| |
| |
| |
Een oud liedboek
De Lutine-quaestie is een duidelijke demonstratie van het feit, dat het lichten van gezonken goederen immer de aandacht van het publiek weet te boeien. Is het gezonken goed nu Nederlandsch cultuurgoed, dan mag het lichten daarvan toch ook wel eenige aanspraak maken op de belangstelling van de lezerskring van een cultureel tijdschrift als ‘Onze Taaltuin’. Mijn bedoeling is het in dit artikel iets te zeggen over een nieuwe vondst op het gebied van het oude Nederlandsche volkslied.
De volkslyriek en epiek, bewaard in de oude volksliederen, is dààrom zoo belangrijk, omdat we daarin het hart van ons volk voelen kloppen. In het volkslied ontlaadt het volk zijn hartstochten. Zoo kenmerkend zegt het de Groninger, als hij in de buurt een vroolijken zanger hoog hoort uithalen of de weemoedige trillers beluistert van een melancholisch lied: ‘heur dei 't es in 't laid gooien’, of: ‘dei let'tmor in 't laid loopen’. Want dat ‘het’, n.l. datgene, wat iemand bezig houdt, zoekt uiting in het ‘lied’.
Uit de 17de en 18de eeuw bezitten we tallooze liedbundels. Maar, gaan we verder in den tijd terug, dan wordt de oogst schraal. De bundels zijn te nòemen. In het begin van de 17de eeuw vinden we: het Eerste amoureus Liedboek (1e A.L.), 1605; Tweede nieu amoreus Liedboek (2e N.A.L.), ?; Princesse Liedboek (P.L.), 1605; Nieu Groot Amsterdamsch Liedboek (N.G.A.L), 1615; Nieuwe Jeughtspiegel (N.J.S.), 1600/20; Haerlems oudt Liedboek (H.O.L.), ± 1630.
Uit de 16de eeuw kennen we slechts: het Antwerpsch Liedboek (Antw. L.), 1544; Een Aemstelredamsch Amoreus Liedboek (A.A.L.), 1589; Nieuw Aemstelredamsch Liedboek (N.A.L.), 1591. (Handschriften laat ik hier buiten beschouwing.)
Dèze liedboeken mogen we gezamenlijk als laat-middeleeuwsche uitgaven stellen tegenover het typisch-zeventiendeeuwsche liedboek. In de N.J.S., het P.L., begint de nieuwere tijd, die de decadentie van het Nederlandsche Volkslied inluidt, zich reeds duidelijk af te teekenen. Met het H.O.L. is het een bijzonder geval, daar dit immers een bewuste poging van den uitgever is om het oude Nederlandsche lied in eere te herstellen. Dat de uitgever dit reeds in 1630 apart moet vermelden, toont aan, hoezeer reeds toen de lijn aan het ombuigen was.
Willen we in eenige grove trekken de ontwikkeling der liedboeken schetsen, dan zien we, hoe gaandeweg het aantal oude echt-Middeleeuwsche liederen afneemt, de rederijkerspoëzie daarentegen toeneemt,
| |
| |
die in de tweede helft der 17de eeuw verloopt in de arcadische poëzie; al meer liederen onzer Renaissancedichters worden opgenomen; anonyme liederen worden vervangen door gesigneerde; het epische karakter verdwijnt; de bruiloftsliederen ontwikkelen zich tot een cultus. De bundels zelve worden steeds luxueuzer uitgevoerd, in al kostbaarder bandjes gebonden; de illustratie neemt een belangrijke plaats in. We krijgen bewuste nabootsing der volkstaal. Hoogduitsche, Fransche liederen worden opgenomen; vreemde, vooral Fransche en Engelsche melodieën gebruikt; de wijsaanduidingen worden menigvuldiger (soms één lied op 5 à 6 wijzen gezongen).
