Onze Taaltuin. Jaargang 7
(1938-1939)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 6 en 7]De voornaamwoordelijke aanwijzing en het geslachtInleiding.Van een lid der jongste Noord-Nederlandsche Ministerieele Commissie voor de Schrijfwijze der Nederlandsche taal, die zich o.a. ook met het vraagstuk van geslacht en verbuiging moet bezighouden, ontving ik als Voorzitter der voorlaatste bij Missive van 7 April 1937 ingestelde Commissie, het vereerende verzoek om inzage van ons Rapport. Mijn eerste antwoord hierop moet zijn dat dit Rapport, waarschijnlijk om tactische redenen, door het Departement niet is gepubliceerd; en dat ook ik mij daarom niet gerechtigd acht, dit stuk tot min of meer breeder gebruik uit handen te geven. Wat ik echter wel doen mag, en ter oriënteering zoowel van de jongste Noord- en Zuidnederlandsche Ministerieele Commissies als van de verdere belangstellenden ook graag doen wil, is: de door mij zelf, met hulp van wijlen Prof. Jos. Schrijnen, geredigeerde wetenschappelijke en paedagogische verhandeling in het licht te geven, die aan dat Eindrapport, hoewel ze er ten slotte niet in werd opgenomen, tot grondslag heeft gestrekt. Ik kan bovendien mededeelen, dat hierin het advies van wijlen Prof. Schrijnen en ondergeteekende, aan den Minister gegeven, geheel en al is vervat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1. In de huidige Nederlandsche taal berust de voornaamwoordelijke aanduiding:
Onze taal beschikt daartoe over zes vaste rangen van waardering. Tot den eersten rang behooren: spreker en aangesprokene of schrijver en geadresseerde, weergegeven met de voornaamwoorden van den 1sten en 2den persoon: ik, mij, gij, u, mijn, uw, wij, ons, jelui. Binnen den eersten rang zijn er nu, althans bij den 2den persoon, nog drie graden:
Tot den tweeden rang behooren de personen en groote dieren van het mannelijk geslacht en de daarmee gelijkgestelde aanschouwelijke (overzienbare) groote voorwerpen, als boomen, bergen, over wie gesproken en geschreven wordt met mannelijke voornaamwoorden van den 3den persoon: hij, hem, deze, die, dien, zijn, diens, wien, wiens, ieder, elk, zij, men, elkander. Tot den derden rang behooren de personen en groote dieren van het vrouwelijk geslacht en de daarmee gelijkgestelde onoverzichtelijke collectiviteiten, stoffen, gewassen en abstracties en vele kleinere dieren, vruchten en bloemen, die in woord en geschrift worden aangeduid met vrouwelijke voornaamwoorden van den 3den persoon: zij, haar, ze, deze, dezer, die, dier en wier. zij, ze. Binnen den tweeden en derden rang zijn er nu gewoonlijk weer dezelfde drie graden als in den eersten rang:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot den vierden rang behooren de kinderen en welpen van groote dieren van beiderlei geslacht, met de daarmee gelijkgestelde stoffen, vooral metalen, waaruit iets gemaakt wordt, kleinere levenlooze voorwerpen, dingen, daden, feiten en collecties van minder waarde, die worden aangeduid met onzijdige voornaamwoorden van den 3den persoon: het, 't, dit, dat, welk, wat, ze. In den tweeden, derden en vierden rang zijn er nu bovendien nog de graden van afstand. Over het algemeen waarderen wij toch het ons naderliggende hooger dan het verder afgelegene. En zoo is er hier vaak een 1ste graad met hij of deze, zij of deze, het of dit, en een 2de graad met die of dat; soms zelfs nog een 3de graad: de gindsche, gindsche. Tot den vijfden rang behooren de hoedanigheden of eigenschappen van personen, voorwerpen, daden en feiten, die worden weergegeven met de aanwijzende bijwoorden van wijze: dus, aldus, zoo, evenzoo of met adverbiale uitdrukkingen. op deze wijze, op zijn manier, als volgt, in dezelfden trant enz. Tot den zesden rang behooren de omstandigheden van plaats en tijd, onder welke een daad of feit geschiedt, en die worden aangegeven met de aanwijzende bijwoorden van plaats en tijd: daar, toen, er, waar, wanneer, ergens, ooit, overal, altijd, nergens, nooit of met adverbiale uitdrukkingen, op deze plaats, in dien tijd, terzelfder tijd, terzelfder plaatse. Een reeks systematische voorbeelden van deze zes rangen vindt men in de GrondbeginselenGa naar voetnoot1) blz. 140-142. Aan deze rangen houdt men zich in alle gevallen, dat er geen bijzondere reden aanwezig is, om hierven af te wijken. Maar er zijn allerlei waardeerings-omstandigheden, die aanleiding geven, om den rang der aangewezen personen of dingen nu eens te verlagen en dan weer te verhoogen. En deze variaties verzwakken de algemeene regelmaat niet, integendeel versterken zij ze, daar juist voor een hoogere waardeering de voornaamwoorden van een der hoogere, en voor een lagere waardeering de voornaamwoorden van een der lagere rangen wordt gekozen en deze bevoorrechting of degradeering onmiddellijk door den toegesprokene als zoodanig wordt verstaan. Deze wisselingen bewijzen dus juist, dat wij hier met werkelijk in ons volk nog volop levende taalregels te doen hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2. Welnu, de voornaamste reden van deze rangsverhoogingen of verlagingen is nu: dat wij heusch willen laten merken, dat onze subjectieve vaak emotioneele waardeering van het aangeduide op dit oogenblik van de normale waardeering afwijkt. Zoo laat men duidelijk zijn minachting voelen, als men met drieën bijeen, over B tot C zegt: Hoor nu, zij weet ook wat. Door het gebruik van zij in plaats van jij wordt B immers eenvoudig buitengesloten. Zoo wil Falkland een booze eega met dédain tegen haar man laten zeggen: Hoe kom je op dat idee? en zegt zij tenslotte: Hoe krijgt men den inval? Zoo spreekt E. du Perron (Forum II blz. 164) eerst zijn tegenstander met u aan. Maar daarop valt hij zich zelf ineens in de rede, en spreekt dan met kennelijk dédain ineens van denzelfden tegenstander in den 3den persoon met hij: ‘Ik voeg er aan toe: Een golf van reaktie komt na iedere invloed van een groot man. Ik hoor naar u en verbeeld mij dat men honderd jaar geleden iemand als u op eenzelfde manier de reaktie had kunnen horen uitspreken tegen Rousseau. Het is al heel mooi dat uzelf dan toch ook Gide's invloed hebt ondergaan - Neen, dat heeft hij niet; hij heeft zich alleen maar voor hem geinteresseerd, hoofdzakelijk voor zijn protestantisme.’Maar zelfs als men in den 3den rang blijft, en voor een goede kennis die in plaats van zij gebruikt in een zinnetje ‘zij wil ook mee’: en dus werkelijk zegt: Die wil ook mee; dan is het dédain maar al te duidelijk. Als een persoon van gezag tot zijn onderhoorige sprekend ineens twee rangen omlaag springt en zegt: Dat durft zoo maar in huis komen (Conscience), Dat weet van niets, dat heeft geen flauw begrip van kunst (Alberdingk Thym), dan proeft de onderhoorige daaruit een diepe geringachting. Over kinderen kan men vaak een oudere zus hooren klagen: Zoo'n koppig ding, zoo'n ijdel stuk, waarin dan de 4de rang naar den 5den wordt omlaag gehaald. En tot den 6den rang wordt men gedegradeerd, als men te hooren krijgt: Zoo, hoor jij ook tot dat zoodje. Daar lach ik wat mee. Dit waren allemaal min of meer boosaardige degradeeringen, waar nu een parallelle reeks van vleiende complimentjes tegenover staan. Bij 't inoefenen van een bepaalde mimiek kan een régisseur het voordoen en neutraal zeggen: Zoo moet je doen (5de rang). Maar wil hij het tot iets aparts, tot iets bijzonders maken, het als het ware tot een substantie verheffen, dan zegt hij, terwijl hij het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadoet: Je moet dàt doen, begrepen? Of in andere omstandigheden: Het was maar zoozoo, neen, het was dàt niet meer. Van een grap zegt een goed opsnijer niet: Hoe vindt-je dat? maar: Hoe vindt je hèm? Mr. Cocadoris hield een heele oratie over een klein witbeenen mesje. Maar in de peroratie werd dat ding ineens mannelijk, en riep hij triomfantelijk uit: Hij kost maar 50 cent, hij kost maar tien stuivers. - Het wordt te bar, zegt daarop kalme A. Neen maar, die wordt goed, juicht de enthousiaste B. Zoo sterk is het beteekenisverschil, als wij in plaats van een onzijdige aanduiding de mannelijke kiezen. Karel van de Woestijne schreef in adoratie-stemming: Ik ben hier aan zee: zij is een groote leermeesteresse. In De Vrouw in het Woud verheft Mevr. Roland Holst haar tot een hem, en dat is in deze orde nog o zoo veel meer. 't Is in een verhaal der dichteres uit haar eigen jeugd: Toen zij een kind was, ontbloeide
haar stem aan de stem der zee,
en later zeiden de menschen van haar:
dát die ruischte zoo diep en zwaar,
zoo diep en zwaar voor een vrouwe-stem:
dat kwam van de zee, dat kwam van hèm.
