| |
| |
| |
[Nummer 10]
Sagen in den volksmond
Jaren geleden behandelde ik op de 5de klas van het Gymnasium de ontwikkeling van de oude sagen der volksoverlevering. Maar ik besloot daartoe eerst een proef te nemen op mijn leerlingen. Zonder hun mee te deelen, waartoe de proef moest dienen, sprak ik met hen af, dat zij elk op een of anderen dag der volgende maand een geschreven verhaaltje van mij zouden krijgen, dat zij even goed na moesten lezen, en een dag daarna op hun eigen manier uit hun herinnering op moesten schrijven. Zoodoende kreeg ik de gelegenheid om te zien, wat er na 17 maal oververteld te zijn, van hetzelfde sagen-motief zou overblijven.
Dezer dagen kwamen mij die velletjes weer in handen, en ik geloof nog altijd, dat de proef goed gelukt is, en ons - onder andere en betere omstandigheden herhaald - een middel aan de hand geeft, om langs een anderen weg als het folkloristisch onderzoek der Finsche school, de ontwikkelingsmogelijkheden, ja zelfs de mindere of meerdere waarschijnlijkheid van verschillende ontwikkelingen te achterhalen. Vooral zou het nuttig zijn, om hierbij de resultaten der Finsche school te gebruiken, door juist een sprookje op te geven, waarvan wij door hun onderzoek de heusche ontwikkeling reeds kennen. M.i. zit hier een uitnemende stof voor een goede dissertatie in.
Met dit voorbeeld heb ik geen andere pretentie, dan aan het idee van zulk een psychologische proef meer bekendheid te geven, en anderen tot navolging te prikkelen.
In de eerste redactie heb ik het verhaal in 18 puntjes gesplitst. Ieder kan dan voor zich zelf nagaan, hoeveel er geleidelijk van die punten verdwijnen, en welke andere er voor in de plaats komen.
| |
| |
Interessant en gemakkelijk te overzien is vooreerst de ontwikkeling der eigennamen.
Meer ingewikkeld en rijker is reeds de inkleeding.
Nog meer veranderen de beschrijvingen en de inhoud van het orakel. En het meest wisselen ten slotte de innerlijke geest van het geheel en de mysterieuze runen-techniek.
Men oordeele zelf.
1. BIJ ALWINA.
2 In haar spookachtige kamer zat Alwina vlak voor 't raam, 3 een eikenblaren krans in de haren, 4 die fladderden in den kouden nachtwind. 5 De maanschuit dreef in de donkere hemelzee; 6 voor zich uit staarde zij in den diepen zwarten nacht.... 7 Everhard en Harlo 8 traden binnen 9 zetten zich op steenen stoelen neer en zwegen. 10 De maan was tot hoog in den hemel gekropen, 11 toen legde Alwina den krans op tafel, 12 strooide de runen er over uit 13 dan nam zij de staafjes die binnen den krans waren gevallen, 14 bekeek ze aandachtig en 15 eindelijk haar sperwerkop opheffende krijschte ze: 16 ‘Godfried zal sterven’. 17 Ver uit 't bosch kraste angstig uilengeroep, 18 achter zware wolken verdween 't nachtlicht.
2. BIJ ALWINA. (Deze schrijver bekende het verhaal vroeger ergens te hebben gelezen.)
Alwina, met haar uitgedroogd gelaat, met loshangende haren, die wapperden in den zoelen nachtwind, zat aan de oude vermolmde tafel, waarop een plompe lamp haar zwak licht wierp in het hol-zwarte vertrek en op de grove muren, waarop in grove letters de sagen der zeekoningen stonden gegrift en waaraan stierenkoppen en allerlei wapenen hingen. Everhard en Hanloo traden schuchter binnen, uit vrees voor de godin. Op haar wenk namen zij stilzwijgend plaats. Alwina wachtte even, totdat de melkbleeke maan tegen den zwarten hemel opkroop, blies toen de lamp uit, nam haar krans van het hoofd en legde die op de tafel, strooide de runen er over uit, raapte ze weer op behalve die binnen de krans waren gevallen en sprak toen: ‘Gij zijt uw geloof getrouw gebleven’.
