| |
| |
| |
[Nummer 1]
De proza-melodie van Willem Kloos in 1893
HET proza der ‘Veertien jaar Literatuurgeschiedenis’ heeft in bijna alle min of meer geïmproviseerde stukken, een heel eigen zins-melodie, die zich van lieverlede in den schrijver vastzet tot een persoonlijken stijl.
Juist als de meeste phrasen in de muziek uit drie deelen bestaan: het motief, het tegenmotief en het eindmotief, zoo bestaan bijna alle spontane zinnen van den jongen Kloos uit drie deelen. En elk dier deelen bestaat meestal uit slechts twee zwaar geaccentueerde lettergrepen, met een willekeurige reeks lichte lettergrepen ervoor, ertusschen en erna; maar hoe meer woorden elk deel bevat des te korter de noten worden, want er regeert een vaste maat, en de deelen zijn isochroon. Verder hebben deze drie motieven of deelen altijd hun eigen karakteristieken melodischen vorm. Met eerste motief ligt laag, en moduleert rond toon 2. Het tegenmotief ligt hooger en speelt rond toon 4. Het eindmotief zet nòg hooger in, op toon 6, maar werpt zich onmiddellijk naar omlaag in een diepen eindtoon 1, en heeft altijd een mannelijk slot. Dat een zin op een zwakke lettergreep eindigt, komt hier dus nimmer voor.
Zelfs in de zoo bestudeerde twee Studiën als Jacques Perk in In Memoriam vinden wij er reeds voorbeelden van. Ik citeer telkens de bladzijden der eerste editie:
Maar leed en verlangen, / zaligheid en klachten, / alles klinkt ten slotte harmonisch ineen. (blz. 17 I.)
Maar verder komen we deze voorbeelden al langer hoe vaker tegen, en dat wel in de meest verschillende stemmingen.
| |
| |
Dat is de liefde, / zei ik in mij zelven, / en ik vroeg haar tot mijn vrouw, (biz. 99 I).
Doch de reactie - / en hierin ligt het vreemde van mijn positie - / de reactie bleef niet uit, (105 I).
Zijn gedachten over literatuur / zijn die van een gezond en degelijk man, / een gezeten burger, die de kunst bemint, (112 I).
Want een fataliteit schijnt het te wezen, / dat de ontwikkeling eener literatuur / niet zonder schokken en stooten geschiedt, (113 I).
(hoe Huet alleen heeft durven erkennen:)
dat Bogaerts een poëtaster, / ten Kate's Schepping een berijmde preek /en Beets' Verscheidenheden dilettanten-werk is, (115 I).
Een visioen van onze poëtasters: / wat zij allen te zamen / zijn een statige stoet om te zien, (142 I).
Doch het begint den schijn te krijgen, / alsof ik den Heer v. Deyssel prijzen wil, / en dit is volstrekt mijne bedoeling niet, (161 I).
Maar in de Meimaand van 1893 is deze proza-melodie in den kunstenaar tot voile rijpheid ontwikkeld. En tijdelijk kan hij niets anders als dat. Weliswaar met de noodige herhalingen, van de twee eerste motieven, zoowel als van het eindmotief, waarvan wij hieronder den dieperen grond nog zullen bloot leggen.
Maar overigens staat de litteraire Nieuwe-Gids-kroniek van Juni 1893 geheel en al in het teeken van den driedeeligen zin met zijn geleidelijk gestructureerde heffingen, en dan telkens dien zwaren val naar omlaag. Het lijkt hier inderdaad op het geval van Ovidius: Quidquid tentabam dicere versus erat. Want het geheel is ten slotte bijna even metrisch geconstrueerd als een gedicht.
Het is of Kloos verliefd is geworden op dezen vorm. Maar let wel, hij werd verliefd, zonder eentonig te worden, en als een fijn doorwerkte symphonie: moge dit stukje proza toch eens uit het stoffig verleden worden opgehaald, om weer op te klinken in zijn karakteristieke zwaar metalen timbre van in dien tijd geweldige suggestieve kracht. Zie Deel II blz. 155.