Een analoog voorbeeld, dat het onzijdige ‘beeld’ tot een hem wordt verheven en later weer gereclassificeerd vinden wij bij H. Marsman (Forum II blz. 55): ‘Niet enkel de menschen vereenzelvigen ons met ons beeld, ik doe het zelf. Ik richt mij naar hem, om hem tevreden te stellen, want hij wil op mij lijken, hij wil dat ik op hem lijk en ik verdraai mij om hem zijn zin te geven, om van zijn hardnekkig aanhouden af te zijn. Ik ben met hem bezig. Dat is al voldoende, dat is misschien het vernederendste wat ik mij denken kan, een creatie van mij, na een omwandeling in de wereld nog erger veranderd, nog minder mijzelf dan op het oogenblik dat ik hem schiep, keert tot mij terug, werpt zich op mij, hecht zich aan mij, en zuigt zich vast. Soms een blok aan mijn been, soms een bloedzuigre aan mijn borst en ik kan het niet loslaten, ik kan het niet geheel van mij afzetten, ik kan het niet vergeten.’ En ten slotte kan ook een 3de pers. in den adelstand van den 2den persoonGa naar voetnoot2) worden verheven, gelijk dat Homerus doet en dicht: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
τὸν δ᾽ἀπαμειβόμενος πϱοςέφης Εὔμαιε συβῶτα:wat wij in het Nederlandsch veel minder poëtisch, maar even welsprekend navolgen met iets uit den tweeden, derden of vierden rang op te hemelen tot den eersten, met te zeggen: Dat is je! Dat is je ware. Dat is je likeur. Dat is je sigaar! met een fel accent op je.
§ 3. Maar naast deze primitieve emotioneele gevallen van waardeeringsverwisseling, zijn er nu nog een reeks andere voorbeelden te wijten aan vermeerdering en vooral aan vermindering van de aandacht, die wij aan sommige aanduidingen wijden. 't Spreekt toch van zelf, dat als wij al onze aandacht schenken aan een bepaald ding, wij onze waardeering voelen groeien, maar ook en nog sterker omgekeerd, dat als wij slechts een vleugje aandacht voor iets over hebben, zich ook de waardeering tot een vluchtig schimmetje verwaast. Nu neemt in den zin gewoonlijk het onderwerp of het voorwerp bijna geheel onze aandacht in beslag. Vandaar dat de aanduiding van eigenschappen (5de) en omstandigheden (6de rang), om onderwerp of voorwerp te kunnen worden, moet verhoogd en gesubstantiveerd worden tot den 4den rang. Ziek of niet ziek, dat komt er niet op aan. Vroeg of laat, dat zijn maar toevalligheden, de hoofdzaak is, dat je het durfde doen. Het nominale praedicaat heeft in den zin gewoonlijk rijker aandacht dan het attribuut. Daarom kan men in idiomatisch Nederlandsch wel zeggen: zulk een jas, of een dergelijke hoed, maar nooit mijn jas is zulk, mijn hoed was dergelijk. Aanduidingen van dit soort zijn voor deze rijke aandachtsfunctie te laag en onbeduidend. Ook het accent speelt hier een rol, omdat wij over het algemeen, juist die woorden die de meeste aandacht hebben in den zin het sterkst accentueeren. Daardoor kan b.v. een sterk geaccentueerd pronomen als dat (4de), dat van huis uit in een lageren rang behoort dan die (3de) tóch wel eens hooger tellen. Vergelijk b.v. een zinnetje als: Kijk daar die koe, die is ook niet vet, met: Die koe dààr, dát is een vette. En dat het hier wel degelijk aan het accent ligt, bevestigt het volgende voorbeeld, waarin door het nòg sterker accent de weegschaal weer naar den anderen kant doorslaat: Neen maar die, díé is de vetste. Daarom moet men eenigszins voorzichtig zijn met de vol-geaccentueerde pronomina zij en haar, hij en hem: voor abstracties of onoverzienbare voorwerpen te gebruiken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlotte schrijvers redden zich uit zulke moeilijkheden door den ongeaccentueerden vorm te kiezen, zooals Querido in het volgende zinnetje: Ik wensch de onderneming een prachtig resultaat: ze is het dubbel waard. - Uitsluitend in officieelen deftigen stijl, die bijna geen accent gebruikt, kan er een zinnetje door als: De vergadering was onvoltallig, zij kon derhalve Art. 6 niet in behandeling nemen. - Een dagblad-artikel zal hier liever iets anders op vinden: Wat bewoog de Redactie tot de plaatsing van dit ondoordachte stukje? Durfde men het een zoo prikkelbaar auteur niet weigeren? - Al te deftig klinkt zeker voor de meesten: Bouten's vertaling van Oscar Wilde's The Soul of Man blz. 1: that sordid necessity presses so hardly upon almost everybody. In fact, scarcely any one at all escapes: ‘die onverkwikkelijke noodzakelijkheid, welke bijna iedereen onder haar zoo meedoogenloozen druk houdt. Inderdaad niemand ontsnapt haar.’ Ieder ander zou hier zeker geschreven hebben: ‘die onverkwikkelijke noodzakelijkheid, waaronder iedereen zoo diep gebukt gaat. Want feitelijk ontkomt er bijna niemand aan.’ In dit soort constructies: voorzetsel + zelfstandig voornaamwoord legt de praepositie beslag op de meeste aandacht. Dat hoort men bij de persoonlijke voornaamwoorden reeds aan het accent: Komt náást mij zitten. Kijk vóór je. Hij nam dit óp zich. Hij liep áchter haar. - Welnu, dáárom worden nu, in de constructies: Voorzetsel + Zelfstandig aanwijzend of betrekkelijk voornaamwoord al de pronomina van rang 2, 3, 4 en 5 gezamenlijk verlaagd tot rang 6: van de loutere plaatsbepalingen. van rang 2: (bij personen tevens intiem of kleineerend) De chique jongen, waarmee jij gedanst hebt. De collega waarover ik je sprak. - en verder: Hij sprong eraf. Hij liep ernaast. (van of naast het paard). Hij klom erin (van een boom). De stoel, waarop hij stond. van rang 3: (bij personen weer een beetje kleineerend of intiem) De dame, waarmee ik in de coupé zat. De oude freule, waarvoor ik mijn eerbied verloren had. van rang 4: Het boek, waarvan de schrijver onbekend is gebleven. Hij bemoeit zich nergens mee. Hij liet mij een heelen tijd wachten, waardoor ik te laat aan den trein kwam. van rang 5: Daartoe was hij niet te bewegen (tot dankbaarheid). Hierdoor (door zijn gebreken) schoot hij te kort. Hij kwam er eerlijk voor uit (voor zijn onnadenkendheid). Dat moest toch ergens vandaan komen (van zijn lichtzinnigheid) enz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 4. Verder komt er nog een derde groep van waardeeringswisselingen zeer duidelijk uit in de verschillende psychologische phasen van onzen gedachten-stroom, die vaak, met verwonderlijke nauwkeurigheid in den bouw onzer volzinnen wordt nageteekend. Deze stroom der gedachten trekt toch als een breede rivier door het veld van ons bewustzijn heen, dat in concentrische cirkels van aandachtstoespitsing verdeeld is. Elke gedachte en elk denkbeeld begint met als een vaagheid in den buitensten kring van ons bewustzijn op te doemen, ze worden gaandeweg bemerkbaar en al maar duidelijker totdat ze eindelijk in het felle licht van de volle aandacht staan, daar een oogenblik verwijlen, maar dan op den gedachtenstroom weer verder wegglijden uit onze volle aandacht, om eindelijk geheel en al uit ons bewust gezichtsveld te verdwijnen. Welnu, dit heele opkomen uit de schemering, dit bestraald worden en weer wegdeinen in het duister: teekent ons nu de zin der taalteekenaars met een verrassende duidelijkheid af; en het zijn juist de waardeeringsrangen en graden die hiertoe hun dienst leenren. Beschouwen wij eerst het naderkomen. Jacques Perk heeft er in een zijner sonnetten, een treffend voorbeeld van:
Daar ritslen dorre blâren.
