik Eger geweest; en hierdoor zal men nu ook volkomen begrijpen, waarom ik van het eerste begin van dit opstel af, een diepere waarde heb gehecht aan deze ‘monachale’ benaming vor de heele cultuurbeweging, waar Hendrik Eger de ziel van was; en die toch niets minder of meer aan de wereld heeft gegeven dan den unieken vorm van de Musica Ecclesiastica of de Imitatio Christi, om nu nog even, waar ik straks pas over spreken zal, van den inhoud van dit gulden boek te zwijgen. Maar er zit nog iets anders humanistisch in de terminologie. Hendrik Eger gebruikt hier, en waarlijk niet bij toeval, de drie oude klassieke Grieksche namen ϰόμμα voor de flexa, ϰῶλον voor het metron, en περίοδος voor het eindpunt van den heelen zin. Daaruit zien wij hier ineens, dat wij met een Parijschen Magister Artium te doen hebben, die behalve in fijn-gedistingeerde Kartuizer-liturgie ook thuis was in de oude klassieke syntaxis, die sinds Thrasymachos ± 450 v. Chr. deze termen gebruikt heeftGa naar voetnoot26) en ze langs Dionysius den Thracischen Alexandrijn (± 120 v. Chr.), Quintilianus, Diomedes, Donatus en Isidorus: aan de Westersche grammatica heeft uitgeleverd. Citeeren doet onze Hendrik natuurlijk maar heel zelden, al kan hij het niet laten, zich ook in het Utrechtsche excerpt ten slotte op Tullius Cicero zelf te beroepen. Maar in onmiddellijk verband met de leesteekens worden nu de cursus-vormen behandeld, en dat op een wijze, die onmiddellijk doet blijken, dat wij hier met een klassieken philoloog van den allereersten rang te doen hebben, die behalve het in zijn soort prachtig rythmische kerklatijn van Leo den Grooten, ook de oude Ciceroniaansche quantiteitsclausules niet slechts heeft aangevoeld en gewaardeerd als een fijnproever, maar ze bovendien door het exacte vergrootglas der modernste onderzoekers als Norden, Zielinski, Meyer, Blass en Laurand nauwkeurig heeft bestudeerd en nagerekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerst geeft hij toch, als brave zoon der kerkelijke traditie, de drie zelfde clausulae artificiales als Trasmondo, Giovanni de Bondi, Gui van Orleans, Ponc le Provençal e tutti quanti dus den cursus planus, den cursus velox en den cursus tardus of durus. Maar dan komt onmiddellijk de Kartuizerpraktijk naar voren, en deelt hij ons mee, dat het in de Kartuizerorde algemeen gebruik was, bij de accentueering der leesteekens, de verschillende cursusvormen duidelijk in hun onderscheiden uitspraak te laten hooren; en in het verband, waarin dit zinnetje staat, juist na de omgekeerde melodisatio der flexa en mediatio bij de submissa vox van het proza, vermoed ik, dat hier elke cursusvorm op typisch verschillende wijze, over de bij elk leesteeken hoorende modulatie-noten werd verdeeld, gelijk het b.v. nòg in onze oudste praefaties geschiedt. Maar bovendien wordt dit ten slotte weer volop en onafhankelijk bewezen door de accenten in den Codex Roolf, die, gelijk Denifle ontdekte, slechts per toeval hier en daar op sommige geaccentueerde silben terechtkomen, maar tot universeele functie hebben de silbe aan te geven, waar de musicale cursus-modulatie van den tuba- of dominanttoon begint af te wijkenGa naar voetnoot27), juist als dat thans nog overal in de liturgische psalmodieerings-teksten pleegt te worden aangegeven. Hierna begint Hendrik nu tusschen de regels door een beetje den draak te steken met die drie sacrosancte ‘antiquae clausulae artificiales’ of ‘perfecta puncta’, en op heel bescheiden wijze aan te kondigen, dat men toch ook nog wel op andere wijze een welluidenden zin of zindeel kan eindigen, en dat men dit volstrekt niet altijd behoeft af te keuren, maar die andere vormen zelfs mag goedkeuren, ja ze tusschen de regels door: zelfs allemaal suo loco kan aanbevelen. Maar mijn lezer moet hem zelf hooren en leeren verstaan. ‘Possunt etiam aliter quam supra dictum est, aliquando dictiones poni, finitivae praesertim, si sermonis competat symphonia. Et sic similiter in aliis terminationibus benesonantibus, quarum superiores magis ex antiquis dicuntur artificiales. Sed ut melius ac planius punctuandi modum comprehendere possitis; tota huius punctationis materia: ex subscripta colligitur figura. Illam igitur curetis formam servare, si bene vultis prosaico sermone dictareGa naar voetnoot28). Suum unicuique clausulae datur signum proprium: quo signavi fines convenientes clausularum.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Et licet praesens tractatus de perfectis punctis duntaxat tractare videtur: quae magis ex antiquis artificiales dicuntur; verumtamen alios tam de bonis quam melioribus punctis in figura positos omnino non reprobat: sed prout diligenti patet lectori, implicite approbat universos.’ En dan volgt ineens het heele systeem, gelijk wij dat hierboven optellender wijze geheel inductief uit de Imitatio-clausulen reeds hebben opgemaakt. Ik neem het zoo letterlijk mogelijk over. Alleen wat tusschen haakjes staat is van mij. Men vergelijke het fac-simile hieronder, waarop eenige leesteekens onzichtbaar zijn geworden. ‘Figura Cursus prosaici sermonis.