Een nieuwe bron voor het specifiek-16e eeuwsche lied kan niet anders dan welkom zijn. Het is mij dan ook een genoegen de aandacht te mogen vestigen op een bundeltje, dat eenige jaren terug in mijn bezit kwam en waarvan het gebleken is, dat het tot de familie onzer oudste liedboeken moet gerekend worden. Het is gebonden in een slap grauwperkamenten bandje, formaat 15 × 9,5 c.M. De voor-titel ontbreekt, de kolomtitel luidt: ‘Amoureuse/Liedekens’. Aannemende, dat dit ook de voortitel is geweest, zullen we de bundel voortaan zoo blijven noemen (Am. L.). De liederen staan gedrukt in 2 kolommen per blz. Het geheel bestaat uit 2 deelen, terwijl in het 2de deel een afzonderlijke groep vormen de laatste 21 liederen, geplaatst onder het hoofd: ‘Hier nae volghen vele nieuwe Liedekens, die in geen ander Lietboecken en staen, nu nieus uyt gegaen.’ De pagineering der 3 deelen is: 1e deel: bl. 1-144; 2a: bl. 1-58; 2b: bl. 58-78. Voor zoover aanwezig is het boekje goed geconserveerd; er ontbreekt echter veel. De ontbrekende pagina's zijn: van het 1e deel: 1-21, 29-33, 55-59, 69/70, 75/76, 83/84, 93/94; van het 2e deel: 1/2, 15/16, 79-?
In totaal zijn er op 188 blz. bewaard 163 liederen, over de 3 deelen resp. verdeeld: 92, 50, 21.
Het is niet mogelijk gebleken jaar en plaats van uitgave vast te stellen. Enkele gegevens hiervoor kunnen we echter in de liederen zelve vinden. Het meest concrete gegeven verstrekt ons het opnemen van een lied van Hooft, n.l. de 3e rei uit de Geeraert van Velsen: ‘Och, hoe veel beter waer het noyt te sijn gheboren.’ Dit moet ons dwingen om de bundel na 1613 te plaatsen. Evenwel: de geheele inhoud en het uiterlijk ervan doen ons deze uitgave in een periode na 1613 als hoogst opmerkelijk beschouwen. Daarbij komt een tegenstrijdigheid. Onder de ‘van nieus uytgegane’ liederen bevindt zich er één: ‘Hoort aen, ick sal u singhen voren’, dat we terugvinden in het 2e N.A.L. (1605). Hoewel we moeten zeggen, dat de uitgever hier wel met ernst is te
| |
[pagina t.o. 78]
[p. t.o. 78] | |
De eerst-bewaarde bladzijde van ‘Amoreuse Liedekens’
Begin der ‘Nieuwe Aanwinsten’
| |
| |
werk gegaan (geen ander dezer liederen werd elders teruggevonden), valt het ons toch gemakkelijker hier een slippertje te veronderstellen, dan te moeten aannemen, dat Hooft zijn lied aan een liedboek heeft ontleend. Daarvoor ziet het lied er ook te ‘Hooftsch’ uit (de varianten zijn van weinig beteekenis). Ook zou nog verondersteld kunnen worden, dat Hooft lang vóór de uitgave van de Geeraert van Velsen dit lied reeds gereed had, en het op deze of gene wijze den uitgever der Am. L. in handen is gekomen. Verder valt hierbij nog op te merken, dat dit het eenige in de bundel opgenomen cultuurlied is en het laatste nommer van het eerste deel vormt.
Ook voor het localiseeren der uitgave bieden de liederen gegevens. We zoeken die voornamelijk in het laatste 20-tal, daar deze, als zijnde hier voor het eerst uitgegeven, ons de grootste waarschijnlijkheid bieden, dat ze in de plaats van uitgave zijn ontstaan. De deviezen en blazoenen der Kamers van Rhetorijke zijn hier van veel nut. Drie liederen wijzen naar Leiden en spreken van de ‘Acoleyen wit’ en de ‘Liefd' seer jent (die) is 't fondament’. Eén lied wijst naar Haarlem met: ‘Trou laet blijcken’. Maar in een 7-tal liederen worden we telkens aan Amsterdam herinnerd; men bezingt er ‘d'Eglentier’ en spreekt den wensch uit: ‘Dus wilt oock in liefd' bloeyen.’ Dit zijn sterke aanwijzingen, dat we hier een Amsterdamsch liedboek voor ons hebben. Naar een havenstad als Amsterdam wijzen ook plaatsen als:
Die door Neptunus woedigh
‘De werelt moet ick grondeeren
Sonder u Lief te passeren/
Eer icker een wal/ opgeven sal
Ghedenken u Lief daermee.’