3. BIJ ALWINA.
Alwina zat aan een oude vermolmde tafel, waarop een lamp stond te branden. Deze wierp haar dof licht op de vuile muren, waarop de heldendaden der zeekoningen vermeld stonden. Hanloo en Everhard traden binnen en bevreesd als zij waren voor Alwina, zetten zij zich neder in een hoek van het vertrek. Alwina wachtte tot de meelbleeke maan haar
| |
| |
hoogtepunt bereikt had, nam toen haar krans van het hoofd, wierp die op den grond, en gooide daaroverheen de runen. Daarna raapte zij ze weer op, behalve die teekens, die binnen den krans gevallen waren en sprak: ‘Gij zijt uw geloof getrouw gebleven.’
4. BIJ ALWINA.
Alwina zat in haar klein kamertje schaarsch verlicht door een lamp. Op de grijze muren stonden de heldendaden der groote helden. Plotseling wordt er bescheiden aan de deur geklopt en twee der helden traden binnen nl. Helgoland en Rotsjof. Zij traden bevreesd binnen en vroegen haar om het lot. Alwina stond op, schudde de runen en wierp deze in een krans, die op den grond lag, toen raapten de helden de runen op, die in den krans gevallen waren. Alwina bekeek ze en sprak: Het zal u gelukken, helden!
5. BIJ ALWINA.
Alwina zat rustig in haar vertrek, met grooten luister omstraald. In de muren stonden gegrift, de fiere, mannelijke gestalten der oude helden. Stil was het. Daar wordt plotseling zacht tegen de deur getikt. Op haar ‘Binnen!’ treden twee mannelijke personen naar haar toe, n.l. Helgoland en Rostof, en vragen haar om de lotsbeschikking. In haar hand neemt zij de runen, en na ze eenige oogenblikken geschud te hebben, werpt zij ze in een krans. Nu wachten ze een weinig, en daarna neemt een der helden de runen weder op, en toont ze aan Alwina. Zij nu bekijkt ze even, en daarna wendt zij zich tot de helden, en spreekt met liefelijk zoete stem: ‘Het zal u gelukken.’
6. BIJ ALWINA.
Alwina zat in haar vertrek, door grooten luister omgeven. In de muren zijn de afbeeldingen gegrift van haar fiere en heldhaftige voorouders. 't Was doodstil. Plotseling werd er zacht tegen de deur getikt en op haar ‘binnen’ treden twee krachtige mannen binnen. 't Zijn Rostof en Helgoland. Ze vragen haar om de lotsbeschikking. Zij neemt de Runen, schudt ze en werpt ze in een kring. Na eenigen tijd gewacht te hebben neemt Rostof ze weder op en toont ze aan Alwina. Zij beziet ze nauwkeurig en zegt op zachten en liefelijken toon: ‘Het zal u gelukken’.
7. BIJ ALWINA.
Alwina was gezeten in haar prachtig huis. De afbeeldingen van haar helden-voorgeslacht waren gegrift in de muren. Zacht werd er geklopt aan de deur van haar vertrek en toen zij ‘binnen’ had geroepen, traden twee
| |
| |
krachtig gespierde mannen binnen. 't Waren Rostof en Helgoland. Ze vroegen haar hun de lotsbeschikking te geven en zij neemt de Runen en schudt die en werpt ze in een kring op de tafel. Als ze eenigen tijd stil had gezeten, neemt Rostof ze op en geeft ze aan Alwina en als deze ze goed gezien heeft, zegt ze met zachte stem: ‘Het zal u gelukken’.
8.