MOTIEF |
TEGENMOTIEF |
EINDMOTIEF |
1) 1. Als er wat te zeggen is, |
|
|
2. heusch wat te zeggen is, 2) |
1. komt dankbaar en bescheiden |
|
|
2. maar ernstig en nadrukkelijk |
de literaire kroniek. |
| |
| |
De ontwikkeling der tijden |
gaat rustig, onhoorbaar, |
maar onverbiddelijk haar gang. |
De opeenvolging der verschillende litteraire perioden |
van deze eeuw der eeuwen |
in dit overrijk land |
is als de reeks der door vormschoon en kleurschoon verrassende |
maar onontkoombaar logische en mathematisch herekenhare beelden |
van den kaleïdoskoop. |
Schoonheidskijker, |
want de schoonheid is de God, |
die dit alles heeft gemaakt. |
Generatie na generatie |
1. is òp komen dagen uit het breinzelf des volks, |
1. en elke had hare beteekenis. |
|
2. des Nederlandschen Volks, |
2. en elke had hare plaats. |
Eerst het foeileelijke |
maar rotsharde kolossusbeeld |
van Meester Willem Bilderdijk, |
den man, dien wij respecteeren |
als werker grootmachtig, |
als willer schier eindeloos, |
maar dien wij niet kunnen liefhebben, |
omdat hij niet is wat hij wezen wou, |
omdat hij niet was wat hij scheen. |
Bilderdijk staat, |
zelf achttiende-eeuwer, |
|
als een armzwaai geweldig, |
als een zwaai van zich af, |
àf die achttiende eeuw, |
die zoo lief en gezellig, |
die zoo deftig oudheerig, |
die zoo lam was geweest. |
1. Maar de achttiende eeuw |
zat te dik in haar vleesch, |
in haar wèl-doorvoed vleesch. |
2. was te log voor zijn slagen, |
|
|
Bilderdijk |
kon deuken, |
maar kon niet verslaan. |
1. Want de achttiende eeuw |
|
|
Alleen wanneer ik cijfertjes zet in den tekst van één kolom wordt het motief herhaald, en de tijdsduur dus verdubbeld; maar in alle andere gevallen zoo b.v. in de tweede helft van den laatsten zin hier, moeten ook die betrekkelijk langere stukken zóó snel worden uitgesproken dat ze den tijdsduur der andere motieven niet of bijna niet te boven gaan. De aanvullende herhalingen druk ik cursief en de corrigeerende maar's spatieer ik. Straks daarover meer.
| |
| |
2. in haar vette voldaanheid |
greep zich vast aan zijne kleeren |
met vuile lieftalligheid, |
|
en Bilderdijk moest wel, |
hij moest met haar mee. |
Bilderdijk was groot |
1. als rhythmisch denker |
|
|
2. in manlijk proza |
|
|
3. en veel wat hij zeide |
staat thans nog omhoog. |
Maar zijn verzen zijn een chaos, |
een kolossale chaos, |
|
van zich zelf niet begrijpenden, |
zich in zich zelf vergissenden, |
reusachtigen levenswil. |
|
Zeer respectabel, |
maar zeer zelden schoon, |
Bilderdijk was groot, |
maar hij was geen dichter, |
|
Bilderdijk was zelden, |
onnaspeurlijk haast zelden, |
|
1. met àl zijn willen |
|
|
2. en àl zijn kunnen, |
verdoemhaar zelden, |
wat men noemt een artiest. |
Bilderdijk was geen voorganger, |
Bilderdijk was een slot, |
een héél eerwaardig slot. |
Maar een slot zoo geweldig, |
imposant-hoog-geweldig |
|
dat de galm ervan zou nadreunen |
door den corridor der tijden |
|
en da Costa zou zwaar zijn |
van den dreunval des meesters, |
en dronken van den wijn |
der nieuwere ideeën |
zou slingeren zijn anathemen |
|
in strophen superbe |
van krachtigen zinsbouw, |
|
maar met iets van den droesem, |
den pruikigen droesem, |
|
van het valsch kkassi-cisme |
dat zoo lang onze kunst |
had veretterd en verdord. |
| |
| |
| |
II
Ik hou even op met citeeren, want hoewel de melodie niet verandert, maar bijna volkomen op dezelfde wijs, nog anderhalve bladzij doorgaat, tot het einde van het stuk, staat toch de rest in een ietwat andere stemming. De bedoelde zinsmelodie zit hier onmiskenbaar vast aan twee syntactische onderling nauw verwante vormen:
10. de herhaling met aanvulling en 20 de aanvulling als verbetering.