O angst! daar schuifelt iets: twee vonken staren.
Het sist... een adder slingert zich om 't been.
Eerst een vaag geritsel. Dan een angstgevoel. Een naderschuiven. Twee sprankelen, als twee lichten uit den mist. Het sist nu werkelijk, en zoo waar opeens: een adder slingert zich om 't been. Het begon met een daar. (6de rang) Dan een uitroep van hoedanigheid (5de rang) Weer een daar. Dan iets (4de rang veraf) een het (4de rang vlak bij); en eindelijk de adder zelf (3de rang). Maar wat zoo in de fijne techniek des dichters tot een kunststukje werd, is ook nagevolgd in een algemeenen taalregel: ik bedoel de zinnetjes die totnutoe, om hun geslachtelijke incongruentie van onderwerp en praedicaat, in de grammatica werden opgenomen, maar jammer genoeg nog nimmer voldoende werden verklaard. En toch, als de leerlingen op een atelier het geluid van stappen in de gang hooren, en de deur hooren kraken, en de kruk zien draaien, zeggen ze: Het is de baas! Het (4de rang) is de beginphase, de baas (2de rang) is de eindphase. Het is moeder, zeggen de kinderen, die samen binnenzitten, en de huisdeur hooren dichtslaan. Dat zijn kleinigheden. Dit is de boer van hierover. Merk op: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit ligt dichter bij het middelpunt der aandacht dan het of dat. Maar er en daar liggen nog meer naar de peripherie dan het. Vergelijk maar eens: Het zijn kleinigheden die... en Er zijn kleinigheden, die of: het regent, het stinkt, of er wordt geschoten, er wordt geroepen, er is iemand boven, er werd geklopt. Er zijn harten, wier vriendschap iets van liefde heeft (Potgieter). Er begon zich een juister begrip van den aard en het doel der Universiteiten te vormen (Fruin). Zoo staat hier weer tusschen er en dat, het, dit in. En daarom is de beginphase van: Zoo was er eens een koning, meer centraal dan: Er was eens een koning. Hier werden overal slechts twee phasen aangeduid. Maar in: Er ritselde hier iets langs. - zijn er wel drie. Er is 6de rang veraf. hier: 6de rang vlak bij, iets: 4de rang. Hierbij hooren dus alle voorloopige of looze onderen voorwerpen: Het staat je vrij in beroep te gaan. Het gelukte hem onbekend te blijven. De reden leert het mij, dat ik u minnen moet (Vondel). De burgemeester staat erop, dat je hem eerst groet. Hij geurt ermee, dat hij een blauwen Maandag in de Kamer is geweest. - en tenslotte ook alle gewone lidwoorden vóór het nomen. Maar het bepaalde lidwoord ligt weer veel dichter bij het middelpunt der aandacht dan het onbepaalde. Het kind is een kind, waarvan de spreker veronderstelt dat het in het bewustzijn van den hoorder even dicht bij het middelpunt ligt als bij hem. Dat is de eenige definitie van het bepaald lidwoord die waarlijk steek houdt. Maar een kind is een willekeurig kind, dat bij spreker ergens aan de peripherie ligt, en niets veronderstelt bij den hoorder. Hier komt mee overeen, dat wij ook de plotseling in ons onwillekeurig opduikende halfbewuste zielsbewegingen eveneens met het en er aanduiden. Let slechts op zinnen als: Ik vocht er tegen uit alle macht, maar het was mij te sterk. Ook in het typisch Nederlandsche Medium met de kenmerkende looze voorwerpen: het besterven, het bezuren, het moeten ontgelden, het afleggen, het ver brengen, ervan lusten, erop los trekken, ervan door gaan, er achter komen, er op na houden, het erop wagen, het er goed afbrengen, het ervan nemen, het erop aanleggen enz. hebben er en het een naar de peripherie gedegradeerde persoonsbeteekenisGa naar voetnoot3). Trouwens de bepaling-aankondigende voornaamwoorden degene die enz. hebben dit als voornaamste functie, evenals alle onderschikkende voegwoorden, in den tijd, dat ze nog volop etymologisch werden verstaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 5. Al deze gevallen schetsen natuurgetrouw het langzaam binnentreden der verschillende denkbeelden in ons bewustzijn. Maar even teekenend zijn de voorbeelden van het van lieverlede weer heengaan der dingen uit onze aandacht. Want tegenover de bepaling-aankondigende of vooruitwijzende voornaamwoorden staan de anaphorische of terugwijzende, waarop dan ook weer alle betrekkelijke voornaamwoorden berusten. Maar overigens zijn het weer dezelfde waardeeringswisselingen, die hiervan getuigen: Hij is nog lid van den Raad, maar zal het niet lang meer blijven. Soldaat, dat was hij met hart en ziel. Heb je nog appelen? - Ja, ik heb er nog. Wacht je op de kinderen? Er staan er al een stuk of drie-vier aan de deur te kraaien (Leevend). Ik hou zoo van mooie menschen, en je ziet er zoo weinig (Couperus). Regelt gij de zaken onder u, ik blijf er buiten. - Meer naar het middelpunt van het bewustzijn liggen ook hier weer: het, dat en die. De lucht, die hangt vol damps (Vondel). Hooft, dat was de man waardoor mijn glorie wies (Vondel). Grote miracle, dat hi ded. Met Firapeel dat si ghinghen. En ook het reeds verwachte zoo komt hier weer voor den dag vooral in het Middelnederlandsch. Hare vrucht so heet men daden. Broot, so at hi harde clene; alse Jhesus dat wijf versach, so rip hise. Op enen tijt so quam die man. Vroeder no sochter so ne was vrouwe. Nieuw-nederlandsch: Het zij zoo Amen. Zoo meende ik het niet enz. Typisch zijn verder de parallelle gevallen met drie aandachtsphasen: het middelpunt, een der middelste concentrische cirkels, een der buitenste cirkels; alleen moet men hier ook op het zwakke accent van het enclitische -ie letten. Stel dat de kattebeies 'm hoort, dan komt die erop af, en dan zegt-ie (Brusse). Er was eens een koning, die had vijf zonen en een blinde dochter; en van zijn dochter hield-ie het meest. Mevrouw, daar is Mijnheer X, die vraagt, of hij u spreken mag (Couperus). In Vlaanderen daalt in dit geval de laatste phase nog dieper. Mande, die is goed om in de herbergen te zitten, ze zeggen bovendien dat het drinkt. En wat zegt Mande? - Het zegt niets. - In Zuid-Afrika zien wij dit nog verder ontwikkeld. Daar is ten slotte iedere anaphorische persoonsaanduiding onzijdig geworden. Daar hoort en leest men: Dr. Coetzee, wat eerdaags onder u leiding ga werk. Ondergeteekende het hier die afschrif vergelijk met die oorspronklike, en gevind dat dit juis is enz. Uit de feiten van §§ 3, 4 en 5 wordt het nu ook duidelijk dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het niet de zelfstandige naamwoorden, noch de dingen zelf zijn die door de pronominale aanduiding worden aangewezen, maar de denkbeelden en voorstellingen die in ons bewustzijn zoowel aan de soortnamen als aan de dingen beantwoordenGa naar voetnoot4). Daarom dan ook is het onderscheid dat men gemaakt heeft tusschen de plaatsvervangende en de zelfstandige aanduiding er geheel en al náást. Elke aanduiding is plaatsvervangend ten opzichte van het al of niet genoemde naamwoord, en zelfstandig aanwijzend ten opzichte der bedoelde dingen, maar beide termen zijn scheef gezien, omdat de ware psychologische verhouding den schrijver niet duidelijk wasGa naar voetnoot5).