Alwina zat in haar kamer, die prachtig was, de deuren gesloten. De dochter der alwetende Druïden, staarde zij op hun vreemde beeltenissen, waarop trilde de schaduw der wiegelende blaren van buiten; het was donker en somber in haar vertrek. Daar scheen zij stappen te hooren vóór de deur, en zacht riep zij: ‘binnen’. Twee forsche mannen traden in, Rostof en Helgoland, en kwamen op haar toe; allen zwegen. Alwina nam de runen en wierp ze op den grond en lang bleven zij allen er op staren; het was een heilige geheimenis. Toen nam Rostof de runen op in den groven greep van zijn hand, en Alwina keek ze aandachtig na, en het hoofd heffend zeide zij: ‘Het zal u gelukken’.
9.
De priesteres der Druïden, Alwina zat in haar kamer, die reeds halfduister was door de invallende avondschemering. Rustig zat zij daar na te denken, als zij opgeschrikt werd door zware voetstappen buiten haar woning. Er wordt geklopt aan de deur en Rostof en Helgoland, twee krachtige mannen, treden binnen. Alwina werpt, wanneer zij zijn binnengekomen, haar runen uit, bekijkt ze gedurende eenige oogenblikken, ziet daarna naar de twee mannen op en zegt: ‘Het zal u gelukken.’
10. ALWINA.
Rustig en stil zat Alwina, de priesteres der Druïden, ineengedoken in haar zetel. Te peinzen zat ze en te turen. Plots weerklonken eenige doffe, gedempte voetstappen daarbuiten, en reeds krachtiger en duidelijker werden ze. Er werd geklopt... en binnen traden twee krachtige jongemannen, Rostof en Helgoland geheeten. Alwina rees op en met haar handen grijpend en tastend werpt ze de runen uit. En plechtig en statig, verheven en trotsch roept ze de jonge mannen toe: ‘slagen zult ge’.
11.
Droomend voor zich uitstarend lag Alwina, de priesteres der Druïden, op haar rustbed; naast haar in een vaas lagen de toekomstvoorspellende runen. Terwijl ze zoo lag werd zacht het voorhang weggeschoven, en met
| |
| |
een eerbiedige schroom naderden twee krachtige jongelingen, Rostof en Helgoland. Awilna begreep wat ze kwamen doen: ze wilden de toekomst kennen. Zij nam de runen en wierp deze uit, en na ze nauwkeurig bekeken te hebben sprak zij: ‘Gij zult slagen’.
12.
Alwina, de lotspellende priesteres lag droomend op haar ivoren rustbed. Met voldoening blikte ze neer op de vaas, die naast haar stond, gevuld met de voorspellende runen. Plotseling een gedruisch van naderende voetstappen en twee fiere krijgers traden binnen, Rostof en Helgoland. Ze wilden 't lot kennen; Awilna nam de vaas met de runen, schudde ze, bekeek ze nauwlettend en zeide: ‘U is de overwinning door 't lot beschoren.’
13.
Amilma lag op een rustbed. Rustig neergevleid staarde zij voor zich uit. Vlak voor haar stond een vaas, waarin de runen lagen. Rondom was alles stil, en ademde de diepste vrede. Plotseling een gekraak, een getrappel van hoeven en zie, daar komen een paar stoere ruiters aangevlogen naar de plaats waar Amilma zat. Het waren Rostof en Helgolandt. ‘Voorspel ons Amilma de uitslag van den strijd,’ spraken zij tot haar. Amilma schudde de vaas en gaf hun de volgende voorspelling: ‘Gij zult overwinnaars zijn in den strijd.’
14. SAGE.
Rustig zat in den kalmen gloed van de ondergaande zon de priesteres Amilma op haar zetel en zij wachtte met starenden blik turend in de verte. Daar kwamen twee gestalten aanrennen hoog op paarden gezeten, en de hoeven klonken dof op den zandigen bodem. Amilma had opgezien, maar bleef rustig en kalm zitten. De ruiters sprongen af, rinkelend in hun glinsterende wapenrusting; zij vroegen Amilma hun te zeggen wat de lotsbeschikkingen voor hen bestemd hadden. Amilma zeide niets, schudde haar amphoor en uit de runen wetend, wat de toekomst was, sprak zij: ‘Mannen gij zult overwinnen!’