1. De herhaling met aanvulling:
EERSTE UITING |
HERHALING MET AANVULLING |
1. Als er wat te zeggen is |
heusch wat te zeggen is. |
2. door vormschoon |
en kleurschoon |
3. de logische |
en mathematisch berekenbare |
4. uit het brein zelf des volks |
des Nederlandschen volks. |
5. en elke had hare beteekenis, |
en elke had hare plaats. |
6. als werker grootmachtig |
als willer schier-eindeloos. |
7. omdat hij niet is, wat hij wezen wou |
omdat hij niet was, wat hij scheen. |
8. de 18de eeuw zat te dik in haar vleesch |
in haar wèl-doorvoed vleesch. |
9. en Bilderdijk moest wel, |
hij moest met haar mee. |
10. zijn verzen zijn een chaos |
een kolossale chaos. |
11. van zich zichzelf niet begrijpenden |
zich in zich zelf vergissenden |
12. met àl zijn willen |
en àl zijn kunnen. |
2. De tweede variant is een schijnbare tegenstelling, maar in den grond der zaak weer een aanvullende verbetering van het voorafgaande.
EERSTE UITING |
AANVULLING EN VERBETERING |
1. (dan) komt dankbaar en bescheiden |
maar ernstig en nadrukkelijk |
2. De ontwikkeling gaat rustig en onhoorbaar |
maar onverbiddelijk haar gang. |
3. de verrassende |
maar onontkoombaar logische beelden |
4. Eerst het foeileelijke |
maar rotsharde kolossusbeeld |
5. den man dien wij repecteeren |
maar dien wij niet kunnen liefhebben. |
| |
| |
6. Zelf achttiende eeuwer - |
maar de achttiende eeuw was te log |
7. Bilderdijk kon deuken |
maar kon niet verslaan. |
8. Bilderdijk was groot als denker in proza |
maar zijn verzen zijn een chaos |
9. zeer respectabel |
maar zeer zelden schoon |
10. Bilderdijk was groot |
maar hij was geen dichter |
11. Bilderdijk was geen voorganger |
...... hij was een slot. |
12. Bilderdijk was een slot |
maar een slot zoo geweldig |
13. van krachtigen zinbouw |
maar met iets van den droesem van het valsch classicisme |
3. En nu komt bovendien, de eerste variant ook nog in dubbele herhaling met een nieuwe aanvulling voor.
EERSTE UITING |
HERHALING MET AANVULLING |
NIEUWE HERHALING MET AANVULLING. |
13. als een armzwaai geweldig |
als een zwaai van zich af. |
àf die achttiende eeuw. |
14. die zoo lief en gezellig |
die zoo deftig oudheerig |
die zoo lam was geweest |
15. de 18de eeuw was te log voor zijn slagen |
zat te dik in haar vleesch |
in haar wèl-doorvoed vleesch. |
16. Bilderdijk was zelden |
onnaspeurlijk haast zelden |
verdoembaar zelden. |
Ja her voorlaatste voorbeeld heeft in den volgenden zin nog een derde herhaling: in haar vette voldaanheid.