Hierbij het fac-simile, waarbij ik alleen heb op te merken, dat Hendrik, evenals zijn tijdgenooten, onze eindpunt door de; weergeeft, terwijl ik in dit opstel juist de flexa, die men duidelijk op dit cliché onder Melior en Optimus op de tweede plaats onderscheidt, door de; heb weergegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eenheid van deze theorie met de praktijk in de Imitatio Christi springt onmiddellijk in het oog. Naast de cursus optimi et perfecti (P, T en V) van het officieele systeem, verschijnen hier de dispondaicus melior (D) en de paeon1-creticus, als de meliores et beneplacentes, en vinden ook de dichorei en de spondaei-cretici naast de Pi, Ti en Di als boni cursus de hun toekomende plaats. Alleen de Vi of m.a.w. de uV en de Vd schijnt vergeten, maar de praktijk van Hendrik en Leo den Groote stemmen niet slechts in de Imitatio maar ook in de Ortus et Decursus Ordinis Carthusiensis b.v. volkomen overeen. Bovendien is de eenheid van punctuatie- en cursusleer voor geen enkele tegenspraak vatbaar, daar juist de bruikbaarheid der cursus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boni, meliores et optimi in de praktijk gelijk gesteld wordt met hun respectieve toelaatbaarheid 1o alleen voor de zwakste onderbreking, het metron: 2o ook voor de sterker flexa; en 3o zelfs ook voor de machtigste eindpunt. Door de gegeven voorbeelden, moet hier trouwens ineens de ongeloovigste Thomas zich gewonnen geven. Maar heel speciaal moet ik ten slotte nog wijzen op de theorie, die achter dit rythmische schema schuil gaat, en zich speciaal in die caesuur-streep tusschen de twee accentgroepen openbaart. Als ik niet de authentieke photographie van het Utrechtsche handschrift voor mij had - waarvan ik ten overvloede een fac-simile overlegde - zou ik op het eerste gezicht aan een plagiaat uit Zielinski denken. Deze brengt toch - volgens Laurand ten onrechte, maar toch op de zelfde gronden als reeds Vossius ten onzent leerde - Cicero's clausulen in precies hetzelfde schema onder. Volgens Zielinski zijn de clausulen bij Cicero alle gebouwd op een creticus -◡-, waarop dan nog een of meer voeten als -◡, -◡- of -◡-◡ volgen. Zie de geheel andere scheiding van Laurand op blz. 264. Hendrik Eger van Kalkar heeft dus niet maar lukraak naast het officieele laat-middeleeuwsche systeem wat nieuws willen zetten; maar zijn nieuwe stelsel is uit een diepgaande studie van Cicero en Leo den Groote afgeleid. Hij was dus, omdat hij hierbij bovendien de monachale tradities der Kartuizers op voortreffelijke wijze met zijn klassieke studie wist te combineeren, si quis alius een monachale humanist. Ten slotte moet ik er nog op wijzen, dat in den anoniemen Incunabel Ars dicendi van Keulen 1484, die op de Preussische Staatsbibliotheek te Berlijn bewaard wordt, een uitvoerige behandeling der Latijnsche clausulen te vinden isGa naar voetnoot29), die nu zeker nauwkeurig met Hendrik Egers Keulsche Loquagium moet vergeleken worden, en er oogenschijnlijk een verdere uitwerking van bevat. En dit is van des te meer belang, daar het heel goed mogelijk is, dat Vondels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vriend van het Amsterdamsche Athenaeum Ger. Joh. Vossius, wiens clausulen-behandelingGa naar voetnoot30) eenerzijds met die van Hendrik Eger, en anderzijds met die van Zielinski: een opvallende gelijkenis vertoontGa naar voetnoot31); ten slotte het Loquagium van Eger gekend en gebruikt heeftGa naar voetnoot32), en de brug slaat van Eger naar Zielinski, zoodat deze laatste ten slotte middellijk van onzen monachalen humanist afhankelijk zou zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. De syntaxis der monachale humanisten.Om nu de syntactische consequenties van dit punctuatie-systeem te verduidelijken, geef ik eerst de liturgische Lectie-regels naar Denifle (l.c. blz. 714-719), die zeker ook bij de Cisterciënsers en Kartuizers gegolden hebben: 1o De dubbelpunt en de haakpunt of komma-punt staan alleen na zindeelen die een min of meer zelfstandig geheel vormen; de komma mag overal staan. 