15. SAGE.
In den rooden gloed der avondzon zat de priesteres Anselma, starend in de verte, waar twee ruiters in vollen ren naderden, fier op hun krachtige paarden. Dan sprongen zij af, en het metaal hunner harnassen rinkelde en zij vroegen Anselma, wat hun lot was. Deze nu bleef kalm zitten, en haar
| |
| |
amphoor schuddend, sprak zij wijl ze de toekomst uit de runen wist: ‘Mannen, gij zult overwinnen!’
16. SAGE.
Toen het avond was geworden en de zon was neergedaald, zal de zieneres Anselma voor haar woning. Twee ruiters kwamen nader, in vollen ren, terwijl hun wapenrusting blonk en schitterde in stalengloed van pas gedaalde zon. Zij kwamen nader, groetten nu Anselma vriendelijk en vroegen haar te zeggen, wat zij vroegen. Anselma schudde haar amphoor en zeide tot de ruiters, die tot haar gekomen waren: ‘Gij zult overwinnen.’ Want haar was het gegeven, uit de runen alles te lezen, wat de toekomst bracht.
17. SAGE.
't Was avond. Flink kwamen twee rutiers aanrijden. Hun harnassen schitterden in de gloeiende avondzon. Hun doel was de woning van Anselma. Anselma was een zienares. Zij wilden hun lot weten. Anselma schudde dan de stokjes in de Urn en er sprong een stokje uit, waarop stond: ‘Gij zult overwinnen.’ Vriendelijk groetten zij Anselma en reden verder.
18.
't Was op den vooravond van den grooten veldslag, dat twee ruiters in schitterende wapenrusting over de vlakte kwamen aanrijden in de richting van een arme hut. Daar woonde een wichelaar, Anselma geheeten. De ruiters wilden den uitslag van den aanstaanden strijd weten. De ziener nam toen een paar stokjes, schudde deze in een wan en één stokje sprong er uit. De ziener bekeek het nauwkeurig, en zei toen tot de bevelhebbers: ‘Morgen zult gij overwinnen.’ Verheugd spoedden zich de ruiters naar hun legerplaats.
Men ziet. De zienares is een ziener geworden. Het verhaal begint niet meer in het vertrek, maar bij de koomende orakel-vragers. Wij vernemen zelfs de diepere bedoeling, 't was op den vooravond van een grooten veldslag. Van Alwina is via Awilna, Amilna, Alselma: Anselma geworden. De namen Everhard en Harlo zijn al in nr. 4 tot Helgoland en Rotsjof of Rostof omgetooverd, die het tot nr. 13 uithouden. De orakelspreuk zelf: ‘Godfried zal sterven.’ wordt bij den tweeden en derden oververteller, die sterk religieus waren aangelegd (een van hen is op het oogenblik Bisschop ergens in de Missiën): ‘Gij zijt uw geloof getrouw gebleven.’ De
| |
| |
volgenden 4-9 maken ervan: ‘Het zal u gelukken’, slechts lichtelijk gewijzigd in 10 en 11 tot ‘Slagen zult ge’ en ‘Gij zult slagen’ maar van 12 af wordt hun de overwinning beloofd. Dàt is het logische eindpunt, en daar blijft het dus ook bij. De runen-scène is het rijkst aan variatie.
Nogmaals, ik bedoel hiermee slechts op losse voorbeelden te wijzen. Er zit nog veel meer in. Vooral, als men den levensloop der verhalers er bij te pas kan brengen. Mijn proef is namelijk 25 jaar oud. Opvallend is b.v. de akribie van nr 6.
Nijmegen, 6 Januari 1938.
JAC. VAN GINNEKEN. |
|