17. Maar ten slotte smeedt hij zelfs een keten van vijf schakels waarin telkens de volgende een gedeeltelijke letterlijke herhaling van den voorgaanden bevat:
1. | Bilderdijk was geen voorganger |
2. | Bilderdijk was een slot. |
3. | een héél eerwaardig slot. |
4. | maar een slot zoo geweldig. |
5. | imposant hoog geweldig. |
en hiermee niet tevreden, werkt hij dat nu uit in een koortsigen consecutieven dat-zin, waarvan weer vijf deelen althans hetzelfde sterk emotioneel geladen stafrijm dr herhalen, en de rest met de verwante
| |
| |
dentale stafrijmen van d, z, s en v, en de daartoe welkome vreemde woorden wordt saamgebonden tot een FURIOSO van trotsche verguizing.
| |
III
Maar het vervolg is een nieuw deel der symphonie in een SCHERZO-stemming.
MOTIEF |
TEGENMOTIEF |
EINDMOTIEF |
Over de andere leerlingen |
van dit glorieus misverstand |
spreekt men niet meer |
maar daar-voor |
en daar-tusschen, |
tusschen en voor |
|
die gigantische gevaarten, |
die kanonnen der rhetoriek, |
nauw hoorbaar, |
nauw zichtbaar, |
|
maar frischjes |
en vroolijkjes, |
|
maar liefjes |
en aardigjes |
|
floten en piepten |
1. en neurieden al hippelend |
|
|
2. met drukke kleine bekjes luid |
de vogeltjes der natuur. |
Bellamy en Loosjes, |
en Feith voor zijn beste deel, |
|
met nog zoo vele anderen, |
waren, bescheidenlijk en gracelijk, |
zonder het zich bewust te zijn, |
de blijde, kleine, |
en teedere herautjes |
van ons groot licht. |
Of neen, het waren slechts piepjes en kreuntjes, |
en deuntjes en gilletjes |
in het doffe rumoer |
der omheen-zijnde tijden; |
de heusche heraut |
met den hechten trompetstoot, |
den klaren hel-klinkenden |
den zilveren, bedaarden, |
is Tollens geweest. |
Tollens was niet groot |
en Tollens was niet prachtig, |
maar Tollens kon van tijd tot tijd, |
|
o zoo natuurlijk |
en o zoo eenvoudig zijn. |
1. Tollens en Staring, |
1. met groote, open oogen, |
|
2. die zonderlinge Staring, |
|
|
3. staan, broederlijk vereenigd, |
2. van kinderen verwonderd, |
1. te kijken in het licht, |
|
3. zonder te begrijpen, |
2. het rijzende licht. |
| |
| |
1. Dan komt de generatie |
1. Maar over deze generatie |
|
2. van '40 aan het woord. |
2. heb ik vroeger meermálen |
het mijne gezegd. |
1. En de generatie van '80, |
1. gekomen tot haar vollen, |
|
2. zij staat thans dáár, |
2. mannelijken wasdom, |
als een breede schaar |
van rustige willers |
en kunnende werkers |
|
die, ieder voor zich, |
naar zijn eigene kracht, |
het hunne hebben gedaan. |
Zij zijn nog niet oud |
en in geen eeuwigheid verouderd, |
|
maar reeds komt het jongste geslacht hun achterop, |
- een geslacht, dat misschien doet, waar wij van droomden, |
maar in allen gevalle een geslacht, dat er mag zijn. |
De Hollandsche kunst |
is nog niet aan't verwelken, |
|
is nog steeds aan 't bloeien, |
àldoor aan 't bloeien |
|
en wij weten nu |
dat de toekomst |
een schoone zal zijn. |
1. En ook dit weten wij - |
|
|
2. die hier spreken, omdat wij het moeten, dat zóó sterk is |
uit aandrang onafwendbaar -in zijn fijnste organismen, |
dat een land, niet verloren kan gaan. |
Het is nog altijd het land van Bredero en Vondel, |
Het is nog altijd het Holland, |
dat het altijd is geweest. |
Helmers en consorten, |
zij bluften op hunne natie, |
met ijdelen praal |
1. van woorden heel leelijk, |
|
|
2. maar hetgeweten des volks, |
des Hollandschen volks, |
leefde ook in hen. - |
Rustig en onverstoorbaar |
gaan wij vertrouwensvol voorwaarts |
naar de twintigste eeuw, |
die machtig zal zijn, |
machtig en heerlijk |
en boven alle groot. |
De litteraire verdiensten van dit SCHERZO mogen bij het FURIOSO niet halen; wij hebben het tot het einde toe willen citeeren, om te laten zien, dat Kloos in Juni 1893 eenvoudig niet anders schrijven kon.
