Vraag en antwoord
Vraag 2. Hoe is de overgang van het vroegere burgermeester tot het huidige burgemeester te verklaren?
J.K. te R'dam.
Antwoord. 1. Het vroegere stedelijke burgerschap waarop dit ambt berustte is vervallen. Het eerste lid der samenstelling verloor dus de helft van zijn beteekenis. 2. Verder heeft zich bij dit veelgebruikte woord een sterk z.g. eenheidsaccent op de derde silbe ontwikkeld, de tusschensilbe krijgt slechts een zwak bij-accent. Zoo spreekt men in Nijmegen b.v. ook van: bij de minnebróérs of in de mínnebroerskérk, waar de oorspronkelijke comparatief op- er in het eerste lid natuurlijk eveneens niet meer verstaan wordt. Voegt men hier nog bij, dat 3. de dubbele gutturale r aan het eind van een silbe vooral vlak voor de breed-labiale m moeilijk uit te spreken is; en 4. waarschijnlijk ook nog de analogie van de groote groep samenstellingen van het type: hondenhok, waar overal de tusschen -n heel of half verviel, waar deze geen duidelijke plurale functie meer had; dan is opnieuw bewezen, hoe in de taal ook zeer eenvoudige zaken vele oorzaken hunnen hebben.
Woorden als burgermeisje, burgermensch profiteerden van de nieuw opgekomen 19e eeuwsche beteekenis van burger (bourgeois), de factoren 1 en 2 werkten hier dus niet. En de r bleef bewaard.
J.W.