2o In meedeelende zinnen komt de dubbele punt steeds onmiddellijk vóór de eindpunt. 3o Vraagzinnen eischen echter de haakpunt in plaats van de dubbelpunt middenin. 4o In drieledige meedeelende zinnen komt steeds de haakpunt voorop, gevolgd door dubbelpunt en eindpunt. 5o In meerledige zinnen wisselen haakpunt en dubbelpunt elkander af, maar zóó, dat in meedeelende zinnen de dubbelpunt altijd op de laatste plaats komt (cf. r. 2o). Er mogen namelijk nooit twee haakpunten of twee dubbelpunten op elkander volgen. 6o Voor citaten zet men geen dubbelpunt maar een punt. 7o Na éénlettergrepige woorden of indeclinabilia mag geen haakpunt voorkomen. Welnu de heele Syntaxis der Imitatio is nu hierop gebouwd; er zijn slechts vijf soorten van zinnen mogelijk: 1o de éénledige met alleen een punt of vraagteeken aan het slot; 2o de tweeledige meedeelende met de dubbelpunt middenin en de punt op het eind; 3o de tweeledige vraagzinnen met de haakpunt middenin en het vraagteeken op het eind; 4o de drieledige meedeelende zinnen met de haakpunt voorop, de dubbelpunt daarna, en de punt aan het slot; 5o de meerledige meedeelende zinnen met afwisseling van haakpunt en dubbelpunt, maar zóó dat de dubbelpunt steeds onmiddellijk aan de punt voorafgaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij nauwkeurig toezien blijkt echter Thomas nog een aankomend leerling in het Monachaal Humanisme, en heeft hij in zijn autograaf door onoplettendheid verschillende fouten gemaakt. Het meest teekenende voorbeeld hiervan biedt juist de tekst van cap. 23 vs. 28 dien hij niet vond in het model, dat hij kopieerde, en waar hij dus op eigen houtje dit punctueerings-systeem moest toepassen, en waarbij hij nu onmiddellijk de fout begaat: twee dubbelpunten achter elkaar te zetten. ‘Nunc tempus est valde pretiosum: nunc sunt dies salutis: nunc tempus acceptabile.’ Dezelfde fout begaat hij in cap. 22 vs. 6 en 7. Analoge fouten maakt hij cap. 23 vs. 37 (drie dubbelpunten achter elkaar) en vs. 27 (met een dubbelpunt voor de haakpunt in een vraagzin). Hirsche's editie bevat nog vele nieuwe fouten. Alleen Pohl is ten dezen in volkomen overeenstemming met den autograaf. Maar hiermee hebben wij nu ook de vaste basis gevonden voor een syntactische statistiek die ons den typischen spreukenstijl der Imitatio van de P- en Q-lezing in exacte cijfers vastlegt. Ter vergelijking voeg ik er naast de resultaten van het eerste Boek ook de cijfers van het vierde Boek aan toe, waarvan Denifle reeds opmerkte, dat de stijl veel zwaarder en vermoeiender is.
Terwijl dus de cijfers van de twee eerste groepen voor het vierde Boek aanmerkelijk lager uitvallen, zijn de cijfers der drie laatste groepen aanmerkelijk hooger. Dat beteekent dus, dat hier de spreuken-stijl der eigenlijke Imitatio door Thomas reeds grootendeels is prijsgegeven, door het terugvallen in de langere, onduidelijker zinnen van Geert Groote. Bovendien hebben wij hier Thomas op evidente fouten betrapt, die den auctor intellectualis van dit systeem nooit zouden overkomen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Hendrik Eger's medewerking aan de Imitatio Christi.Wie echter meenen zou, dat ik nu hiermee klaar ben, omdat ik bewezen heb, wat ik in mijn aanloop heb opgezet, moet ik een oogenblik misschien teleurstellen, met de mededeeling, dat het voornaamste eigenlijk nog komen moet. Want wat zou mijn Nederlandsch Monachaal Humanisme te beteekenen hebben in onze nationale cultuurgeschiedenis, laat staan in de wereldgeschiedenis; als het nog op geen andere vruchten kon bogen, dan de drie dozijn hierboven genoemde prachtig geïnterpuncteerde Latijnsche handschriften, en alleen den vorm van het gulden boek der Imitatio? Maar ons Nederlandsch monachaal humanisme heeft ook zijn aandeel in den inhoud van dat gezegende boek, het beste dat Nederland ooit aan de wereld heeft geschonken. En daarom mag ik dit artikel dus niet besluiten, eer ik ook nog geantwoord heb op de vraag: Welk aandeel komt aan den Schepper van het Nederlandsch Monachaal Humanisme toe in de origo van de Imitatio Christi, en voor heden wel speciaal in de Origo van het Eerste Boek? Ik moet daarvoor weliswaar hoofdzakelijk verwijzen naar een tegelijk met deze aflevering te Amsterdam bij de Koninklijke Nederlandsche Academie verschijnende