§ 6. In verband met het hierboven (in § 4) opgemerkte over de lidwoorden, ziet nu iedereen gemakkelijk in, hoe de waardeeringsrangen 2, 3 en 4 der voornaamwoordelijke aanduiding in ieder geval met het Mannelijk, Vrouwelijk en Onzijdig geslacht onzer substantieven ten nauwste verband houden, en dit te meer, daar onze geslachten nog altijd vooral door de bijstaande lidwoorden van elkander onderscheiden worden. Want in alle oudere Germaansche talen komen een heele reeks bepaalde kerngroepen van de drie Nominaal-genera met onze hierboven geschetste pronominale-aanduidingsgroepen overeen. Wij hebben die hier weliswaar uitsluitend uit het Nederlandsch afgeleid; maar Ph.D. SimonsGa naar voetnoot6) wees zelf al herhaaldelijk op Engelsche parallellen en het zou zeer gemakkelijk zijn, uit de Skandinavische oudere en jongere talen, evenals uit het Angelsaksisch, Middelengelsch en Middelhoogduitsch een heele reeks parallelle voorbeelden voor dezelfde pronominale aanduiding bijeen te brengen. Zie b.v. in Grimm's nog altijd onuitputtelijke Deutsche Grammatik. Evenwel blijkt bij de splitsing van het Oud-germaansch in zijn verschillende dialecten al aanstonds het zeer merkwaardige feit, dat deze Nominaalklassen zich ten opzichte van hunne peripherie in voortdurende uitwisselingen en overgangen tot elkander bewegen, zoodat er naast nomina die een vast geslacht hadden, er ook toen reeds groepen van woorden waren, die door de verschillende groepen van sprekers verschillend gewaardeerd en dus met verschil- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lende geslachts-indices voorzien werden. En dit is nu bij de ontwikkeling der nationale talen overal nog toegenomen. En hieruit begrijpen wij dan ook volkomen het wisselend gebruik der geslachten in het Middelnederlandsch, dat p. Gerlachus Royen indertijd uitnemend heeft beschrevenGa naar voetnoot7). Toen nu de Renaissance, de Hervorming en de Nederlandsche bevrijdingsoorlog hier weer heele nieuwe redenen tot verschillende waardeering van allerlei wezensgroepen hadden geïmporteerd; en onze 19de eeuw met haar individualisme weer een nieuwe poort voor subjectieve waardeeringsverschillen open brak, moesten onze genera- of nominaalklassen wel merkbaar aan het wankelen slaan. En wij moeten ons ten slotte meer verwonderen, dat er nog zooveel van het oude gespaard is, dan dat er toch ook veel is afgevallen of twijfelachtig is geworden. Want in onze schrijftaal waren volgens de Vries en te Winkel anno 1860 nog mannelijk als groep:Ga naar voetnoot8)
Vrouwelijk waren nog als groep:
Onzijdig. vooral zijn nog als groep:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En terecht constateerden De Vries en Te Winkel ten slotte ‘dat het begrip van onvolkomenheid of kleinheid in het onzijdig niet zelden met geringschatting gepaard gaat’ en ‘dat het mannelijk en vrouwelijk edeler en stijlvollerGa naar voetnoot9) is’. De formuleering dezer regels wijst reeds klaar en duidelijk op waardeerings-verschillen. Dat boomen, bergen en rivieren als overzichtelijke en dus in de fantasie vaak grootsche en aanschouwelijke beelden hooger door ons gewaardeerd worden dan de namen van onoverzichtelijke geographische complexen of van kleurige maar kleine bloemen en vruchten; dat de namen van grootere munten en kostbare edelsteenen meer belangstelling plegen te hebben dan de woorden voor een boomblad, een potlood, een knoopje, of een zakmes; dat de voorwerpen of gevormde eenheden hooger in tel zijn dan de onbegrensde stoffen waaruit ze gemaakt zijn; dat de namen van man of vrouw of volwassen sexedieren meer aandacht vragen dan kinderen en sexeloos gedachte dieren of -welpen; dat groote zeldzame voorwerpen indrukwekkend zijn tegenover kleine en onvolkomen dingen, dit alles behoeft slechts even opgenoemd om algemeen erkend te worden.
§ 7. Maar ook juist de uitzonderingen op deze regels bevestigen den waren aard dezer nominaal-geslachten als waardeeringsklassen: dat heer, het mensch, een vrouwspersoon, het wijf, het onmensch kleineeren immers, dat soort kleineert tegenover die soort. En zo is het ook met uur, liniaal, blok, kiezel, konijn, koffer, punt, raam, touw, koord, bagatel, deksel, gordijn, idee, maal, keer, mom, mud, pekel, schap, schilderij, schort, schurft, slib, sop, spil, vergiet en web; die wanneer ze onzijdig gebruikt worden, bij de beste schrijvers altijd op een lageren graad van waardeering wijzen dan wanneer ze vrouwelijk voorkomen. En hetzelfde geldt van de nu eens mannelijke en dan weer onzijdige als: bitter, boezeroen, brok, doolhof, molin, morgen lands, omslag, rooster, stempel, toestel, voorhof, uitzet, zadel enz.
§ 8. Een derde bewijs is, dat onze beste schrijvers er bij hun woordkeus trouw opletten, dat ze een synoniem kiezen van een geslacht, dat overeenkomt met hun waardeering. Dit komt als regel het sterkst uit in de verkleinwoorden, die altijd onzijdig zijn, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en waarin wij dus een vaste taalcategorie hebben, om elk mannelijk of vrouwelijk substantief, incidenteel te degradeeren. Let er echter op dat volstrekt niet alle degradatie onsympathiek of pejoratief behoeft te zijn. Integendeel berust juist alle intiemer verkeer op degradatie der pronomina van den 2den persoon. Zie wat wij hierboven in § 1 over de graden van den 1sten rang hebben opgemerkt. Welnu, dit is nu ook met de degradeerende verkleinwoorden het geval, die vaak juist als intieme troetelwoorden gebruikt worden. Maar verder hebben wij voor de meeste edele of plechtige mannelijke en vrouwelijke substantieven, een onzijdige nuchtere of althans meer neutrale soms zelfs pejoratieve pendant.
§ 9. De historische ontwikkeling van het geslacht als Nominaalklas bewijst nu zelf ten duidelijkste, dat wij hier in den dieperen grond nog steeds met waardeeringsklassen te doen hebben.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 10. Een vierde bewijs is nu echter, dat de grootere woordkunstenaars, veelal door hun taalgevoel geleid, - want wij ontkennen niet, dat ook andere redenen hiervoor aansprakelijk kunnen zijn - zelfs tegen het geslacht als Nominaalklas in durven gaan, òm het primitieve waardeeringsgeslacht tot zijn recht te laten komen. Bij fijnvoelende schrijvers en dichters wordt een woord door de masculine verbuigingsexponenten geheven in een zekere sfeer van grootheid, hardheid, imponeerende kracht of allure, terwijl de onverbogen indifferente vormen de heele uitdrukking een nuchteren ietwat huiselijken toon geven, die dan naar omstandigheden soms scherp wordt van cynische verachting, dan weer flauw van slordige wazigheid, maar ook soms geniepig fijn van snedige scherts, of elders tot waardigheid van koele objectiviteit verstilt; en de feminine exponenten ten slotte een zachte mildheid ademen van wijkend meegeven, en lijdelijke inschikkelijkheid. Zoo spreekt van Eeden over Jacques Perk's ‘populariseeren van het leven rondom den goddelijken kern’, of over ‘de wijsheid onmiddellijk gevloten uit den levensbron, het ondoorgrondelijk zelf.’ Zoo schrijft van Schendel: in roerloozen praal van den kathedraal; Eigenhuis: dat geeft een feestelijken tint, of naar den stofopwalmenden menschensleur; Antink: in een grooten afgunst; v. Oordt: met een genadigen scherts; v. Suchtelen: met dien valen vacht. Daarentegen van Campen e.a. van die fijne meneer; an die Judas; bij die rakker; v. Eeden: zich een malle brutale jongen vindend; J. Reineke v.d. Stuwe: speel de onnoozele. Of eindelijk van Eeden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En dat gevoel is de schat, die Paul mij heeft nagelaten - een schat waarvan ik eindeloos kan uitdeelen zonder dat ze mindert; en elders: verheugd over haar gewillige en gewaardeerde volgeling, enz. Vooral bij Adama van Scheltema zijn sprekende parallelplaatsen te vinden.