De dialectmenging was toen te groot en het onderzoek daarnaar is nog te gering geweest om uit de klankvarianten veel af te kunnen leiden. Toch maken op zijn zachtst gesproken deze varianten Amsterdam als plaats van herkomst niet onwaarschijnlijk. Zoo geven de Am. L. vormen als weerd, geerne i. pl. v. waard, gaerne. Steeds vinden we: hert, lestmaal. De umlaut van de gerekte o is frequent: deur (praep.), bleusen, etc. We vinden -n als uitgang van de 3e P. Sing.: ‘daer men tapten den wijn’. De objectsvorm van het pron. pers. 1e Pers. Sing. is herhaaldelijk mijn, i. pl. v. mi. Enkele vormen als: schenden, venster
| |
| |
i. pl. v. scheynden, veynster kunnen wijzen op een geringe Brabantsche inslag.
Als we nu nagaan tot welke familie van liedboeken deze bundel te brengen is, dan hebben we dat natuurlijk te doen naar den ààrd der opgenomen liederen en het ààntal, dat de bundel met de andere gemeen heeft. We noemen dan eerst de liedboeken die raakpunten hebben met de in bespreking zijnde bundel: Antwerpsch liedboek, Een Aemstelredamsch Amoreus Liedboek, Nieuw Aemstelredamsch Liedboek, Tweede nieu amoreus Liedboek, Nieu Groot Amsterdamsch Liedboek, Nieuwe Jeughtspiegel, Haerlems oudt Liedboek. Een enkel verdwaald lied treffen we nog aan in de tot dezelfde periode behoorende uitgaven: het Princesse Liedboek en het Eerste Amoreus Liedboek en veel later nog eens in het Kamper Liedboek en Thirsis Minnewit.
We zien, dat de bovengenoemde groep juist die is, welke we boven als laat-Middeleeuwsch hebben saamgevat. We zullen de leden dezer groep kunnen keuren door als maatstaf aan te leggen het aantal en de soort liederen, die elk gemeen heeft met de ‘Am. L.’ Allereerst krijgen we een splitsing in tweeën, met als eerste groep: Antw. Ldb., A.A.L., N.G.A.L. en N.A.L., die ieder een 40- à 50-tal liederen uit ‘Am. L.’ bevatten.
Veel verder van onze bundel verwijderd staan: het 2e N.A.L., N.J.S., H.O.L. waarin we slechts een gering aantal der ‘Am. L.’ terugvinden.
Wegens de uitzonderlijke positie van het H.O.L. zullen we dit ietwat breeder behandelen. Ik heb in aanmerking genomen twee uitgaven, n.l. de eerste van 1630 en die van 1716. In de eerste druk komen 13 der ‘Am. L.’ voor, gespecificeerd als: 5 historieliederen, 4 romancen, 1 Meilied, 1 feestlied, 1 nieuwjaarslied, 1 huwelijkslied. Typeerend is het, dat geen der echt-lyrische liederen uit ‘Am. L.’ hier wordt aangetroffen. Met juiste blik greep de uitgever terug op het kenmerkende van het oude volkslied: de epiek. In de druk van 1716 zijn van deze gebleven: 2 hist. l., 1 romance, 1 Meilied. Bovendien werden er bij opgenomen: 1 moraliseerend lied, 1 Meilied. Het is duidelijk, dat hier uit veel minder zuivere bron geschept wordt.
In de N.J.S. werden 6 ‘Am. L.’ gevonden en wel: 2 Meil., 1 bruiloftslied, 1 nieuwjaarslied, 1 minnelied, 1 allegorisch lied. Hier vinden we dus geen der episch-verhalende ‘Am. L.’ terug. Deze heele bundel trouwens bestaat uit bijna niet anders dan amoureuze liedekens in engere zin.
Het 2e N.A.L. heeft te weinig met ‘Am. L.’ gemeen (2 l.) om nog verder in behandeling te komen.
| |
| |
We komen nu terug op de eerste groep, die we de naastverwante familie der ‘Am. L.’ zouden kunnen noemen. Het zijn tevens de 4 oudste bundels. Bij nadere beschouwing springt nu duidelijk in het oog het tweedeelig karakter van de ‘Am. L.’ De liederen, correspondeerende met het Antw. Ldb. vinden we uitsluitend in het 1e deel; die met het A.A.L. in hoofdzaak in het 1e deel (37), terwijl deze bundel 14 liederen uit het 2e deel der ‘Am. L.’ bevat.