tekstuitgave, om de internationale beteekenis der zaak in het Fransch verschenen, onder den titel: Trois textes pré-Kempistes du premier livre de l'Imitation. Maar ik kan hier, na al het voorafgaande, dezelfde zaak toch ook weer eenigszins anders toelichten en bewijzen, en dit te meer, daar ik hier het aandeel der andere medewerkers korter behandelen, maar het eigenlijke aandeel van Hendrik Eger nog iets nader uitwerken kan. Welnu, men zal in de bovengenoemde publicatie dan vier Latijnsche teksten vinden, waarvan de eerste een door Geert Groote in 1374 zelf opgemaakt excerpt is uit het dagboek van zijn bekeering, dat hij grootendeels geschreven heeft, terwijl hij onder onzen Kartuizerprior te Monichusen in Gelderland half oblaat, half novice was. Veel is hier natuurlijk uit weggelaten, wat allerlei persoonlijke kanten had.Ga naar voetnoot33) Het was waarschijnlijk als een stichtend uittreksel bedoeld, om de wereldsche menschen nader tot Christus te brengen. Immers juist daarom ook had Hendrik Eger hem den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
raad gegeven, niet levenslang bij de Kartuizers te blijven, maar als leekenapostel in de volle wereld terug te keeren. Hendrik Eger heeft hier natuurlijk voor zich zelf een exemplaar van overgeschreven of laten overschrijven, en zal het zoowel bij zijn visitaties in de verschillende Kartuizerkloosters als in zijn gesprekken met de wereldsche menschen die hij op zijn reizen ontmoette vaak gebruikt hebben, en het door belangstellenden ook hebben laten overschrijven. In de handschriften van dezen eersten tekst, staat gewoonlijk als auteur opgegeven: een Kartuizer aan den Rijn of een Kartuizer van het Geldersche huis aan den Rijn. En nu treft het, dat zulke oude Imitatio-exemplaren heel vaak in die Kartuizerkloosters bewaard gebleven zijn, die Hendrik Eger op zijn vele visitatie-reizen heeft bezocht. Daarom heeft men zelfs ook een tijd gemeend, dat hij de oude Prior van Monichusen, er zelf de eigenlijke auteur van was. Maar dit is zeker, dat hij veel eruit veel beter en dieper begrepen heeft, dan andere lezers, omdat hij de geestelijke ervaringen van Geert Groote, waar hier toch alles op steunt, in de volle werkelijkheid ook zelf had meegemaakt. Ten eerste als vriend en collega. Deventer en Kalkar zullen, wat aangeboren aanleg van hun oude regentenfamilies betreft, wel niet zoo ver uit elkander gaan. Beiden waren goed opgevoed, beiden hadden zeer groote gaven, alhoewel de Parijsche kring Geert Groote toch nog merkbaar hooger waardeerde. Beiden hadden daar gestudeerd met groot succes. En beiden zijn ten slotte betrekkelijk spoedig denzelfden weg van inkeer opgegaan, al was de ervaring die Geert Groote van de ijdelheid en de boosheid der wereld had opgedaan oneindig veel dieper en geiler vergiftigd geweest, dan het blanke enthousiasme der waarschijnlijk levenslang onbevlekt gebleven ziel van onzen Kartuizerprior. Maar juist daarom nam de bekeering in onzen genialen wereldman Geert Groote, ineens zulke onverwachte proporties aan; en daardoor pas is ook de Imitatio tot zoo'n wereld-rijk boek geworden en al-ervaren. Maar ten tweede als biechtvader en zieleleider. Een zieleleider van zoo'n begenadigde weet daar vaak, in sommig opzicht althans, meer van af, dan de persoon zelf; omdat de raadgever de reactie van anderen op ongeveer dezelfde motieven vergelijken kan, waartoe de persoon zelf natuurlijk nooit in staat is. Maar nu had Hendrik Eger bovendien een eigen methode van ascetische opvoeding, die hij in zijn aanvankelijk in het Nederlandsch geschreven Exercitatorium had neergelegd. Deze methode heeft hij Geert Groote laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toepassen. Dat zien wij duidelijk, als wij het Exercitatorium met het Eerste Boek der Imitatio vergelijken. Daarbij heeft deze methode nu echter op Geert Groote zóó vruchtbaar ingewerkt, dat Hendrik er zelf door verrast werd. Allemaal redenen dus, om bij den ouderen vriend een heel bijzondere voorkeur, en een veel dieper begrip voor deze zielsgeschiedenis dan bij andere lezers te mogen aanvaarden. En gelijk wij zien, zal hij later nog eenmaal in de gelegenheid komen, om ook zijn heilig weten en veilige getuigenis omtrent dit alles, naast de aanteekeningen van Geert Groote zelf geheel in zijn geest erbij te schrijven. Maar zoover zijn wij nog niet. De tweede door mij uitgegeven tekst is van een twintig jaar later. Geert Groote is in 1384 als een heilige, maar onder bisschoppelijke