Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 8]De zintuigelijke gewaarwordingen bij de Israëlieten in onze letterkunde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opnemen’. Bij Ruusbroec, Beatrys van Nazareth en Hadewych vormen de smaakkwaliteiten resp. 16, 12 en 7% van alle zintuigelijke gegevens. Bij Boutens werden 11 nettogevallen aangetroffen, de overige onderzochte nederlandsche schrijvers brachten het niet zoo ver. Wat de absolute aantallen aangaat, halen onze Joodsche auteurs dus nog wel de nationale cijfers, maar niet meer percentsgewijs. De eigenlijke smaakdata staan hier herhaaldelijk zelfs achter bij die voor de reuk, wat overigens in ons land nergens het geval is. Alles bijeengenomen wordt slechts 2% van het totale aantal prikkels bereikt; bij de 17e eeuwers vond Schurink bijna anderhalfmaal zooveel, ongeveer 3%. Met het percentage 5 van Heyerman's Trinette valt maar half te rekenen, omdat het aantal gevallen hier slechts 3 bedraagt. Alleen de Haan, door van Campen niet toevallig als on-Joodsch gekarakteriseerd, steekt ineens boven zijn rasgenooten uit. Van verschillende zijden is reeds gewezen op de opvallend geringe aanleg voor alcoholisme bij de Joden; zou de verklaring daarvan misschien ten deele ook in de geringe ontwikkeling van hun smaakzintuig gezocht moeten worden?Ga naar voetnoot1) Alleen da Costa geeft vaak zout. Zuur is zwak vertegenwoordigd. De Haan, dien we reeds als een fijnproevend aristocraat leerden kennen, heeft verreweg het meeste zoet; maar als eeuwig ‘berouwende’ zijn ook de bittere qualiteiten bij hem zeer frequent. Hoe deze combinatie van tegengestelde feiten nog met andere merkwaardigheden uit de Haan's denkvorm samenhangt, zal nog nader blijken. De temperatuurgevoeligheid der Joden is vrij sterk ontwikkeld; het percentage schommelt tusschen 6.5% en 13.5% met een gemiddelde van 9%. Hadewych, Ruusbroec en Beatrys hebben slechts resp. 2, 7 en 5%. En van al de door van Ginneken, Onze Taaltuin I, 360 behandelde auteurs overtreft er geen enkele in de nettogevallen één onzer Joden. Alleen Boutens (38) staat boven da Costa (32). Absoluut en relatief genomen is opnieuw Querido de matador. In totaal staan er 326 netto-warmteprikkels tegenover 46 koude in ons materiaal; bij de individueele auteurs keert telkens vrijwel dezelfde scherpe tegenstelling terug. Of dit ‘Oostersch heet geslacht’ dus ook speciaal gevoelig is voor warmte! Alleen bij Heyermans zijn de verhoudingen iets anders. De overige huidgevoelens behalen bij de Joden ongeveer 13% van het totaal, met slechts geringe afwijkingen van dit gemiddelde. Maar terwijl da Costa, absoluut genomen, er slechts 54 telt, varieeren de aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tallen bij de andere auteurs van 106 tot 142. Querido's Koningen staat hier merkwaardigerwijze het laagst (10.5%); de oorzaak daarvan zal nog nader blijken. In het reeds gepubliceerde materiaal is slechts weinig stof tot vergelijking, de statistieken zijn voortdurend weer anders ingericht. Of er ook hier sprake is van een verschil tusschen de Joden en de niet-Joden zal dus moeten worden afgewacht. De netto-aantallen voor de pijngewaarwordingen van onze auteurs staan in ieder geval ver boven die der 17e eeuwers; ditzelfde geldt ook voor die van zwaarte en druk. In 't algemeen komen de onaangename tactiele gevoelens meer voor dan de aangename, blijkbaar weer tengevolge van hun grootere psychische intensiteit. Ook voor de individueele karakteristiek van elk der auteurs valt uit deze statistieken nog wel een en ander te leeren, dat anders gemakkelijk in het duister blijft. Da Costa, de lyrische réveildichter, is b.v. vrij duidelijk een auditief type. Zijn zintuigelijke gevoeligheid is in het algemeen niet groot, maar die van het oor is in ieder geval bijzonder sterk ontwikkeld. Met de dichttrant, die hier steeds min of meer declamatorisch-betoogend is, komt dit goed overeen. Vooral de zware registers worden gaarne uitgetrokken; woorden als bulderen, kraken, donderen, ratelen, dreunen etc. zijn bij da Costa niet van de lucht. Ook die voor ongearticuleerde menschelijke geluiden zijn opvallend vele in aantal. Hoe het gebrek aan doorleefde zintuigelijkheid soms ook direct poëtische gevolgen kan hebben, blijkt uit een beeldspraak