Wat betreft het N.A.L. zijn de verhoudingen: van het 1e deel: 11; van het 2e deel: 39 l. en bij het N.G.A.L.: 1e d.: 12; 2e d.: 37 l.
Zoo splitst zich ook deze groep in tweeën: Antw. Ldb. + A.A.L. tegenover N.A.L. + N.G.A.L. Het 1e deel der ‘Am. L.’ zouden we nu bij het eerste tweetal kunnen voegen, het 2e deel bij het tweede tweetal.
In het algemeen kunnen we zeggen, dat de chronologische orde der liedboek-uitgaven ongeveer klopt met het historische beloop (meteen verloop) der liederenproduktie. Dit is het best te demonstreeren aan de wisseling der genres. Een indeeling in genres is vooral bij liederen een moeilijke zaak. Immers, een danslied kan de lof van de wijn bezingen, in een drinklied kan de ‘kerssouwe’ toegedronken worden, zoodat zìj het eigenlijk object van het lied wordt, een maatschappelijk lied kan op de grens der gildekensliederen komen, enz. Evenwel, daar tenslotte ieder lied zich heeft gekristalliseerd om een kern, die het agens is geweest voor des dichters poëtische werkzaamheid, heb ik deze telkens als criterium genomen. Een strenge maatstaf had ik noodig voor een consequent-statistische verwerking der in aanmerking komende liederen. Door telkens op het hoofdaccent te letten, zullen we zoo veilig mogelijk gaan.
Van de genoemde 5 nauw aan elkaar verwante liedboeken staat het Antw. Ldb. (1544), in tijd als in aard, ver vóór de andere, afgezien nog daarvan, dat het een Zuid-Nederlandsche bundel is. Het is sterk episch door zijn groot percentage historieliederen en romancen (zie de statistiek). De vrije critiek van vóor de strenge Spaansche censuur merken we op in het belangrijk aantal maatschappelijke liederen, terwijl van de vroolijke Vlaamsche aard de vele gildekensliederen getuigenis afleggen. In het A.A.L. (1589), dat sterke trekken van overeenkomst toont met het Antw. Ldb., is het aantal historieliederen zeer gering, romancen heeft het ongeveer evenveel. Het N.A.L. en het N.G.A.L. zijn zeer weinig episch, bevatten vele rederijkersliederen en verscheidene liederen onzer Renaissance-dichters. De N.J.S. vormt de direkte schakel met de typisch 17e-eeuwsche liedboeken.
| |
| |
Het Antw. Ldb. en het A.A. Ldb. heb ik met de ‘Am. L.’ volledig statistisch verwerkt. Van het N.A.L. en N.G.A.L. stonden mij geen volledige gegevens ten dienste. De bundels zijn niet uitgegeven en wegens omstandigheden was de mij voor het onderzoek toegestane tijd in het museum Scheurleer, dè liederburcht, zeer krap toegemeten. Als later zal blijken, staan genoemde twee bundels zeer dicht bij elkaar. Ik heb dus gemeend te kunnen volstaan met een vergelijking van de 42 liederen, die beìde bundels met ‘Am. L.’ gemeen hebben. Voor zoover ik nog heb kunnen nagaan mogen deze 42 liederen wel als de bundels typeerend worden aangemerkt. Men ziet, hoe deze bundels ook naar den inhoud elkaar zeer na verwant zijn.