verdenking en suspensie gestorven. Zijn beroep op Rome was onbeantwoord gebleven. Hij had op zijn sterfbed naast de reeds min of meer bestaande Broeders van het Gemeene Leven, nog een echte kloosterorde gesticht, waar Florens Radewijns, de aangewezen leider maar voor zorgen moest. Al zijn boeken, preeken en geschriften had hij nagelaten aan het Deventersche Fraterhuis. Maar na Geert Groote's dood, die, door vele vijanden belasterd dat Bisschoppelijk preekverbod had opgeloopen, stak er opnieuw een storm van vurige laster tegen hem en zijn navolgers op. In Zutphen werd van den kansel zijn dood als een groot geluk voor de Kerk van Christus aan het volk bekend gemaakt. In ‘Meister Everd van Eza's bekieringe’ lezen wij nog: ‘Ende niet langhe nae dese bekieringe soe wanderde meister Gheert totten heren. Nae wes dode en verweckede die olde viant ghene cleyne druckenisse teghen sine devote discipelen. Mer god was bij hem, hem stantaftichheit ende verdrachlichheit ghevende’. (cf. Chronicon Montis Stae Agnetis bij Pohl VII blz. 498). Men begrijpt, dat Florens er onder deze omstandigheden geen haast mee maakte, nu onmiddellijk de vruchtbare geestelijke geschriften van Geert Groote te gaan uitgeven. De vijanden zouden daarin immers zeker een ongehoorzaamheid aan den Bisschop zien, wanneer zijn erfgenamen onmiddellijk na zijn dood in geschrifte gingen publiceeren, wat de Bisschop hem bij zijn leven van den kansel te preeken verboden had. En zoo kreeg dus iedereen van wie men wist, dat hij geestelijke geschriften van Geert Groote bezat, het dringend verzoek, ze niet buiten eigen kring ter afschrijving uit te geven. Want Florens had vooral voor de uitvoering van Geert Grootes laatsten wil, de kloos- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terstichting van Windesheim de Bisschoppelijke gunst hard noodigGa naar voetnoot34). Ook de Kartuizers, die als oude orde wel een beetje zelfstandiger tegenover den Utrechtschen Bisschop stonden, hebben dit verzoek thuis gekregen, en er zich uit vriendschap voor Radewijns en de zijnen, zeker trouw aan gehouden. Misschien is de ‘Kartuizer aan den Rijn’ wel een door Hendrik Eger van Calcar met dezelfde bedoeling verzonnen pseudoniem. Toen nu echter in 1393 de Utrechtsche Bisschop Florens van Wevelichoven die de suspensie tegen Geert Groote had uitgesproken het tijdige met het eeuwige verwisselde en door Frederik van Blankenheim opgevolgd werd, is er zeker onder de Broeders en de Koorheeren van Windesheim lang en breed beraadslaagd, of men nu in de ordes-politiek omtrent de schriftelijke nalatenschap van Geert Groote misschien geen verandering zou brengen. Maar ten slotte blijkt, waarschijnlijk omdat de Pauselijke erkenning van het klooster te Windesheim nog altijd niet was ontvangen, vast te zijn besloten, alles maar te laten, gelijk het nu eenmaal was, en voort te gaan met den naam van Geert Groote, hun heiligen vereerden Stichter, nooit als auteur van welk geestelijk geschrift ook te vernoemen, tenzij het al vóór zijn dood als zoodanig bekend was. Men begreep echter, dat nu Florens Radewijns oud werd, er dan ook eenige definitieve maatregelen te nemen waren, en de met eigen hand geschreven geeste- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke boeken van den stichter uit de wereld moesten geholpen worden. Zoo is trouwens ook, om analoge omstandigheden te Groenendaal met Jan van Schoonhovens, heel de geschiedenis der onaangename aanvallen op Ruusbroeck bevattende, Leven van Ruusbroeck gebeurd, waar het door het onschuldige Leven door Pomerius is vervangen; zoo is ook later te Deventer, volgens W.J. KühlerGa naar voetnoot35), met het oudste Leven van Geert Groote door Jan Cele († 1417) geschied, dat voor Thomas a Kempis, veel meer ter stichting der goegemeente dan als volledige waarheidsbron bewerkte Vita Gerardi moest plaats maken. Zoo moet ook Florens Radewijns er ten slotte toe besloten hebben: den autograaf van het Dagboek van Geert Groote zelf te verbranden. Maar natuurlijk was hij, evenals later de Fraters Horn en Dier de Muden, vóór het verbranden van hun exemplaar van Cele's Leven van Geert Groote, terecht beducht, dat hiermee toch nog een deel der geestelijke schatten zouden verloren gaan; en heeft hij Zerbolt van Zutphen aan het werk gezet, om er eerst nog een nieuw stichtend uittreksel uit te maken. Welnu, als niet alle teekenen en aanwijzingen die ik in het Fransche boek heb bijeengezet bedriegen, is er althans één afschrift van