Maar ook bij andere schrijvers, hervinden wij dezelfde tegenstelling van: Des tafels bronzen voeten - de pooten der tafel waren met ivoor ingelegd. Op Zijnen rechterstoel gezeten - de versiering dezer edelgevormde stoel was zeer eenvoudig. Den toets | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorstaan - met den vinger op de ivoren toets. Hij hing zich den zwaren keten om - de schalmen van die ketting zijn langwerpig. Everts: met den rommel - van de heele rommel. Met dien prachtkerel - met die vent. v. Oordt: over den tegelvloer - over de vloer. Naar den Gaurisankar - over de Sint-Pietersberg. Antink: een grooten bak - de vuilnisbak buiten zetten. Coenen: in den stralenden regen - in de regen. In die kolk - in dien donkeren kolk. Querido: in die voorhal - in dien somberen heimvollen voorhal. v. Schendel: met al die praal - met al dien uiterlijken praal. Coenen: langs de huizenkant - aan den overkant. In dit laatste voorbeeld kan men ook aan phonetische reden van hiaatvermijding denken: eveneens b.v. bij Heyermans, als hij naast: an de gang, op de grond, ook tegen den avond schrijft: waarschijnlijk zelfs berust Coenen's onderscheid van uit de groep en tusschen den groep, op een rythmisch verschil, dat ook in tegen den avond z'n invloed heeft kunnen uitoefenen. Zoo heeft Jan Engelman op de rhythmische waarde der -n's gewezen in sommige verzen uit de Sonnetten van Willem Kloos: Ik denk aan u, als aan die droomen, Waarin een ganschen, langen, zaalgen nacht.... - ‘Hier zijn de n's buitengewoon beeldend en volstrekt onmisbaar. Zij drukken, als het ware op-zichzelf de lengte, de lange zaligheid van dien nacht uit’. In overeenstemming met het grammatisch geslacht zijn verder bij Kloos de versregels: Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht De witte bloesems in de scheemring... of: De boomen dorren in het laat seizoen, En wachten roerloos den nabijen winter... - Maar tegen de traditie in dicht hij: zij (de zee) wischt zich-zelven af in eeuwige verreining, zij drukt zichzelvenGa naar voetnoot10) uit in duizenderlei lijning’. Maar afgezien hiervan verhouden zich de sterk geprononceerde mannelijke vormen hier tot de vrouwelijke of indifferente ook vaak evenzoo: als de oude plechtige verbogen naamvallen tot de gewone onverbogen vormen in: in dat opzicht - te dien opzichte; tot dat einde - te dien einde; uit dat oogpunt - uit dien hoofde; op het huis Madenberg - op den huize Madenberg; in het land - in den lande; in het begin - in den beginne; op die plaats - te dier plaatse; in deze stad - te dier stede, enz. De krachtige hardheid, die, gelijk wij zagen de mannelijke buigingsvormen kenmerkt tegenover de vrouwelijke, die een zachte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijdelijkheid teekenen, komt eveneens duidelijk in oudere buigingsvormen uit: ten doode opgeschreven - ter dood gebracht; ten grave dalen - ter aarde bestellen; in den uitersten nood - ternauwernood; aan den lijve gestraft - in der minne geschikt; met dien verstande - in dier voege, enz.
§ 11. Juist gelijk in zooveel andere talen is geschiedGa naar voetnoot11), werd dus het springlevende in het gebruik steeds wisselende, maar zich toch aan vaste rangen houdende waardeeringssysteem, ook in onze taal reeds zeer vroeg door de omzetting in bijna onbeweeglijke Nominaalklassen vastgelegd. Zoodoende werd het nu eenerzijds tot een vaste uniformiteit gedoemd, maar anderzijds door een intieme verbinding met de volkskultuur, de stoffelijke levensomstandigheden en het volksgeloof weer gedeeltelijk gereïnterpreteerd en tot nieuw leven gewekt. Toen nu echter, door het Christendom tal van oude kultuurwaarden hun aanzien verloren, verzwakte die traditioneele groepeering der Substantieven in de drie Nominaalklassen en het verschil der kenschetsende lidwoorden dermate, dat in verschillende Europeesche talen - denk b.v. aan het Engelsch - hier slechts weinig meer van overbleef, maar zich in den nieuweren tijd onder den invloed der pronominale aanduidingen, weer een nieuwe groepeering ontwikkeldeGa naar voetnoot12). Op het vasteland ging alleen het Friesch denzelfden radicalen weg op, maar de echt-Nederlandsche dialecten hielden, gelijk de verwante Duitsche tongvallen, de beide beginselen in eere en daarom vinden wij in het Middelnederlandsch reeds aanhoudend, dat één en hetzelfde woord, vaak in denzelfden tekst, tot twee of drie verschillende geslachten kan behooren; terwijl in de laatste drie eeuwen dit proces, vooral in onze Noordelijkste provinciën, hand over hand toenam. Zie de kaartjes van Onze Taaltuin III blz. 35, V blz. 355, XI blz. 217, 220, 250, 254, VII blz. 23. Zoowel De Vries en Te Winkel als Kollewijn en de zijnen hebben hierin niets anders gezien, dan het teloor gaan van het heele ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slachtsverschijnsel. Maar pas door de hierboven uitgewerkte constateeringen omtrent de pronominale aanduiding is de generatie, volgend op die van Kollewijn, tot het verlossende inzicht gekomen, dat dit verval slechts het verval was van een secundaire toepassing en tijdelijke vastlegging, terwijl juist het standhouden van het veranderlijke pronominale aanduidings-systeem en de daarmee ook blijkens het Nieuwengelsch zoo innig samenhangende geslachtswisselingen bewezen, dat de primitieve waardeeringscategorie in ons volk nog altijd springlevend is gebleven.
§ 12. Nu dus gebleken is, dat de drie Nominaalklassen in het Nederlandsch op slot van rekening met de nog volop levende pronominale aanwijzing ten nauwste samenhangen, moeten wij ter afronding der heele theorie nu ook nog een reeks eigenaardigheden en rangverschillen in de Nominaalklassen zelf ter sprake brengen. Iedereen heeft toch, bij het lezen der twee eerste bladzijden van deze verhandeling, bij zich zelf de moeilijkheid gemaakt, dat wij daar heelemaal niet spraken over de gesubstantiveerde woorden voor de hoedanigheden en eigenschappen van Rang 5 en de omstandigheden, vooral plaats en tijdsbepalingen van Rang 6. Maar om die te verklaren, hadden wij de heele theorie noodig, gelijk zij nu hier is ontwikkeld. Moest de bespreking dezer moeilijkheid hierom tot dusver worden uitgesteld, hier eindelijk kan nu zeer gemakkelijk dit vraagstuk tot de gewenschte oplossing worden gebracht. Dat de hoedanigheden en eigenschappen der dingen, ook reeds door hun rangschikking in de Bijvoeglijke naamwoorden-categorie, voor de algemeene waardeering ongelijkwaardige grootheden, d.w.z. denkbeelden van een lagere orde zijn, dan de vier hoogste rangen, die slechts Zelfstandige naamwoorden omvatten, zal nu wel voor iedereen duidelijk zijn. En wie naar bewijzen hiervan zoekt in den woordvorm, zal vanzelf aanstonds aan de afhankelijkheid en de congruentie denken, waardoor de Bijvoeglijke Naamwoorden steeds het geslacht en het getal der Substantiva overnemen, waartoe zij behooren. Wij zouden dit dus als een afhankelijkheidsverwantschap kunnen betitelen. Maar juist doordat nu de Adverbia niet de afhankelijkheid maar wel de verwantschap der congruentie ontberen, staan zij, door dit gemis alleen natuurlijk, weer nòg een trap lager. Nu kennen wij echter reeds lang de substantiveering van de adjectieven en de adjectiveering der adverbia. Maar wij hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er waarschijnlijk nog nooit aan gedacht dat hier eigenlijk een rangs- en aandachtsverhooging aan ten gronde ligt. En toch is dit zoo. Toen namelijk onze aandacht zich ook op eigenschappen en hoedanigheden als aparte bijzonderheden begon te richten, kwamen die van zelf in het blikpunt onzer aandacht te staan. En daarvoor moest hun rang tot dien der substantieven worden verhoogd. En evenzoo met de als adjectief gebruikte adverbia. Maar ten slotte maken wij zoowel van de adjectiva als van de adverbia vaste abstracte substantieven als goedheid, grootheid, rijkdom, vroedschap, nabijheid, openheid enz. En nu pas begrijpen wij hoe ook deze categoriale wisselingen: geheel en al in het kader der pronominale rangsverwisselingen passen. Maar wij hebben nu lang genoeg, bij de algemeene theorie, der ten nauwste samenhangende Nominaalklassen en Pronominale aanduidingen, die noodwendig alle taal- en stijlsoorten moest omvatten, stilgestaan; en hebben zoodoende tot in bijzonderheden den breeden achtergrond geschetst, tegen welke de simpele nieuwe taalregels, door den Minister van ons gevraagd, nu duidelijk zullen uitkomen. Voor den goedwilligen verstaander is hiermee tevens alle misverstand onzer bedoelingen uitgesloten.