Statistiek der liederen uit:
|
Antw. Ldb. |
Amor. L. |
A.A.L. |
De 42 l. uit N.A.L. en N.G.A.L. |
|
1e D. |
2e D. |
Totaal. |
|
Minne- liederen |
13 |
17,4 |
21 |
19 |
24,5 |
17 |
Minne- klachten |
18 |
21,7 |
21 |
22 |
21 |
21,5 |
Liederen van onbeantw. liefde |
2,7 |
3,3 |
0 |
2 |
4,25 |
2 |
Huwelijks- liederen |
5,5 |
2,2 |
0 |
1,25 |
1 |
0 |
Mei- liederen |
1,8 |
6,5 |
12,6 |
9 |
8,5 |
9,5 |
Wachter- liederen |
5,5 |
3,3 |
0 |
2 |
2 |
0 |
Romancen |
7 |
6,5 |
0 |
3,75 |
7,5 |
0 |
Ruiter- /Lants- knecht Liederen |
5,5 |
7,6 |
0 |
4,5 |
2 |
0 |
Historie- liederen |
13 |
8,6 |
0 |
5,1 |
2 |
0 |
Maatsch. liederen |
10,5 |
3,3 |
1,4 |
2,5 |
2 |
0 |
Gildekens- liederen |
8 |
4,4 |
0 |
2,5 |
2 |
2 |
Drink- liederen |
1 |
1 |
9,8 |
5 |
3 |
17 |
Nieuwj.- /Winter- liederen |
0 |
0 |
15,5 |
7 |
2 |
9,5 |
Religieuze liederen |
1,8 |
0 |
5,7 |
2,5 |
1 |
0 |
Allegorische liederen |
0 |
2,2 |
1,4 |
2 |
3 |
7 |
Natuur- liederen |
0,5 |
1 |
0 |
0,6 |
0 |
0 |
Samen- spraken |
7 |
6,5 |
4,2 |
5,6 |
4,25 |
2 |
Doceerende liederen |
0,5 |
4,4 |
4,2 |
4,5 |
1 |
0 |
Feest- liederen |
0 |
2,2 |
4,2 |
3 |
1 |
2 |
Cultuur- liederen |
0 |
1 |
0 |
0,6 |
2 |
0 |
Afscheids- liederen |
2,7 |
1 |
0 |
0,6 |
2 |
0 |
Mirakel- liederen |
0,5 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Gezellekens- liederen |
1,8 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Klassieke liederen |
0,5 |
0 |
1,4 |
0,6 |
1 |
2 |
Bruilofts- liederen |
0 |
2,2 |
1,4 |
2 |
0 |
2 |
Spot- liederen |
0,5 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
De getallen geven het percentage aan.
| |
| |
Gaan we de statistiek nu eens bekijken. Interessante overeenkomsten en tegenstellingen springen in het oog. Bij vergelijking van de N. Amsterdamsche liedboeken met ‘Am. L.’ blijken het minnelied en de minneklacht bij beide ongeveer even sterk vertegenwoordigd te zijn. Hun verhoudingscijfers overtreffen alle andere. Ook in de beide deelen van ‘Am. L.’ is geen noemenswaardige verschuiving te constateeren. Naar alle richtingen blijven de verhoudingen hier gelijk.
Het percentage Meiliederen is bij de Amsterdamsche liedboeken en de ‘Am. L.’ ook ongeveer even groot. Maar in de ‘Am. L.’ is er een sterke verschuiving naar het 2e deel: 1e d.: 6,5; 2e d.: 12,6. Het 2e deel stemt hier dus vooral met de Amsterd. liedb. overeen. In de laatste vinden we geen huwelijksliederen, in ‘Am. L.’ 2,2%, maar alleen in het 1e deel voorkomend. Komt er hier dus reeds teekening, de lijnen worden scherp getrokken bij de nu volgende afdeelingen: de Wachterliederen, Romancen, Ruiter-lantsknechtl., Historiel. zijn alleen vertegenwoordigd in het 1e deel der ‘Am. L.’, dus totaal niet in het 2e deel, noch in de Amsterd. liedboeken. Samen vormen ze een integreerend bestanddeel, ruim een kwart, van het 1e deel. En juist deze groep omvat de typisch Middeleeuwsche liederen. Ook de Gildekensliederen, waarvan de verhoudingsgetallen zijn: Am. L. 1e d.: 5,4; 2e d.: 0; Amsterd. ldb.: 2, wijzen in dezelfde richting.
Tegenover deze kenmerkende tegenstellingen zien we ook karakteristieke overeenkomsten, n.l. tusschen het 2e deel Am. L. en de Amsterd. liedb.: Drinkliederen: Am. L. 1e d.: 1; 2e d.: 9,8; Amsterd. ldb.: 17.
Nieuwj.liederen: Am. L. 1e d.: 0; 2e d.: 15,5; Amsterd. ldb.: 11,5.