Zerbolts excerpt tot op onzen tijd bewaard in het bekende Handschrift van Eutin. En hiermede hebben wij dus een tweede uittreksel uit Geert Groote's Dagboek, juist opgemaakt, om de leemten van het eerste eigen uittreksel van Geert Groote aan te vullen. Dat moet gebeurd zijn kort na den dood van Florens van Wevelichoven, dus omtrent 1394. Zerbolt sterft toch in 1398 en Florens Radewijns in 1400. Interessant is het nog, dat hierdoor een der laatste levensdaden van Zerbolt plotseling in een helder licht komt te staan. In Zerbolts excerpt (Eutin cap. 22 vs. 37) heeft hij de bekende plaats, waar Geert Groote in zijn Dagboek schrijft: ‘Profecto opus esset quatenus velut novicii iterato instrueremur, si forte spes esset, quod ad maiorem profectum et emendationem rectius duceremur’ met bijzondere zorg weergegeven. Hij schrijft daar aldus: ‘Bonum esset quod instrueremur tanquam novicii, ut in spiritualibus plus proficeremus, qui adhuc tepidi sumus. Et si timere oportet illos qui bonum nonnunquam proponunt, quid illi facient qui nullam gratiam propositi habent, nec etiam quaerunt? Certe periculosissimum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
est. Diligenter fac ut melius possis, et maior gratia tibi, Deo adiuvante, accedit’. Men ziet, hij maakt er een vast voornemen van (waarvan in de drie andere teksten geen spraak is). Welnu, de uitvoering van dat voornemen vinden wij dan ook in zijn Levensgeschiedenis door Thomas van Kempen (Pohl VII blz. 281): ‘Postquam ergo illuminatus iste sacerdos humiliter et devote inter fratres cum multa gratia conversatus est, et quamplures libros legisset; ante finem vitae suae quasi noviter conversus: Speculum Monachorum et Profectus religiosorum iterum legere coepit, in quibus spiritum devotionis studuit recolligere et ad primitivum fervorem se innovare. Nec diu supervixit tali proficiendi zelo accensus’. Ondertusschen was Hendrik Eger reeds een bejaard man geworden. In 1396 werd hij op het Algemeen Kapittel te Seitz in Stiermarken, op eigen verzoek van zijn Prioraat en Visitatorschap ontslagen, en keerde nu als gewoon Kartuizer-monnik naar St. Barbara te Keulen terug, waar hij in 1408 het tijdelijke met het eeuwige zou verwisselen. Maar ook nu was weer zijn devies: Repos ailleurs. De oude humanist kreeg nu toch eigenlijk pas tijd voor litteraire werkzaamheden; en binnen heel kort voltooide hij dan ook de reeds genoemde Apologie der Kartuizerorde, uitgegeven door Mej. Vermeer. Omtrent het hoofdwerk, waaraan hij zijn tien laatste levensjaren besteed heeft, vinden wij nergens iets meegedeeld; alleen treffen wij na zijn dood in vele Duitsche Kartuizerkloosters een eigenaardig en vrij omvangrijk handschrift aan, dat alleen door Hendrik, in zijn laatste levensjaren, kàn geschreven zijn, en dat voor ons hier van bijzonder belang is. Dit is nu namelijk onze derde prae-Kempistische Imitatio-tekst P. Door een vergelijking met de twee voorafgaande excerpten uit het Dagboek van Geert Groote, blijkt onmiddellijk, dat deze derde tekst zich tot doel stelt, de diepe en grootsche gedachten, die in min of meer abrupten Dagboekvorm in beide Excerpten door elkander lagen, nu eens rustig de eene na de andere in verzorgden litterairen vorm te ontwikkelen, en er een gemakkelijk leesbaar en vloeiend boek van te maken, dat iedere latijnkundige zonder inspanning zou kunnen lezen en verstaan. Niemand dan hij was daar natuurlijk toe in staat. Hij toch was van dat alles in Monichusen na God de eerste aanleiding en de naaste getuige geweest. Ook zal hij wel de éénige Kartuizer zijn geweest, aan wien Florens Radewijns en Zerbolt zich verplicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hadden geacht, een exemplaar van hun tweede excerpt op te zenden. En juist de datum van dat excerpt, dat pas omtrent 1394 moet ontstaan zijn, bewijst dus dat Hendrik den arbeid dezer ineenwerking niet vóór zijn tien laatste levensjaren heeft kunnen ondernemen. Trouwens vóórdien heeft hij er geen tijd voor gehad. Maar niet slechts de innerlijke kritiek wijst ons hier onmiskenbaar op het ware verloop dezer uitgelezen laatste levenstaak; maar ook de uiterlijke omstandigheden, waaronder de twee eerste boeken der Imitatio hier optreden, stemmen geheel en al met de innerlijke getuigenis overeen. Wij vinden in deze handschriften, waarvan er een goed getal tot heden toe in de Herzog August-Bibliothek van Wolfenbüttel bewaard worden, tusschen het Eerste en het Tweede Boek der Imitatio toch: Hendrik