§ 13. Bij een nieuwe regeling
Want in de taal van een zich-zelf blijvend, rustig groeiend volk, gaan de morphologische ontwikkelingen steeds geleidelijk met volle aansluiting aan de traditie. Daar zorgen in andere landen van Europa althans de cultuurkringen zelf wel voor, die zich de aansluiting bij het voorgeslacht niet laten ontnemen. Ten onrechte heeft hier echter ook de rechtsche vleugel der democraten, blijkens een recente stemming in de Tweede Kamer, in een opruiming van cultuurtradities een te behalen voordeel gezien, en niet begrepen, dat de verheffing der lagere standen tot een nationale cultuur niet mag meewerken, om die cultuur tot eigen gemak, maar tot even tastbaar algemeen nadeel omlaag te halen, in plaats van zichzelf daartoe omhoog te werkenGa naar voetnoot13). Dat onze huidige Nederlandsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal door het opgeven der mannelijke buigings-n nu echter wel degelijk omlaag gehaald zou worden, willen wij even uit de kersversche en ragfijne Mei-taal van Gorter bewijzen. De volgende citaten worden toch door het weglaten der buigings-n geheel en al onverstaanbaar: Zielen en bloemen, drijven naar dat rijk
Waar 't wit en stil is en den dood gelijk.
Daar rijdt de Dood, die bleeke groote man,
Den donkeren stoet al na, hij alleen kan
Ons troosten.
In den nacht
Varen ze heen, al wie dien zomer wacht
Hielden bij stroom en vijver.
als... pijn
Deed hagel het bloot lijf, den voet steengruis.
Totdat wij waren, waar in zijn hoog huis...
(Gij) vindt me in nevel; ik maak u zoo bleek
Als 't water is, benee den mist der beek.
Een duivenpaar vertrok op witte zwingen
Het zwerk met vlerkgeklepper in, en zwom
In kringen voor den steilen hemel om.
Daar zit
met perkamenten schrift en in geelwit
Gewaad, een elf den nacht uit en studeert...
Ze droegen witte mantels, wit tricot,
Baretten wit gestruisveerd, stapten zoo,
De maan glom in wapens, den heuvel op,
En schaarden in een kring zich op den top.
Zóó als een bloem van zomerrood, papaver,
Rustig vol rood staat, midden in gedaver
Van zonnevuur, dat valt den grond in stuk...
Zóó als een zonverlichte groote toren
Dien blok op blokken metselsteenen schoren,
Omhoog is 't fijn graniet en schijnt de zon...
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een huis van vuur geleek hij op de hoogte.
Een donkre regen viel en doofde, boog te
Vallen den zwartenden verkoolden stam,
Op enkle takken danst nog weinig vlam -
En nu zegge men niet, dat aan de dichters toch immers alles geoorloofd blijft; want als de school haar leerlingen het verstaan der buigings-n niet meer bijbrengt, kan een Gorter, die door het volgend geslacht verstaan wil worden, immers de buigings-n niet meer gebruiken. En zoo wordt dus wel degelijk onze taal, als instrument der schoone kunst, moedwillig bot en stomp gemaakt. Ook al zouden wij voor een oogenblik toegeven - wat wij nooit in vollen ernst zullen aannemen - dat onze vierde naamvals-n een louter Latinisme is uit de Renaissance onzer Gouden eeuw, dan zullen wij toch blijven strijden voor het fijne taalinstrument dat zoo eenmaal volkomen nationaal en het onze is geworden. Evenmin als de Franschen er thans aan denken: hun ook in den Renaissance-tijd naar het Latijnsche voorbeeld ingevoerd verschil tusschen het relatieve qui en que in subjects- en objectsfunctie als een onnationaal insluipsel te gaan boycotten - het komt den fijnen Franschen geest ter beknopte en duidelijke uiting zijner gedachten immers uitnemend te stade - evenmin denken wij erover: onze mannelijke vierde naamvals-n prijs te geven!
§ 14. De ontwikkeling der geslachten in tal van zoogenaamde ‘primitieve’ talen leert ons nu verder, dat deze aaneensluiting der Nominaalklassen bij het waardeeringssysteem der pronominale aanduiding of omgekeerd: steeds groepsgewijze plaats vindt, in dier voege, dat heele reeksen van woordgroepen met verwante beteekenis zich successievelijk als kernen en aanhangsels tot soms heel complexe structuren om één bepaalden waardeeringsrang groepeerenGa naar voetnoot14); maar bovendien zien wij, dat ook de ontwikkeling der geslachten in de overige Indogermaansche talen dezelfde wegen gaat. Maar vooral de ontwikkelingsgeschiedenis van onze eigen Nederlandsche geslachten bewijst ons zonneklaar, dat wij hier te doen hebben met de zonderlinge inwerking van heele woordgroepen op elkander, en dat in dezen concurrentiestrijd zoowel de vorm-woordgroepen met bepaalde achtervoegsels, als de inhoudswoordgroepen met verwante beteekenis een actieve rol spelen. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is toch een algemeene wet in de taalwetenschap, dat uitzonderingen op algemeene taalregels niet op willekeur, maar op de toepassing van een concurreerenden anderen regel berusten. En zoo is het nu ook hier. Wij zagen toch hierboven reeds, en zullen het straks hieronder opnieuw bewijzen, dat de groep der boomnamen tot het mannelijk geslacht behooren. Dit gebeurt dan ook overal, waar geen vrouwelijke vormgroep concurreerend tusschen beide treedt. Maar zoodra dit wèl het geval is, en wij dus b.v. de tendenz voelen om regelmatig alle woorden met een stomme -e tot slotlettergreep: vrouwelijk te maken, moet natuurlijk een van beide regels voor den andere zwichten. En zoo is dus linde vrouwelijk, hoewel alle andere boomnamen mannelijk zijn. Precies dezelfde vrouwelijke vormgroep is ook de oorzaak, dat hoewel alle Kalenderindeelingen mannelijk willen wezen, toch het jaargetijde-woord Lente alleen vrouwelijk is; en de naam der maand Mei, die vroeger Meie luidde, als eenige onder de maandnamen, ook nog als vrouwelijk voorkomt. Immers naast: April doet wat hij wil. Maart roert zijn staart, mag men zeggen en schrijven zoowel In den Mei als In de Mei legt elk vogeltje een ei. De namen voor vruchten maken wij liefst vrouwelijk; maar de werfkracht van deze groep wordt weerstaan door de drie vormgroepen op -oen, -ling en -el die bijna uitsluitend mannelijke woorden vragen, en deze groepsconcurrentie is er dus verantwoordelijk voor, dat citroen, pompoen, meloen, pippeling en ten slotte ook appel en eikel alle mannelijk zijn. En zoo is het overal. Wij kunnen er dus niet toe besluiten, aan de klachten van Kollewijn en zijn school gehoor te geven, door deze beïnvloedingen en uitzonderingen plotseling alle te laten vervallen: zij behooren tot het wezen der taal, hebben dus altijd bestaan en zullen blijven bestaan, zoolang de taal: taal zal blijven. Wij geven echter in onze regels hieronder deze feiten alleen als normale gevallen van de positieve regels, waar zij toe behooren, en niet bij de concurreerende regels, waarvan zij als uitzondering immers juist zijn uitgesloten. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was het dus ook te verwachten, dat nu een of twee onzer Nominaalklassen althans een begin van ontbinding vertoonen, ook die ontbinding groepsgewijze zou te constateeren zijn. Trouwens een uitvoerige psychologische proef, waarvan een afzonderlijke nota van het Verslag der Spellings-Commissie 1918 gewaagt, had de wer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
king van de voornaamste dier groepen reeds experimenteel vastgelegd. En alles wijst erop, dat zelfs de formuleering onzer taak in de Ministerieele missive van 9 April 1937 ons opgaf: te onderzoeken, of zich bij deze experimenteel bevestigde hoofdgroep misschien ook andere bijkomstige groepen aansloten. Geen wonder dan ook, dat althans twee der drie leden van onze Commissie van meet af aan meenden, dat het ons door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gestelde vraagstuk, alleen groepsgewijze zou kunnen worden opgelost. In den betrekkelijk zeer korten tijd, die ons gegeven was, hebben wij dus in deze richting gewerkt, met het resultaat, dat hieronder volgen gaat. Wij zien dus van alle verdere wetenschappelijke rechtvaardiging der bijzonderheden af, en geven aan onze conclusie den eenvoudig doceerenden vorm van grammatische ‘regels, volgens welke, in het bijzonder met het oog op de belangen van het onderwijs, voor de hedendaagsche Nederlandsche schrijftaal de voornaamwoordelijke aanduiding dient te worden bepaald’. Alleen zullen wij, waar het pas geeft, daar nog eenige paedagogische wenken tusschenvoegen.
§ 15. In beginsel blijven de drie traditioneele geslachten der nederlandsche schrijftaal behouden. De verzorgde taal zal er naar blijven streven, de drie geslachtelijke nominaalklassen met het daarbij hoorende systeem van verbuiging en verwijzing te handhaven, ook al zal dit van het opgroeiend geslacht eenige inspanning vragen.
