Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTegen regel 8 en 5 van het voorstel-MarchantWat de Vlamingen in het voorstel-Marchant meest hindert en ergert: is wel het weglaten van de verbuigings-n. Dat ze zullen moeten lezen, en schrijven: van de goede vader, van die uitstekende geleerde, zich de haat en de afgunst op de hals halen, de secretaris van de volkenbond heeft met de Heilige Vader overleg gepleegd, ten nadele van deze onafhankelijke kandidaat; sprekende van twee dichters b.v.: bij deze overheerscht het gevoel, bij gene de verbeelding, enz.: dat wil er bij hen niet in. Vooreerst is dit geen kwestie van spelling; het tast de taal zelf aan. Op die wijze wordt immers in het Nederlandsch alle verbuiging afgeschaft; buiten de persoonlijke voornaamwoorden en vormen zonder -e, zullen geen andere verbuigingsvormen nog worden aangetroffen dan in staande uitdrukkingen. ‘Bravo,’ roepen de vereenvoudigers. ‘Dat mogen de Duitschers ons benijden!’ Of ze 't ons werkelijk benijden? Of zij niet juist door een tuchtvol handhaven van hun schrijfwijze de verbuigingen, en de geslachten mede, in hun taal hebben gered? Is dit niet veeleer de taal en haar eigenaardig karakter verarmen en verminken? Haar, om ook dit aan te stippen, berooven van uit- | |
[pagina 50]
| |
stekende middelen, om zelfs bij het onderwijs der moedertaal nog wat anders te vormen dan het geheugen: n.l. het verstand, door de gelegenheid die de verbuigingen bieden tot logische ontleding? In 't bijzonder wordt de schrijftaal zoo nog wat lager gebracht bij de gewone praattaal, die geen aesthetische behoeften heeft, waar de gemakzucht overheerscht. De schrijftaal blijft niet langer de weergave in schrift van de verhevener, aesthetischer, voornamer, edeler taal, die het werktuig van schoonheid is; maar van de alledaagsche conversatie-taal. ‘o! Dichters en schrijvers zullen de verbuigingen nog wel mogen gebruiken!’ En gewis zullen zij dit; omdat ze door de verbuiging meermaals krachtiger, zinvoller, voornamer, kerniger, voor het verstand bevredigender uitdrukking kunnen bereiken. Maar door het vervallen der verbuigingen in de gewone spreek- en schrijftaal zullen zij toch ook weldra verstoken zijn van zoo vele elementen van aesthetische schoonheid. Zij zullen genoodzaakt zijn nog slechts het losse zinsverband met de voorzetsels te gebruiken, in een taal, die, men bedenke dit wel! niet, zooals het Engelsch, over zoo volle klanken beschikt; (this good man, tegenover deze goede man; these good fellows tegenover deze goede kerels) maar die nu, nog meer dan vroeger, heele vrachten doffe e's zal moeten op sleeptouw nemen: men verminkt de taal, men verknoeit ze, men maakt ze bepaald leelijk. In de Nederlandsche uitspraak is niets zoo leelijk als die voortdurend doffe e-ontploffingen. Het wordt soms, bij een lezing, bij een voordracht, op het tooneel, onuitstaanbaar. En nu gaat men nog goedschiks die doffe e-s met volle ladingen in de taal binnensmokkelen: bij het lidwoord, de aanwijzende voornaamwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden, alle! In plaats werkelijk, van in 't Nederlandsch de -n te laten vallen, zou men er voor moeten zorgen, haar overal waar 't kan te behouden, om door een discrete -n-klank toch die voortdurend ploffende geluiden wat te verzachten en af te ronden en zoo zelfs de dagelijksche taal eenigszins te veredelen. Men vraagt zich verder te vergeefs af, op grond van welk beginsel men het afschaffen der slot-n tot die buigings-n beperkt. Waarom ook niet de -n van de meervouden, en zelfs van de infinitieven, van de deelwoorden? Dan zal men ook gaan schrijven: de aaneengeschreve letters, de verlope tijd, het verlede deelwoord, de begote bloem, of eenvoudig: lope, schrijve, leze, lere en voorts alle infinitieven; mense, stene, bome, bene, tene en voorts alle meervouden. Waarom niet? Wordt ook zoo niet reeds uitgesproken? Of hoe wil men het weglaten der verbuigings-n verdedigen, en toch deze slot-n's handhaven? Wat gaan we een | |
[pagina 51]
| |