De andere verhoudingsgetallen zijn te gering om er conclusies uit te trekken; ze geven geen duidelijke lijn te zien. Wel valt op, dat voor de allegorische liederen de verhoudingen zijn: Am. L. 1e d.: 2,2; 2e d.: 1,4; Amst. ldb.: 7.
Globaal kunnen we dus zeggen, dat van alle het fundament vormen de Minneliederen en -klachten, die elk in even groot percentage voorkomen, dat op oudere tijd wijzen de Wachterliederen, Romancen, Ruiter-/lantsknechtliederen, Historiel., Huwelijksl., Maatsch. liederen, voorkomende in het 1e deel van Amor. L.; de Drink-, Nieuwjaarsl., die we vinden in het 2e deel der ‘Am. L.’ en de Amsterd. Liedboeken, daarentegen op een jongere periode.
Gaan we nu na wat de vergelijking met het Antw. Ldb. en het A.A.L. oplevert. Weer vormen de Minneliederen en -klachten de bases der verzamelingen, hoewel in het Antw. Ldb. in geringere mate (zie de statistiek).
| |
| |
Het Antw. Ldb. heeft het grootst aantal Huwelijksliederen opgenomen. Dan krijgen we de groote groep, in de boven besproken Amsterd. Liedboeken niet vertegenwoordigd. Zeer beslist schaart zich hier het 1e deel der ‘Am. L.’ aan de kant van het Antw. Ldb., dat voor deze groep de hoogste verhoudingsgetallen geeft:
Wachterl.: 5,5; Romancen: 7; Ruiter-/Lantskn.l.: 5,5; Hist. 1.: 13.
Vergelijken we nu nog de respectieve cijfers van het A.A.L. en de Am. L. 1e d., die achtereenvolgens zijn: 2; 7,5; 2; 2; èn: 3,3; 6,5; 7,6; 9,8, dan blijkt, dat hier van beide het 1e d. ‘Am. L.’ het Antw. Ldb. het meest nabij komt. Het uiterst gering aantal Historieliederen in het A.A.L. valt op.
Omgekeerd blijken ook de Drink- en Nieuwj.l., die betrekkelijk frequent voorkwamen in het 2e d. Am. L. en de Amsterd. Ldb., het 1e d. Am. L. daarentegen bijna geheel miste, in het A.A.L. en het Antw. Ldb. zeldzaam voor te komen. Ook hier staat weer het 1e d. Am. L. dichter bij het Antw. Ldb. dan het A.A.L.
Gaan we nu in het kort uit de voorgaande beschouwingen de resultaten bijeengaren, dan kunnen we zeggen, dat, èn naar den aard der liederen, èn naar het aantal dat de verschillende liedboeken gemeen hebben, de reeks chronologisch zóó zou kunnen zijn:
Antw. Ldb., Am. L. 1e d., A.A.L., Am. L. 2e d., N.A.L., N.G.A.L.
Hoe gevaarlijk het is, louter hieruit besliste conclusies te trekken, is reeds gebleken. Immers, was het lied van Hooft er niet, wat weerhield ons de ‘Am. L.’ liever nog voor dan na 1600 te plaatsen? Toch maakt die omstandigheid de zaak nog belangwekkender. Want uit bovenstaande is, hoop ik, wel gebleken, dat een liedboek als dit in een periode van laat ons zeggen 1612-'20 geheel uit den toon valt. Zooals het H.O.L. dit in zijn tijd ook doet, hoewel in mindere mate.
Het is ook eigenaardig, dat het lied van Hooft juist in het oudere 1e deel is geplaatst, zij het ook als heksluiter. Wèl is hierbij in aanmerking te nemen, dat het er voorkomt, mèt het verder nog onbekende lied van den landgraaf van Hessen, na een heele reeks oude liederen, als: een nieu liedt. In het heele eerste deel is trouwens de toevoeging ‘oudt liedt’ frequent, ‘nieu liedt’ zeldzaam. In het 2e deel komt slechts eenmaal ‘out liedeken’ voor. Overigens zijn deze alle: ‘nieu’.
Met groote reserve zullen we onze bundel dus noemen: een Amsterdamsche uitgave van omstreeks 1600.
Delfzijl.
J. KLATTER |
|