als ‘de omwentlingskolk door 't Keizerszwaard verslonden’ (Wachter, p. 20). Dit beeld is gezien noch ‘gevoeld’.Ga naar voetnoot1) Ook den zanger de Haan zit de auditieve gevoeligheid weer in het bloed; percentsgewijze is 't aantal gehoorprikkels bij hem zelfs nog hooger dan bij da Costa (41.5:38%). En toch krijgt men hier nergens die indruk van overladenheid, van overdreven geluidsbeweging, welke het genieten van de tijdzangen voor een 20ste-eeuwschen lezer vaak zoo moeilijk maakt. De Haan is een veel fijner type en dicht ook meer van binnen uit. Het totale aantal prikkels (725) blijft hier nog beneden dat van Heyerman's Trinette (791) en Querido (804, 1330), wat des te meer opvalt omdat van de Haan verzen, maar van de anderen proza onderzocht is. Gewoonlijk geldt dat de lyriek juist meer kwaliteiten noodig heeft dan de epiek. Juist als zijn tijdgenoot van Collem is ook de Haan weer een typisch voorbeeld van de kosmisch-organische denkvorm. Het heele ‘Joodsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lied’ is één aaneenschakeling van karakteristieke tegenstellingen. Bij elk voorval uit het Oude Testament wordt direct een parallel getrokken met latere feiten uit de periode der ballingschap; bij elke beschrijving van het ongelukkige heden springen de gedachten onvermijdelijk over naar de toekomstdroom: Jeruzalem. Zoo worden ook op zintuigelijk gebied soms prachtige effecten bereikt door aangename gewaarwordingen tegen onaangename uit te spelen. Het bijzonder geliefde weeldewoord luister, dat in totaal elfmaal voorkomt, staat b.v. bijna steeds in tegenstelling met duister (p. 78, 80, 98); zelfs buiten het rijm (p. 76). Al jeugd vergaat. Moeder ik ben verdwaald,
Mijn heete handen tasten in het duister.
Moeder, ik wil weer terug naar den luister,
Die van onzen heiligen Sabbath straalt.
(Het Joodsche Lied, p. 30).
Een enkele maal ontstaan op deze wijze zelfs volledige kringloopen. Geen zoeter heugenis nu, dan dit bitter, en geen gedenken
zoo bitter als van 't feestlijk zoet
des milden wijns dien mij menig makker vleiend kwam schenken
Het hart en 't oog in gloed.
(Het Joodsche Lied, p. 49).
De Haan's diep gevoelde wroeging over zijn vroeger leven is het ongetwijfeld, die hem opdrijft tot niet minder dan 135 brutogevallen van pijn- en smartgewaarwordingen. Vandaar hier ook 5 maal zooveel nettodata voor bitter als bij de andere auteurs tezamen! Al heeft Heyermans soms ook brokken proza geschreven van een bijzonder teere gevoeligheid, als b.v. de eerste pagina van Droomkoninkje, de fijnst besnaarde van het viertal behandelde auteurs is hij zeker niet. Zijn gemoed is vooral ontvankelijk voor indrukken van een ietwat grooter en grover psychische intensiteit. Vandaar de reeds besproken voorliefde voor bonte kleuren, en niet minder voor hevige en ongearticuleerde geluiden, waarvan vooral in Trinette het aantal enorm hoog oploopt. Leven is voor Heyermans onverbrekelijk geassocieerd met lawaai. Tot zelfs in de beteekenis van dit woord kan men dit constateeren (b.v. Trinette p. 28, 36 (2 ×), p. 79 = lawaai). Ook nog een andere stilistische trek vraagt hier om verklaring. Heyermans heeft in zijn zinsbouw opvallend vaak inversie; een bewijs voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zeker gespannen maar bewegelijk en gevoelig denken. In de verhaalzinnen van Droomkoninkje b.v. in niet minder dan 74% van de gevallen (10.000 woorden). Al de andere op een gemeenschappelijk Nijmeegsch college-onderzoek behandelde Nederlandsche schrijvers, kwamen lang niet zoo hoog. Alleen Erens en Nieboer halen resp. 61 en 58%. Zou zich hier opnieuw een typisch-Joodsche trek in Heyermans' psyche verraden? De soepelheid en bewegelijkheid van de Joodsche denkvorm is bekend. Hoe ook een diepe gevoelsontroering tot inversie kan leiden, bewees G. Overdiep aan de hand van een prachtige reeks voorbeelden uit de brieven van Maria van Reigersberch aan Huygh de Groot. (De stilistische methode in de Nederlandsche taal- en letterkunde. Groningen 1929, p. 17-18). Querido is zonder twijfel een figuur van een supranormale zintuigelijkheid. Vooral in Koningen overtreft hij, wat de absolute aantallen aangaat, al zijn rasgenooten zoowel voor de gezichts- en de gehoorsindrukken, als voor de reuk-, temperatuur- en huidgewaarwordingen; dat