| |
| |
Wat den syntactischen vorm betreft, vinden wij hier vooral de
EERSTE UITING en de daarop voleende HERHALINGEN |
|
MET AANVULLING |
1. Maar daarvoor - en daartusschen |
- tusschen en voor |
2. die giganteske gevaarten |
die kanonnen der rhetoriek |
3.nauw hoorbaar |
nauw zichtbaar |
4. maar frischjes en vroolijkjes |
maar liefjes en aardigjes |
5. slechts piepjes en kreuntjes |
en deuntjes en gilletjes |
6. met den hechten trompetstoot - den klaren helklinkenden - |
den zilveren-bedaarden |
7. Tollens was niet groot - en Tollens was niet prachtig - |
maar Tollens kon van tijd tot tijd |
8. o zoo natuurlijk |
en o zoo eenvoudig zijn |
9. Tollens en Staring |
die zonderlinge Staring |
10. te kijken in het licht |
het rijzende licht |
11. De generatie van '40 |
En de generatie van '80 |
12. van rustige willers |
en kunnende werkersGa naar voetnoot1) |
13. het jongste geslacht - een geslacht dat misschien doet - |
- maar een geslacht dat er mag zijn. |
14. is nog steeds aan 't bloeien |
àldoor aan 't bloeien |
15. En wij weten nu |
En ook dit weten wij |
16. het land van Br. e.V. - het is nog altijd het Holland - |
- dat het altijd is geweest |
17. Maar het geweten des volks |
des Hollandschen volksGa naar voetnoot2) |
18. naar de 2oste eeuw die machtig zal zijn |
machtig en heerlijk |
Dus zoowel de eenvoudige als de dubbele aanvullende herhaling in ongeveer dezelfde verhouding als hierboven. De aanvullende corrigeerende maar-voorbeelden zijn hier niet zoo druk meer.
1. spreekt men niet meer |
maar daarvoor en daartusschen |
2. nauw hoorbaar, nauw zichtbaar |
maar frischjes en vroolijkjes |
3. |
maar liefjes en aardigjes |
4. Het waren... |
of neen het waren... |
5. Tollens was dit en dat niet |
maar Tollens kon van tijd tot tijd |
| |
| |
6. Zij zijn nog niet oud, |
maar reeds komt het jonge geslacht |
7. een geslacht dat misschien doet, waar wij van droomden |
maar in allen gevalle een geslacht, dat... |
8. met woorden heel leelijk |
maar het geweten des volks |
En zoo is de heele syntactische bouw dus volkomen gelijk gebleven.
| |
IV
Maar, wat veel belangrijker is, als hij op het einde van het jaar 1893 zijn bekend stuk VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST schrijft, blijkt hij in het brillantste deel daarvan nog altijd onder denzelfden invloed te verkeeren. Mag ik met dit HEROICO onze symphonie besluiten?