arme, deerlijk verminkte, leelijke schrijf-, en spreektaal krijgen! Hoe men het weglaten der verbuigings-n zal verdedigen? Niet door het beginsel: taal is klank, dit is immers onmogelijk; maar ten slotte alleen uit den afkeer voor de geslachten. Dit kan de eenige reden zijn waarom de vereenvoudigers hier van geen toegeven willen hooren: waarom anders niet overal -n weglaten? Het weglaten der verbuigings-n baant den weg tot het uitwisschen der geslachten! Wel verzekert men ons, dat er niet aan gedacht wordt het woordgeslacht af te schaffen, dat het pronominale gebruik bij het oude blijft, enz. Maar dit zal op den duur onmogelijk blijken, als de woorden ook die aanwijzing van hun geslacht gaan verliezen. En tot die nog verdere vervlakking van de taal, tot de uitschakeling der geslachten, zijn de Vlamingen nog niet bereid mee te werken. Het besef der geslachten is nog te levendig in Zuid-Nederland, zoowel als in Noord-Brabant, in Hollandsch Limburg en in Gelderland. Ik begrijp dan ook niet hoe men van een particularistisch vasthouden aan de geslachten kan spreken. Is dit niet de rollen omkeeren? Ook tegen het afschaffen van ch in woorden met sch waar die niet gehoord wordt, hebben de Vlamingen onoverkomelijke bezwaren. Behalve dat men aldus noodeloos het aantal gelijk geschreven woorden vergroot, en zoo ook hier de apperceptie vermoeilijkt, dat men tot allerlei inconsequenties komt, als Duits, Engels, tegenover Pruisisch en Russisch, laat men nog allerlei gevoels- en levensassociaties te loor gaan. Woorden op sch doen anders aan, dan die op -s: een andere schrijfwijze brengt het besef mee van andersoortigheid, van verscheidenheid, afgekeerdheid, enz. wat het aesthetisch gevoel aangenaam aandoet om de met de verschillende apperceptie verschillende associaties. Gelijke schrijfwijze associëert woorden, die liever door een verschillend voorkomen gescheiden bleven: met mens zal een associatie als met pens nu veel gemakkelijker worden. De schrijfwijze sch brengt, verder, associaties mede uit het leven der taal en der gemeenschap: zij verbindt ons met het verleden. Daarom is het beginsel der etymologie steeds als een der voornaamste in de schrijfwijze beschouwd geworden: wij behoeven ons daarom die etymologie nog niet bewust te zijn; maar, zooals ik zegde, de verschillende apperceptie wekt verschillende gevoelens en associaties wat oorsprong, soort, verwantschap, functie enz. der woorden betreft. En ook aesthetisch worden we gestoord door de dissonantie tusschen woordbeeld en beteekenis: voor forsche woorden hebben we graag een forsch woordbeeld. Bij woorden als mens, fles, vis, fors, bos enz. zullen we die voortaan moeten missen. Wel, zegt | |
[pagina 52]
| |
men, zullen we ons spoedig aan mens gewennen; maar intusschen zijn we toch, door al die vervlakking en Gleichschaltung, weer een reeks kostbare gevoelsassociaties kwijt voor de literaire taal. En een zekere overvloed, eenige weelde, wanneer die niet overdadig is en haren grond heeft in het leven der taal, geeft aan het schriftbeeld voornaamheid, gulheid, adel. Zulke voornaamheid kan het volk ten slotte ook slechts ten goede komen. Moest men eens uit andere cultuurtalen, uit het Fransch, het Engelsch, alle letters verbannen die overbodig zijn! De uitgang -sch houdt, verder, het verband met andere Germaansche talen nog levendig: met het Duitsche -sch, het Engelsche -sh; moeten wij ook dien band van verwantschap met de Germaansche gemeenschap nog doorhouwen? En al is 't nu wel waar, dat een schrijfwijze niet precies dienen moet, om andere talen aan te leeren, toch kan, wat daarin op heel gezonde spellings-beginselen berust, ook om dit groote voordeel wel behouden blijven. Als er ergens een geval is waarin een gezonde toepassing van het beginsel der etymologie gerechtvaardigd is, dan wel hier. Alleen door een brutale toepassing van het beginsel: Taal is klank! Schrijf zooals ge spreekt, wordt in het voorstel -sch afgeschaft. Maar tegen dit beginsel in moet in r. 8 de slot-n toch behouden blijven buiten de verbuigings-gevallen. Zoo ligt geheel dit compromis-voorstel met zichzelf overhoop: er is geen enkele wetenschappelijke lijn door te trekken, wat noodzakelijk het gevolg is van alle compromissen, waarin de wetenschap wordt overboord gesmeten, om iedereen wat voldoening te schenken. Wat dit beginsel der vereenvoudigers betreft: schrijf volgens de beschaafde uitspraak, hoe eenvoudig en verlokkelijk het ook moge schijnen, op zijn minst moet er van gezegd dat het zeer eenzijdig is, omdat een schrijfwijze met vele andere beginselen moet rekening houden, wil ze niet ontaarden in wartaal!