wil dus zeggen in bijna al de sectoren van het zintuigelijke leven. En staat daarmede ineens ook aan de spits van al de totnutoe op deze punten onderzochte europeesche litteratoren, zoowel prozaïsten als poëten. Een zekere systematische zelfopvoeding, misschien zelfs een zekere gekunsteldheid moge aan dit markante resultaat niet vreemd zijn, met recht kan men in dezen zin van een ‘Querido de Groote’ spreken! Geheel de uiterlijke realiteit is voor Querido in zijn beste scheppingsoogenblikken met subjectiviteit doortrokken; de objectieve indrukken en beelden staan met de gevoelsredundanties op één en dezelfde lijn. Alleen de smaakgevoeligheid is opvallend zwak ontwikkeld, maar dit is nu juist, naar we al zagen, een typisch Joodsche trek. Men neme b.v. een mijmering als die van Darius over de smadelijke nederlaag bij Marathon (Koningen, p. 56-57). Welk een complexiteit van indrukken ligt hier opgestapeld! Welk een beelden tuimelen hier dooreen! Hoe vertakt en verdiept zich telkens verder de geheele als aan de realiteit vastgezogen visie! En toch, ondanks alle overdadigheid, welke een machtige eenheid! Welk een bevredigende harmonie! ‘Moest Darius terug naar den tijd waarin tweeduizend donkerdreunende krijgskarren en cikkelwagens blind-woest voortgerukt wierden vóór de slag-rijen in de eerste liniën, door de aan borst en dijen geharnaste, met zilveren ringen en vergulde kammen opgecierde paarden en Arabische kameelen, onder bloedige pijniging van den spoorprikkel aangehitst, temidden van het angstgezang der krijgsbazuinen en de bezeten jubeling der schetterende trompetten; wagens, ontzachlijk in waggelende hoogte, met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles-vaneenrijtende zeisen, als vliegende vlammen aan de ijzeren assen vastgeklonken en ermee om-en-omwentelend? Moest hij terug naar den tijd waarin de ontemlijke ruiterij minder telde dan de lichten zwaargewapende voetknechten, minder zelfs dan de neergehurkte boogschutters en koninklijke troepen in de ongenakelijke vechttorens uit de vijfde linie? En toch heette Darius' gloriënde ruiterij, met de hemelsblauwe mantelen, de gouden zwaarden en de Medisch-purperen en witte pronkrokken, met de Aegyptische schub-pantcieren, de Assyrische en Elamietische kolderen, onthutsend in haar wriemelende veeltalligheid en bonte warring van drachten, gevlucht voor de schamele hopleten der zomersproetige Hellenen, die gedekt achter hun ronde of ovale schilden, onder een dolzinnigen stormpas en het schuimend geschal van naderende trompen der Lacaedemoniers, op de Perzische slaglinie waren losgerend; doch zoo dom-onbezonnen, gewelddadig en gevenijnd van doodsnood, dat zelfs Darius' Aethiopische boogschutteren, de reuzige naakt-donkere kampers uit Nubië, het ravenblauwe haar met witte rozenbladeren omkranst, achter de steeklansen der krijtende en wild-zingende hopleten opgejaagd, in razernij hun zwarte moms plots keerden naar de moerassen van Marathon, een parasang gaans terugholden, om daar, in de zwadderende poelmodder als aangeschoten gedierte-op-jacht vervolgd, jammerend te verzinken en te stikken of te worden wéggesabeld en geslacht’. Een beschrijving als die van de slag bij Nieuwpoort door da Costa, welke toch een min of meer analoog onderwerp geldt, doet daarnaast nog aan als mat en vlak van lijn. De beelden- en klankenrijkdom heeft hier ook een heel andere functie in de totale structuur dan bij Querido. Trouwens Querido wist wel, hoe het in dit opzicht met hem gesteld was. In één zijner studies bekent hij ronduit: ‘Uitwendig waarnemen is iets wat ik niet kan volhouden... ik moet met mijn innerlijk leven ingaan op de dingen... ik kan de dingen niet klein zien, ik moet ze vergrooten, doorlichten... ik moet er heelemaal door vervoerd worden... ik heb niets aan de realiteit’. Dat was een raak zelfportret! Niet in alle boeken blijkt natuurlijk even duidelijk van deze typische psychische aanleg, daarom hebben we er hier ook zorg voor gedragen een materiaal van dubbele omvang te onderzoeken. In het meesterwerk de Jordaan schijnt het mooist een globaal evenwicht bereikt; ook op dit punt munt dit epos bijzonder uit. In Koningen daarentegen is het aantal visueele qualiteiten niet minder dan 52.5% van het totaal; dat voor de auditieve-, smaak- en huidprikkels