MOTIEF |
TEGENMOTIEF |
ETNDMOTIEF |
Ja inderdaad, de sociaal democratie, |
ik bedoel mi de heusche, |
schijnt een heel raar ding te zijn. |
Zij brengt ten minste de hoofden mijner vrienden, |
mijner allerbeste vrienden, |
die ik tevens de mooiste menschen vind, |
allermerkwaardigst, |
aller-bevreemdendst |
op den hol. |
Van der Goes schrijft een stuk |
en eindigt met een bewering, |
1. geheel tegenovergesteld |
|
|
2. aan die waarmee hij begonnen was. |
en buitendien neemt hij de vrijheid, |
maar zoo eventjes te beleedigen |
in het opene aangezicht. |
de nagedachtenis |
van niemand minder dan |
Napoleon, |
van den man, |
die, als hij leefde, |
met een glimlach zou hebben neergezien, |
1. van uit de hoogte van zijn intellekt |
|
|
2. en zijn weergalooze wilskracht, |
met een glimlach op den tegenspreker, |
die heelemaal zijn partij niet was; |
de Heer van Deyssel begint zich op ééns heel erg ongerust te maken, |
dat de kunst zal verdwijnen |
in de maatschappij die aan het komen is; |
| |
| |
Terwijl de Heer van Eeden zich schrap zet om van der Goes te overtuigen, |
dat de democratische evolutie in de hoofden der menschen niet is ontstaan door een verstandelijke redeneering, |
1. maar uit de moderne verfijning van het gevoel. |
|
|
2. Waar moet dat heen? |
1. Ik sta er letterlijk verstomd van, |
1. en ik moet er dan ook voor uit komen, |
1. dat mijn temperament |
2. van al die beweringen, |
2. heelemaal openhartig, |
2. over al deze dingen geheel anders denken moet. |
Ten eerste dan: |
1. ik heb Napoleon niet te verdedigen, |
|
|
2. ook niet tegen een niets ontziende nivelleering, |
daar is zijn heuchenis zelf wel toe in staat. |
DOCH ik zou den Heer van der Goes |
wel even willen zeggen, |
dàt hij ook |
volgens zijn eigen beginselen, |
zijn socialistische beginselen, |
ongelijk heeft met te spreken zooals hij doet. |
Want IS niet Napoleon die door de kracht, |
de man uit het volk, de latente kracht van het volk, |
opgekomen uit het volk, |
1. die hij vertegenwoordigde, |
|
|
2. die zijn hersens doorvlamde, |
DAT zij gingen werken grootmachtig, |
óp is gestaan |
tegen koningen en keizers |
en heel hun verdoemden aristokratischen nasleep, |
en ze neer heeft gesmakt. |
1. van hun ijdele tronen, |
|
|
2. dat zij lagen aan zijn voeten, |
|
|
3. en toen zelf is gaan zitten |
1. op een troon over allen, |
1. hem den zoon uit het volk, |
|
2. keizers en koningen |
2. de essentie van het volk, |
|
3. allen hem likkend de menschelijke voeten, |
3. het volk op zijn hest. |
| |
| |
1. Juist Napoleon's bedrijf |
|
|
2. heeft duidelijk getoond, |
1. die door de domheid der leiders in niets is verloopen, |
|
3. klaarder nog zelfs dan de Fransche revolutie, |
2. dat de kracht van het leven, |
|
zooals het stuwt naar de toekomst, |
niet zit aan de hoven, |
MAAR in het volk, |
in de menigte, |
en dat in die menigte |
de ware toekomst broeit. |
Iedereen zal moeten erkennen, de zelfde melodische bouw is volgehouden met een onvermoede consequentie, maar ook met een verrassenden rijkdom van variaties. Want ik heb indertijd een heele groep letterkundigen gekend, die dit derde fragment als het mooiste Nederlandsch prozastuk der heele 19de eeuw betitelden.
Maar ook de syntactische schema's herinneren sterk aan het FURIOSO van hierboven; en de woordvulling is opnieuw soms letterlijk de zelfde.