Egers eigen Exercitatorium ingevoegd, en dat wel in de Latijnsche editie waarvan het heet ‘Henricus fundamentum iecit, quod alter largius latinizavit’. Wie die ‘alter’ is, wordt er weer met opzet niet bij gezegd, gelijk wij nu langzamerhand zeker weten, dat het altijd met Geert Groote's werken pleegt te geschieden. Bovendien, wie was beter in staat, om aan van Kalkars ascetische methode den definitieven Latijnschen vorm te geven, dan de ziel van uitverkiezing, in wie juist deze methode zulke wonderen van genade had uitgelokt? Aan wien anders had Hendrik zijn ‘partie du maître’ kunnen toevertrouwen als aan den besten leerling, dien hij ooit gehad heeft? Bovendien was dit voor Geert Groote een bekende karwei; immers ook aan Ruusbroeck had hij twee of driemaal denzelfden dienst bewezen. Bovendien doen mij de taalvormen van dit Opusculum, dat men in den besten vorm in Karl Hirsche's Prolegomena I blz. 482 vlgd. kan nalezen, zoo onverbiddelijk aan Geert Groote's brievenstijl en zijn Dagboek-excerpten denken, dat er voor mij persoonlijk hieromtrent niet de minste twijfel meer bestaat. Maar met welke bedoeling heeft Hendrik Eger deze vreemde dooreenmengeling van zijn eigen en Geert Groote's werk nu tot stand gebracht? Want een man van zijn leeftijd en ‘standing’ moet toch heel goed geweten hebben, wat hij deed. Maar van zijn standpunt was dat immers weer heel eenvoudig, daar hij in zijn waren ootmoed Geert Groote's talenten en genaden ver boven zijn eigen gaven verhief. Hij beschouwde dus alles als het geestelijk eigendom van Geert Groote zelf: zoowel zijn eigen methode, omdat die door Groote's omwerking veel rijker en vruchtdragender was geworden; als ten slotte de derde Imitatie-redactie, waardoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij aan Geert Groote, den hem gedanen dienst van een largior latinisatio nu van zijn kant wou vergelden. Zoo past alles uitstekend in elkander; en is onze oude Keulsche Kartuizer de P-redactor der Imitatio Christi geworden. Hiermee veranderden beide voorgaande Dagboek-excerpten ineens niet slechts van vorm en gedaante, maar ook van inhoud en aannemelijkheid. Weg is ineens alle abruptheid en gebrek aan samenhang. Overal vindt hij de natuurlijkste overgangen. Al de zinnen die hij er bijmaakt - ik heb het tot in détails nagerekend - hebben een dubbele functie, van den eenen kant werken zij het onmiddellijk voorafgaande nog iets verder uit, en van den anderen kant bereiden zij voor op het onmiddellijk volgende. Wie anders kan daartoe, zonder ook maar in het minst zijn model geweld aan te doen, in staat geweest zijn, als Hendrik, Geert Groote's biechtvader en zieleleider te Monnichusen zelf, die dit alles zich onder zijn oogen had zien afspelen; die veel beter dan een van zijn latere leerlingen, van Parijs af den heelen Geert Groote in al zijn phasen gekend en in al zijn diepten doorgrond heeft en liefgehad. Maar behalve die dubbele functie van afloop en aanloop hebben die ingevoegde stukken van Hendrik Eger vaak een klaarheid, een diepte en een overtuigingskracht, die de omgevende teksten egaleert, ja niet zelden overtreft en in de schaduw stelt. En dit is niet alleen wijl onze monachale humanist natuurlijk een mooier en fijner geciseleerd Latijn schrijft dan Geert Groote zelf; maar omdat hij de geestelijke ervaringen van Geert Groote op allerlei punten, om de hierboven reeds opgegeven redenen van vergelijkingsmogelijkheid, objectief beter begrepen heeft en ze dus ook weidscher en heerlijker elk op hun rustige plaats wist te zetten, dan Geert Groote het ooit zelf zou hebben vermocht. Doch natuurlijk verandert nu bovendien ineens de heele zinbouw en de stijl. Niet per ongeluk is hier de monachale humanist aan het woord. De te subiete en verblindende beeldspraak wordt getemperd en blijft toch even verrassend. De synoniemen worden iets minder persoonlijk zonder iets van hun volheid te verliezen. De onmiddellijke er maar uit geworpen intuities worden in hun ware milieu gezet. Denk maar ter vergelijking aan het Vierde Boek, dat veel directer uit Geert Groote's pen is gekomen, en dat ik in den aanvang dezer studie reeds als tegenstelling tegen den stijl van ons eerste Boek heb uitgespeeld. Zeker, Geert Groote was welsprekend, ook in het Latijn, en als redenaar heeft hij waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnlijk Hendrik van Eger verre overtroffen; maar als boekenschrijver legt hij het even ver tegen zijn geestelijken leidsman af. Nu pas bij de