is echter gedaald tot resp. 24.5, 0.5 en 10.5%. De oude wereld heeft hier in de fantasie blijkbaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel vorm en lijn en kleur gekregen, maar een werkelijke volledige herbeleving heeft Querido niet kunnen bereiken. Er hangt een stilte en een kilte rond dit boek, die hoe langer hoe meer opvallen als men er eenmaal opmerkzaam op geworden is. En die bewijzen dat de meester hier wellicht te hoog gegrepen heeft met zijn opgave, of deze althans in een richting heeft gezocht die niet geheel de zijne was. Ook Goethe heeft in zijn Faust II 4 à 5 maal zooveel optische kwaliteiten als in Faust I. Een ander mogelijk gevolg bij een groote algemeene gevoeligheid der zintuigen is, dat er soms in één en dezelfde bewustzijnsact meerdere tegelijk op de uiterlijke prikkel reageeren. Met het karakteristieke stilistische effect, dat nu de prikkel voor het eene zintuig in de taal mede door een vorm uit de sfeer van het andere staat aangeduid. Hol geluid; scherpe kou; zwoele kleuren. Scherp te onderscheiden hiervan zijn natuurlijk die gevallen, waarin werkelijk met 2 zintuigen tegelijk, of anders met één zintuig tweemaal waargenomen wordt. B.v. donker weenen = weenen in het donker; warm zonlicht etc. Zooals te verwachten was, in het aantal voorbeelden van het eerste type, de z.g. synaesthesieën, bij de Joden weer opvallend hoog. Da Costa vertoont er in alle drie de onderzochte stukken slechts één; maar bij de latere auteurs zijn de cijfers direct veel hooger.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de meeste auteurs is het dus de fijne huidzin, die het spoedigst met de reacties der andere zintuigen meeredundeert; in Koningen 30 maal op een totaal van 44, in de Jordaan 12 maal op 19. In de naturalistische roman van Heyermans met toevallig percentsgewijs veel hooger: 17 maal op 22. Alleen bij de Haan moet de huidzin (12) opnieuw voor de smaak wijken (6 maal op 26; d.i. 23%). Querido, wiens smaakgevoeligheid anders niet bijzonder groot is, komt in de Jordaan daar nog boven uit (26%), maar verder zijn de aantallen lager (Koningen 18%, Heyermans 14%). Audition colorée in Koningen 3 maal, in Het Joodsche Lied 5 maal, in Trinette éénmaal. Het omgekeerde, ‘gekleurde geluiden’, in Koningen, Het Joodsche Lied en de Jordaan elk éénmaal. Over het algemeen vertoonen de nederlandsche schrijvers veel minder synaesthesieën dan de Joden; alleen Schaepman en Kloos hebben er 20 op 10.000 woorden, Boutens 60, Gorter 65 en van Deyssel zelfs 80! Van Campen heeft in zijn reeds geciteerd Gidsartikel speciaal de rijkdom aan beelden, de ‘zielsmuziek’ en de eclatante uitbundigheid als karakteristieke trekken der Joodsche woordkunstenaars genoemd. Men zou vanzelf ook nog aan andere punten kunnen denken; zoo b.v. dat hun werken zoo vaak de dragers van een bepaalde sterk uitgesproken tendenz zijn. Ten onzent geldt dit b.v. direct voor Heyermans, maar ook de kunst van da Costa en de Haan heeft duidelijk een dienende functie. Van Ginneken heeft ooit van een ‘zwelgen in finaliteit’ bij de Joden gesproken (Handboek der Ndl. Taal II). De laatste door van Campen genoemde trek mag na het bovenstaande statistisch-vergelijkende materiaal echter wel als bewezen gelden. Het kan niet anders als een raskenmerk zijn, dat de Joodsche schrijvers voortdurend zoozeer van hun nederlandsche confraters doet afwijken. Een zekere uitbundige zintuigelijkheid, een zekere lyrische gloed is aan alle Joodsche woordkunst eigen. Alleen de Haan staat telkens min of meer apart en kan in zekeren zin on-Joodsch genoemd worden. Een andere markante uitzondering op de gewone regel is H. de Man, die eveneens van joodsche origine is, maar b.v. op 10.000 woorden een minimaal cijfer als 45 heeft voor zijn optische indrukken. In Nederland komen alleen Mevr. Boudier-Bakker (31), Nieboer (38) en Molenaar (39) nòg lager. Feiten, die er dus voor waarschuwen aan dergelijke algemeene conclusies een al te groote beteekenis te hechten! Het is vooral op een mogelijke globale ontwikkelingsrichting dat ze wijzen. Bij een geschiedenis van zoo wisselend karakter als die der Joden, zou het trouwens ook wel verwonderlijk geweest zijn, als hier overal nog één en hetzelfde volkstype ongeschonden teruggevonden zou kunnen worden. A. WEIJNEN. |
|