Het is toch een lichtvaardige illusie, een cultuurtaal te wenschen, waartegen kinderen en onopgevoede volksmenschen geen fouten zouden makenGa naar voetnoot15). Alleen van zulk een cultuurtaal kan men zeggen, wat Coornhert zeide: ‘De tale is een vroedwijf der zinnen, een tolck des herten ende een schilderij der gedachten’Ga naar voetnoot16); of gelijk een der nieuwe Nederlandsche taaltijdschriften het op den omslag formuleert: De taal is ‘een volksuiting maar tevens een nationale cultuurschat en een instrument voor schoone kunst’. Zulk een taal alleen boezemt eerbied in, en heft elke komende generatie op, tot het peil der vaderlandsche geestesbeschaving. Naarmate de regeering strenger over het taalonderwijs zal waken, om in de verzorde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cultuurtaal, waartoe ook de beschaafde omgangstaal behoort, de geslachten, de verbuiging en de pronominale aanwijzing, naar vaste regelen te doen eerbiedigen, zal het taalonderwijs voor de nationale opvoeding ook rijker vruchten dragen. REGEL I. In verzorgde schrijftaal gebruike men zoowel ter vervanging als ter verbuiging der meest gebruikelijke mannelijke woorden ook mannelijke voornaamwoorden, lidwoorden enz. en naast de meest gebruikelijke vrouwelijke woorden ook vrouwelijke voornaamwoorden, lidwoorden enz. Bij de minder gebruikelijke woorden wordt vrijheid gelaten, maar met dien verstande, dat men zich zooveel mogelijk aanpasse aan het beschaafde taalgebruik van de beste schrijvers. Toelichting. De meest gebruikelijke tot een bepaalde groep behoorende woorden kunnen in lijsten worden samengebracht. Vrijheid bestaat voor de minder belangrijke woorden, die mettertijd aan de peripherie van een groep geraakt zijn, of ook zulke, die slechts schaars voorkomen, en dus in het taalbewustzijn niet voldoende zijn vastgelegd. Ook ontleende woorden staan veelal een beetje wankel in het taalgevoel. Daarom zullen wij in onze lijsten niet te veel vreemde woorden opnemen.
§ 16. Dit alles wil natuurlijk niet zeggen, dat elke incongruentie tusschen de voornaamwoordelijke aanduiding en het geslacht der nominaalklas fout zou zijn. Wij hebben daarvan in het begin van dit Rapport allerlei voorbeelden gegeven die tot de typische karakteristiek van de Nederlandsche taal behooren zoowel uit de verzorgde taal als uit de volkstaal. Maar wij willen die beide algemeene tendenzen in vrede laten samenwerken, en elkander niet noodeloos laten bestrijden. Daarom blijven de voorbeelden der afwijkende verbuiging van § 10 den kunstenaars voorbehouden. Quod licet Jovi non licet bovi. Maar om dezelfde reden zal b.v. het volk in zijn rake beeldspraak vaak voortgaan, met de geslachten ook naar de figuurlijke toepassing te wijzigen en zullen onze schrijvers zeker in al de genoemde vormen van degradeering en rangverheffing, van intiemer of vormelijker taalgebruik, en van minder of meer aandachtsaccentueering zeker de traditioneele taal- en stijlregels onzer moedertaal blijven toepassen. Als er dus geen bijzondere taal- of stijl-reden is, om van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nominaal geslacht af te wijken - en die redenen kunnen er, gelijk wij zagen, vele zijn - zullen wij in het verzorgde taalgebruik er naar streven: 1o om de kennelijk mannelijke groepen van woorden, door een mannelijk pronomen te vervangen; en 2o in den 4den naamval de lidwoorden en bijvoeglijke woorden, waarbij het totnutoe gebruik is, met de -n blijven schrijven, en dit niet uit slordigheid of parti-pris nalaten. Der voor een der frequente woorden uit een kennelijk mannelijke groep, en des voor een der vaak gebruikte woorden uit een kennelijk vrouwelijke groep, zijn en blijven groote fouten; terwijl het uitsluitend gebruik der praepositie van een stijlfout is en blijft. Der blijft ook voor het Meervoud de aangewezen variant naast van de. Bij de toepassing van dezen regel, komen ons nu de nieuwe onderzoekingen over de frequentie der woorden in de moderne levende talen uitnemend te stadeGa naar voetnoot17). Vel grooter toch dan vroeger bekend was, is het onderscheid gebleken tusschen de vaak voorkomende en de zeldzaam gebruikte woorden. De woordenschat van alle cultuurtalen bestaat dan voor een groote helft slechts uit heel zeldzaam (d.w.z. éénmaal in een flink boek van 40- a 50.000 woorden) voor komende woorden. Welnu, is het nu niet redelijk dat wij het geslacht, dat op den duur toch alleen uit de praktijk van het voorkomen kan geleerd worden, nu voor al die zeldzaam voorkomende woorden prijsgeven? of het althans vrijlaten, zoodat deze afwijking van de traditie niet meer fout wordt gerekend? Wij meenen van wel. Trouwens ook vroeger, toen de geslachten als Nominaalklassen nog veel nauwer samenhingen, was er tusschen hen reeds een vlottende peripherie. Door voor deze weliswaar heel talrijke maar zeer zelden voorkomende peripherie-woorden, vrijheid te laten, behoeden wij er ons in elk geval voor: terwille van taalregels, de levende taal geweld aan te doen en geven wij dus ongeveer de helft der mannelijke en vrouwelijke geslachtswoorden van De Vries en Te Winkel prijs.
§ 17. Voor dat wij nu overgaan tot de eigenlijke geslachtsregels volge hier, een korte bijdrage tot de didaktiek der moedertaal. De geslachtsregels zijn hier met opzet in een vorm gebracht, dat ze niet zoo maar zinloos gememoriseerd en opgezegd zullen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Dat hoeft niet en mag zelfs niet. Want dan zullen ze niet naar hun waarde en waarheid worden begrepen en verstaan. Ten eerste dienen de lessen over het geslacht gecombineerd te worden met de totnutoe in de taalles meestal verwaarloosde behandeling van de woordvorming en den woordenschat. De vormgroepen van het geslacht kunnen toch vanzelf bij de behandeling der achtervoegsels ter sprake komen, en de geslachtelijke beteekenis-groepen geven een houvast, om de groote groepen van onzen woordenschat in nauw verband te brengen met de vaderlandsche beschavings- en cultuurgeschiedenis der laatste eeuwen. Zoo is dus deze groepindeeling een groote paedagogische vooruitgang, bij de geslachtsregels van De Vries en Te Winkel vergeleken, en gelden de door Kollewijn daartegen ingebrachte bezwaren, heelemaal niet meer tegen onze verbetering daarvan. Maar ten tweede moet, juist omdat onder onze traditioneele geslachten als Nominaalklassen: de waardeeringsverschillen levend zijn gebleven, de opnoeming der groepen van mannelijke en vrouwelijke woorden de oogen onzer leerlingen doen opengaan voor twee machtige cultuurfactoren, gelijk zij juist in onze vaderlandsche geschiedenis en in ons volkskarakter aan het licht komen: het mannelijk ideaal van kracht, doorzetvermogen, eer en roem, eenvoud en ijver, handel en welvaart, met de daarbijhoorende gebreken; en het vrouwelijk ideaal van zachtheid en fijnheid, volgzaamheid en zelfrespect, lijdenskracht en zuinigheid, maar hartstochtelijke gevoeligheid en liefde bovenal, eveneens met de zwakheden, die deze vrouwelijke deugden plegen te vergezellen. Zóó beschouwd worden de traditioneele geslachten een uitstekende opvoedingsstof voor de heele Nederlandsche jeugd. Zóó wordt zij zich in en door de geslachtsgroepen bewust van het in den loop der eeuwen geformeerde karakter van ons volk en wordt haar samenhoorigheidsgevoel bevestigd. Immers deze groepen blijken met ons volkswezen samengegroeid en dus een trouwe weerspiegeling te zijn van den Nederlandschen volksaard. De volkskultuur toch is de ziel der natie.
§ 18. REGEL II. Mannelijk zijn de volgende groepen van woorden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
REGEL III. Mannelijk zijn verder nog de meeste woorden op -aar, -er, -el, en de vreemde woorden op -aan, en -oen, inzoover deze althans niet onzijdig zijn.
§ 19. REGEL IV. Vrouwelijk zijn de volgende woorden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 20. REGEL V. Naar den vorm zijn vrouwelijk de namen van abstracte begrippen en verzamelnamen op -heid, -nis; -ing, en -st achter een werkwoordstam; -schap (die niet onzijdig zijn), -e, -de of -te; -ij, -enij, -erij, -arij, -ernij; -ie, -sie, -tie; -teit, -iek, -tuur, -age. Voorbeelden hiervan zijn overbodig.