De schrijfwijze van een taal toch is niet de eenvoudige weergave van de gesproken taal. Van welke gesproken taal zou ze dit wel zijn? Toch niet van de alledaagsche conversatietaal! Ze kan dit alleen zijn van de beschaafder, rijker, taal van voordracht en kunst: die allerlei woorden, uitdrukkingen, wendingen, lexicographische vormen, enz. behoudt, welke in den dagelijkschen omgang nooit voorkomen, andere vermijdt, welke daar, door gemakzucht of om particularistische redenen, worden aangewend; die nadrukkelijker, langzamer, duidelijker spreekt en klanken laat hooren welke in den omgang ontsnappen; die met | |
[pagina 53]
| |
meer overleg van woordenkeus en zinswending te werk gaat, die allerlei ook aesthetische behoeften moet en wil voldoen. Doch een schrijfwijze is meer. Zij is, vooreerst, een wezen op zichzelf: met eigen groei, eigen schoonheid. De woordbeelden hebben voor het oog een min of meer aangenaam voorkomen; dragen eigen gevoelsen levensassociaties, die met hun vormen, hun gelijkheid of ongelijkheid, hun lenigheid, hun volheid, hun afwisseling en verscheidenheid, enz. verbonden zijn, en die, met de geluiden van de klanken voor het oor, factoren zijn voor het oog van allerlei aesthetische gewaarwordingen.Ga naar voetnoot1) Wanneer, verder, een schrijfwijze zich historisch heeft ontwikkeld, draagt ze ook veel in zich van het leven van 't verleden, wat evenzeer belangrijke aesthetische associaties verwekt. En hier raak ik nog een punt aan van belang. De cultuurtalen toch vallen niet samen met een min of meer verwante groep van dialecten, die eng samenhooren. Men denke even voor hoeveel oorspronkelijk verschillende volkstammen het Duitsch, het Fransch, het Engelsch als cultuurtalen dienen. Het Nederlandsch is cultuurtaal voor drie groote Germaansche stammen: de Nederfranken, een deel der Saksen en de Friezen. En bij de Nederfranken zou men nog heel wat kunnen onderscheiden. Niet volgens de dialecten en de onderscheiden stammen ontstaan de cultuurtalen, maar dikwijls door andere, in 't bijzonder politieke, oorzaken. Onze cultuurtaal had het Duitsch, of zelfs eenmaal het Fransch, kunnen zijn. Zoo de Nederlandsche taal tot een zelfstandige taal gegroeid is, dan is dit omdat eenmaal onze graven van Vlaanderen en onze hertogen van Brabant sterk genoeg zijn geweest om zich zelfstandig te handhaven. Nu is het in 't bijzonder de historisch gegroeide schrijfwijze, die best de verschillende stammen eener cultuurtaal bijeenhoudt, zooals Van Ginneken dit in zijn Grondbeginselen van de schrijfwijze der Nederlandsche taal zeer juist heeft aangetoond. Bij verschillende min of meer gewijzigde en geschakeerde uitspraak over het gansche taalgebied, blijven zich toch alle stammen in hun schrijfwijze hun samenhoorigheid bewust. Een Westvlaming b.v. moge ie of uu spreken, een Limburger-ch, ze lezen en schrijven ij en ui of -k en worden zoo met het Nederlandsche volk samengehouden, en zoo in 't algemeen de Vlamingen met de Noord-Nederlanders. Men leze er even van Ginneken op na, die dit aantoont voor het Fransch, het Duitsch, het Grieksch. Ja, dit is ook gewis een voorname, een allerbelangrijkste rol van een historisch ge- | |
[pagina 54]
| |
