Boekbespreking
A.E. van Beughem. Bijdrage tot de studie van het geslacht der zelfstandige naamwoorden in de Z. Nederlandsche dialecten. Gent 1934.
Een kleine maar kostbare studie, die de nederlandsche taalwetenschap heel wat verder vooruitbrengt dan allerlei uitentreure herhaalde maar oncontrôleerbare berichten over de ‘kwijnende toestand’ van het woordgeslacht in onze moedertaal, dat nog nooit exact onderzocht en beschreven is. Voor ruim een dozijn Z. Nederl. dialecten heeft Dr. van Beughem systematisch de woordgeslachten vergeleken; de resultaten zijn zeer interessant. Het gevoel voor het grammticaal geslacht is zeer sterk in het Z.; genusdoubletten (die overigens lang niet altijd op een verslapping van de genusdistincties behoeven te wijzen) zijn zeer zeldzaam. In het algemeen wordt het Z. genusstelsel gekenmerkt door een uitgesproken voorkeur voor de hoogere klassen. Vandaar dat de meeste overeenstemmingen met het N. ook in het masc. vallen. Van de afwijkende fem. wordt ⅚ in het Z. masc.; het aantal neutra is in het Z. veel lager dan in het N. Ook allerlei nieuwvormingen zijn in het Z. veel vaker masc. dan bij ons. Meer is er moeilijk van te melden; men dient de uitgebreide woordenlijsten, die vele honderdtallen van woorden omvatten, zelf te raadplegen. Voorloopig is Dr. v. Beughem bij zijn vergelijking uitgegaan van het woordgeslacht uit het Alg. Beschaafd, zooals dat opgeteekend stond in de woordenboeken van Van Dale, Koenen, Vercoullie. Het is echter te wenschen, dat ook de genusfeiten uit de N. dialecten kritisch worden nagegaan, zoodat het geheele levende nederl. taalgebied spoedig op dit punt kan worden overzien. En daarmede een vaste basis geschonken aan een goed deel van het huidige spelling- en genusdebat, dat thans vaak in de ruimte blijft zweven.
J. WILS