§ 21. REGEL VI. Onzijdig zijn alle Zelfstandige naamwoorden, waarbij wij het als lidwoord kunnen gebruiken. Daar het taalgevoel hieromtrent nog duidelijk spreekt, behoeven wij hiervoor geen groepen op te geven. De Voornaamwoordelijke aanduiding beperkt zich in de gewone gevallen der schrijftaal tot de onzijdige Voornaamwoorden en de Voornaamwoordelijke bijwoorden. Alleen is het streven algemeen om voor jonge dieren, als zij tot een leeftijd komen, dat de sexe reeds duidelijk te merken is, vaak hij en zij te gebruiken. Bij het aanwijzen van kinderen, werkt deze neiging nog sterker en hiertegen is niet het minste bezwaar. In de litera- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuurtaal is het onzijdig geslacht van vele woorden afhankelijk van de oogenblikkelijke waardeering of aandacht.
§ 22. Wij laten hier nu de lijsten volgen van de woorden, die voor elk van de genoemde groepen als de meest gebruikelijke moeten beschouwd worden - en dus ook als de meest vaste wat geslacht en pronominale aanduiding betreft. De op deze lijsten niet voorkomende woorden - afgezien van de persoonsnamen en de mannelijke en vrouwelijke naar den vorm - beschouwen wij als niet kennelijk mannelijk of vrouwelijk. En wel omdat bij hen óf door het betrekkelijk zeldzame gebruik, óf door het feit, dat zij op de peripherie van een groep gelegen zijn, het taalgevoel niet sterk en sprekend genoeg (meer) is. Voor deze woorden heersche vrijheid, met dien verstande, dat men zich zooveel mogelijk aanpasse aan het taalgebruik der beste schrijvers. Want waar deze woorden wankel staan in het taalgevoel en schommelen tusschen de verschillende geslachtsgroepen in de beschaafde omgangstaal der verschillende deelen van het land, achten wij het onbillijk door een vast voorschrift een mogelijke verschuiving te beïnvloeden.
§ 22. MANNELIJKE WOORDEN. Lijst nr. I b. Mannelijk voorgestelde wezens.
Lijst nr. II a. Soortnamen van mannelijke dieren, waarnaast een afzonderlijke naam voor het vrouwelijke bestaat.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. II b. Namen van groote of sterke dieren.
Lijst nr. II c. Namen van harde en vlugge visschen.
Lijst nr. II d. Namen van menschelijke lichaamsdeelen.
Opmerking: De geslachten der namen voor lichaamsdeelen wijken in vele dialecten zeer opvallend van het Algemeen Nederlandsch af.
Lijst nr. II e. Namen van dierlijke lichaamsdeelen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. III a. Namen van erf, huis en haard.
Lijst nr. III b.
Namen van het Hollandsche landschap.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen in verband met kerk en ridderburcht.
Lijst nr. III c. Namen van het polderwezen.
Lijst nr. IV. Namen betreffende handel en rijkdom.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. V. Nationale namen uit wetten en voorschriften.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. Vb. Lengte- en inhoudsmaten. o.a.: meter, liter met al hun samenstellingen.
Namen van munten.
Lijst nr. VI.
Een groep soortnamen, die betrekking hebben op den ouden adelstand, de riddereer, en bijna alle woorden voor roem en luister, en verder alles wat schittert.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. VII a. Namen van nationale mannelijke deugden.
Lijst nr. VII b. Namen van nationale mannelijke ondeugden.
Lijst nr. VII c. Namen van mannelijke zielsgeteltenissen en karaktertrekken.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. VIII.
Een groep geestelijke cultuurwoorden, bepaaldelijk op grammatisch en religieus gebied.
Lijst nr. VIII a. Cultuurwoorden.
Lijst nr. VIII b.
Grammatische termen.
Lijst nr. VIII c. Religieuze woorden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. IX. Een groote groep actief aangevoelde werkwoordstammen.Ga naar voetnoot18) (met weglating van de elders reeds opgenomene).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. X. Namen van indrukwekkende Natuur- en Weerverschijnselen, bergen, heuvels en eenige riviernamen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. XI. Een groep woorden voor schrikaanjagende onheilen, voor gedruisch en wapengeweld.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. XII. Namen van genotsartikelen, pikante spijzen en dranken.
Lijst nr. XIII. Kalender en Dagindeeling.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerking: De wijzerplaat der klok heeft buiten de wijzers alleen vrouwelijke en onzijdige namen. Lijst nr. XIV. De meeste woorden op aar, er, el, en de vreemde niet onzijdige woorden op aan en oen. Lijst nr. XIV a. De woorden op aar.
Lijst nr. XIV b. De woorden op er.
Lijst nr. XIV c. De woorden op el.
Lijst nr. XIV d. De mannelijke woorden op oen.
Lijst nr. XIV e. De mannelijke woorden op aan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 23. VROUWELIJKE WOORDEN. Lijst nr. I.
Vrouwelijk voorgestelde wezens.
(De gewone vrouwelijke persoonsnamen zijn hier kortheidshalve weggelaten).
Lijst nr. II.
Soortnamen van vrouwelijke dieren, waarnaast een afzonderlijke naam voor het mannetje bestaat.
Namen van vreemde en kleinere viervoetige dieren.
Namen van zwakke vogels.
Namen van kruipende dieren.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen van zwakke en zachte visschen.
Namen van insecten.
Lijst nr. III. Namen van vaartuigen.
Namen van vervoermiddelen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen van muziekinstrumenten. (bijna alle vreemde woorden).
Lijst nr. IV. Namen van bloemen en planten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen van vruchten.
Namen van veldgewassen en groentes.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. V.
Namen van delfstoffen, dier- en plantproducten, chemicaliën. (met weglating van die op -ine).
Namen van spijzen, levensmiddelen, specerijen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen van dranken.
Namen van vloeistoffen.
Lijst nr. VI. Min of meer passieve Verbaalabstracta. (weggelaten zijn die op -e).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nominaalabstracta. (weggelaten zijn kortheidshalve, die op -e).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. VII. Namen van vrouwelijke deugden. (met weglating der woorden op -heid).
Namen van vrouwelijke ondeugden. (niet die op -heid).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen van vrouwelijke zielstoestanden en karaktertrekken.
Opmerking: Niet per toeval werkt hier natuurlijk vaak het achtervoegsel mee.
Lijst nr. VIII. Namen van kleedingstukken.
Namen van handwerkbenoodigdheden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst nr. IX. De namen van letters en cijfers.
De namen van muzieknoten en intervallen.
De namen van stemmen en muziekstukken.
Opmerking: Het zijn bijna allemaal internationale woorden.
De namen van nieuwere dansenGa naar voetnoot19).
Lijst nr. X. Namen van ziekten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanhangsel.Daar Collega Schrijnen het hierbovenstaande onderteekende met deze bemerking: ‘Ondergeteekende gaat geheel accoord, maar zou van de lijsten nog wel enkele, minder belangrijke woorden afgevoerd willen zien’, heeft toen ondergeteekende die deze lijst voor het Middelbaar Onderwijs bedoeld had, nog een veel korter lijst aangelegd voor de Lagere School. Behalve de opzettelijk weggelaten namen der mannelijke en vrouwelijke persoone- en diernamen, bevat deze lijst al de kernwoorden der verschillende stofgroepen, die nog duidelijk tot het mannelijk of vrouwelijk geslacht behooren. Verder zijn hier bijna alle samenstellingen, en afleidingen weggelaten. En ten overvloede zijn ook nog geschrapt zoo goed als al de woorden, waarvoor A. van Beughem in zijn Bijdrage tot de studie van het geslacht der zelfstandige naamwoorden in de Zuidnederlandsche dialecten, Gent 1934 een geslachtsafwijking van De Vries en Te Winkel opgeeft. Ook deze tweede lijst is toen door wijlen Prof. Schrijnen medeonderteekend. Ons beider bedoeling hiervan was, dat de Ministers van Onderwijs in Noord- en Zuid-Nederland het moedertaalonderricht daarheen zouden willen leiden, dat op de lagere school het geslacht dezer woorden, dat werkelijk in ons Algemeen Beschaafde Nederlandsche taal nog leeft, niet verder stelselmatig door partipris zou worden uitgeroeid. Voor het geslacht van de overige woorden, die tot de peripherie der bedoelde stofgroepen behooren, wilden wij de leerlingen der lagere school vrij gelaten zien, om zich te richten naar het beschaafde taalgebruik en het voorbeeld der beste schrijvers. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Korte woordenlijst.a
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
g
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
h
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
k
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
p
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
u
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
v
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
z
Nijmegen, 8 October 1938.
JAC. VAN GINNEKEN. |
|