Daar hebben we toch op de eerste plaats weer:
DE EERSTE UITINGEN |
en de HERHALINGEN MET AANVULLING |
1. Ja inderdaad de sociaaldemocratie, |
ik bedoel de henscheGa naar voetnoot1), |
2. de hoofden mijner vrienden, |
mijner allerbeste vrienden, |
3. allermerkwaardigst, |
aller-bevreemdendst |
4. van niemand minder dan Napoleon, |
van den man, die, |
5. met een glimlach zou hebben neergezien |
met een glimlach op den tegenspreker |
6. ik sta er letterlijk verstomd van, |
van al die beweringen, |
7. ik heb Napoleon niet te verdedigen, |
ook niet tegen een niets ontziende nivelleering, |
8. volgens zijn eigen beginselen, |
zijn socialistische beginselen, |
9. Is niet Napoleon, de man uit het volk, |
opgekomen uit het volk, |
10. die door de kracht |
de latente kracht van het volk, |
| |
| |
11. die hij vertegenwoordigde, |
die zijn hersens doorvlamde, |
12. op is gestaan tegen koningen en keizers |
en toen zelf is gaan (zitten) |
13. op een troon over allen, |
allen hem likkend de menschelijke voeten, |
14. hem den zoon uit het volk - de essentie van het volk |
- het volk op zijn best. |
15. in het volk - in de menigte - |
- en dat in die menigte (de toekomst broeit) |
Dus juist gelijk hier boven, loopt de enkelvoudige herhaling met aanvulling ten slotte tot een drie- en viervoudige herhaling op.
De verbeterende aanvullingen met maar zijn hier echter veel zeldzamer. Alleen het ‘MAAR in het volk’ van den laatsten zin, behoort hier heel en al toe; terwijl het maar in den zin over van Eeden, en het Doch in ‘Dock ik zou den Heer van d.G. wel even willen zeggen’: er slechts een verdere gelijkenis mee vertoonen.
Ook hier vinden wij één teekenenden consecutieven zin in: ‘die zijn hersens doorvlamde, dat zij gingen werken grootmachtig.’
Maar verder werken hier relatief-zinnen, vergelijkingszinnen, bovendien-ook en en-zinnen, plus nog de gewone elkander aanvullende bepalingen, (zooals b.v. in 1. en buitendien neemt hij de vrijheid 2. maar zoo eventjes te beleedigen 3. in het opene aangezicht 4. de nagedachtenis 5. van niemand minder 6. dan Napoleon) mooier veelzijdiger en daarom machtiger samen tot die nadrukkelijke herhalingen, of die herhaalde nadrukkelijkheden, die in 1893 zoo'n opgang maakten - en dáárom moest dus zoo vaak een motief nog eens onmiddellijk en met nadruk worden herhaald.
Nu, 40 jaar na dato, glimlachen wij wel een beetje, over dien betrekkelijk eenvoudigen, ja toch immers zoo primitieven denk- en strijdvorm. En wij reageeren onwillekeurig met de aanhitsing: ‘Bravo Willem, goed geblaft! Welja, brul nòg maar eens, en nog maar eens opnieuw: en leg er nog maar een bluftoontje boven op. Jullie bent toch maar de mannen van de herhaalde nadrukkelijkheden, en je krijgt er al je tegensprekers mee stil, als je zoo doorgaat’. En zoo IS het dan ook geschied. Kloos' toch wel ietwat eenzijdige opvatting van de 18de en de 19de eeuw is in Nederland voor langen tijd de algemeene geworden. Maar over den inhoud afzonderlijk wilde ik eigenlijk niet schrijven. Want dat is in deze stukjes het merkwaardigste niet. De bijzondere waarde ligt in de schoone taalmuziek, die zoo prachtig aan- | |
| |
sluit bij de furieuze, de schertsende en de heroieke bedoeling en dat binnen de perken van één homogene symphonie. Ja inderdaad, vorm en inhoud zijn hier één.
Nijmegen, 25 Maart 1936.
JAC. VAN GINNEKEN
|
-
voetnoot1)
- Ook in Furioso staan zoo reeds werkers en willers naast elkaar.
-
voetnoot2)
- Ook in Furioso reeds: in het brein zelfs des volks - des Nederlandschen volks.
-
voetnoot1)
- Reeds in Furioso: als er heusch wat te zeggen is.
|