P-redactie, verschijnt in de Imitatio plotseling dat voldragen rythme der clausulen; waardoor dit mondiale Latijnsche proza zich ineens torenhoog weet te verheffen boven dat van Dante en Cola di Rienzo in levendigheid en veelzijdige variatie, in bonte fleurigheid en algemeen-menschelijke aansprekelijkheid. De tijdgenooten hebben het bejubeld en toegejuicht. Dàt was nu eens metrische contemplatie, dat was een cultuurzang over de geestelijke schatten van het Christendom, dat was nu weer eens de oude harmonie der aesthetische en geestelijke waarden, gelijk de Kerk ze door de groote Kerkvaders, door Chrysostomus en Basilius den Grooten, door Augustinus en Ambrosius, aan de Mediterranea had gepredikt; dat was nu eindelijk de opnieuw door het Herfsttij der Middeleeuwen geëischte Musica Ecclesiastica, maar eene van zóó hoog gehalte, dat noch Renaissance noch Reformatie of Contrareformatie, noch Revolutie, Liberalisme, Socialisme of Communisme zich aan haar blijvende bekoring hebben kunnen onttrekken. Waarlijk na dit geniale meesterstuk van een omwerking, kon de oude monachale humanist het van zijn oogpunt Simeon nazeggen: ‘Laat nu, o Heer, Uw dienaar in vrede gaan, want mijn oogen hebben het heil der volkeren aanschouwd.’ Natuurlijk heeft Hendrik Eger in zijn autograaf onze drie zoo markante leesteekens gebezigd op dezelfde wijze als het Utrechtsche Excerpt van zijn Loquagium, maar in de meeste P-afschriftenGa naar voetnoot36) en Musica Ecclesiastica-teksten zijn die maar zelden nauwkeurig overgenomen. Maar in het mooie St. Hieronymus-handschrift van Hulsbergen en het prachtige Thévenot-handschrift afkomstig uit een Kartuizerklooster, de oudere Q-codices, is het immers ook onverlet bewaard; en ongetwijfeld was zoo ook gepuncteerd het door Jan van Heusden van Hendrik Eger ontvangen exemplaar, dat nu als model in het klooster van den Sint Agnietenberg bij Zwolle, op den lezenaar van Thomas a Kempis te liggen kwam; en deze heeft er onmiddellijk de hooge waarde van begrepen, en met een soevereine vereering voor Geert Groote en den Kartuizer-prior, zijn bekeerder en biechtvader samen, het als een heiligdom overgeschreven. Ik zie in beider samenwerking een bijzondere leiding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Goddelijke Voorzienigheid, want gelijk wij later zullen zien, ware de Imitatio zonder Thomas van Kempen: nooit meer in het geheel zijner vier Boeken hersteld, en nimmer zoo, als de totaalschat van Geert Groote's allerkostbaarste ziele-ervaringen, aan de wereld doorgegeven. Inderdaad - ik heb het reeds elders gezegd, maar ik mag aan deze nieuwe studie toch geen ander dan het nu reeds oude liedje tot besluitend einde geven - toen Geert Groote als pestlijder zijn leven gevend voor de zijnen, op zijn sterfbed lag, heeft hij tot God gebeden, dat zijn korte maar door zijn eigen zonden en de tegenwerking van Satan en zijn vijanden zoo fel geschokte leven tot uitbreiding van Jesus' Evangelie over de heele wereld, toch niet vruchteloos zou blijven. En hij moet Gods almachtig fiat duidelijk hebben vernomen: hij zou niet heelemaal sterven, maar blijven leven voor een deel. En hij heeft het aan zijn leerlingen meegedeeld: ‘Als ik daarboven zal aangekomen zijn, zal ik hier beneden een regen van rozen doen nederkomen.’ En God heeft getoond, dat deze groote sterveling zich op het einde van zijn leven, omtrent de bijzondere taak, waarvoor God hem geschapen had, niet vergist heeft, maar de volle waarheid ervan heeft begrepen. Het is ao 1940, nu 600 jaar geleden, dat Geert Groote met deze lotsbestemming geboren is. En wij wilden dat vieren met deze studie en het aangekondigde Fransche boek: in dankbaarheid ten eerste voor zijn geestelijke nalatenschap, maar ten tweede ook om de vele nog altijd naar het ware levensgeluk zoekende zielen, juist in dezen schrikkelijken tijd, nu het heil der heele wereld op het spel schijnt te staan, met allen aandrang op te wekken, het voetspoor na te gaan van zulk een voorganger-naar-God-terug! Maar bij deze viering mogen wij ook de drie voornaamste personen niet vergeten, die God gebruikt heeft, om zoo Groote's nalatenschap in een mondialen regen van zegenende rozen om te scheppen; welnu dat zijn zeker: de innig devote koorheer Thomas Hemerken van Kempen, de strijdbare Fraterheer Zerbolt van Zutphen en de monachale Kartuizer-humanist Hendrik Eger van Kalkar geweest. Vindicamus haereditatem patrum nostrorum.
Nijmegen, 20 November 1939. JAC. VAN GINNEKEN S.J. |
|