groeide schrijfwijze: in haar blijven zich de verschillende onder een cultuurtaal vereenigde stammen hun saamhoorigheid bewust. Daarin ligt, dunkt mij, de groote reden, waarom de meeste beschaafde cultuurtalen zoo conservatief zijn in de spelling: die verzekert, behalve vastheid en voornaamheid, samenhang der verschillende stammen onder elkander en met het verleden, als een groote volkseenheid. Daaruit en uit wat wij over de schrijfwijze zegden, moet verklaard, waarom alle pogingen die in de laatste jaren in vele cultuurtalen, het Fransch, het Engelsch, het Duitsch, enz. werden gewaagd om de schrijfwijze te vereenvoudigen, pogingen die dikwijls geleid werden door uitstekende philologen, alle zoo goed als weggehoond zijn geworden. Er is hier een andere wet aan 't werk dan taal is klank; hier doen zich natuurwetten gelden, die sterker zijn dan alle geleerdheid, dan alle nog zoo logische betoogen van de wetenschap. Hoe meer integendeel een schrijfwijze het beginsel gaat huldigen: ‘taal is klank; schrijf zooals ge spreekt’, hoe meer de taal particularistisch wordt voor bepaalde groepen, terwijl de voeling met andere groepen wordt losgemaakt en met het verleden totaal verbroken. De gehechtheid aan een gevestigde schrijfwijze is om al deze psychologische redenen zeer begrijpelijk: wij krijgen een schrijfwijze lief als een stuk eigen leven, waarin wij eigen associaties terugvinden, als een stuk van het leven van ons volk nu en voorheen, in de ruimte als in den tijd. Alle plotse, ingrijpende wijziging in de spelling is dus uit den booze: ze moet zich geleidelijk kunnen ontwikkelen. En de bestaande schrijfwijze is lenig en buigzaam genoeg om zulke geleidelijke ontwikkeling niet in den weg te staan. Wij schrijven nu niet meer precies zoo gelijk ten tijde van De Vries en Te Winkel. Misschien is de tijd gekomen om eens officiëel te bepalen welke wijzigingen, die zich langzamerhand hebben ingeburgerd zonder het algemeene schriftbeeld merkelijk te storen, nu ook burgerrecht hebben verkregen. Wat trouwens regelmatig zou moeten gebeuren. Aan de verwarring die thans in de schrijfwijze heerscht kan op andere wijze een einde gemaakt worden dan door een compromis: een compromis, uitteraard onwetenschappelijk, zal noch kan ooit vrede stichten. Wie meent, dat hierdoor de strijd zal stilgelegd worden, vergist zich. Wij hebben nu een vaste spelling die recht van bestaan heeft verworven: laten we die niet lichtvaardig opgeven! Elke spelling zal steeds haar voor- en nadeelen hebben; de thans bestaande voldoet genoeg aan de eischen van een goede, gezonde schrijfwijze. Wanneer | |
[pagina 55]
| |
men zich eenmaal op het hellend vlak der vereenvoudiging begeeft, weet men nooit waar men uitkomt noch waar dit eindigt. Ik ben geen fanaticus. Ik doe hier niets anders dan eenige beschouwingen voorleggen, die er ons, dunkt mij, van moeten weerhouden plotse, ingrijpende wijzigingen in de bestaande spelling aan te brengen. De schrijfwijze is als het staatsiegewaad van de Koninginne Taal. Sierlijk geborduurd en geweven, keurig met edelsteenen belegd, als met zoovele kleinoodiën van de liefde van het volk, mag die niet ruw verlapt, grillig gescheurd, gemeen van hare stiksels en parels beroofd worden. Ik moet bekennen, dat ik de thans bestaande spelling liefheb, als het koninklijk gewaad van onze Koninginne, de Nederlandsche Taal, waaraan wij met hart en ziel gehecht zijn. In dien eeremantel is Zij, de eeuwen door geleidelijk veredeld, tot ons gekomen. Laten wij dit feestgewaad toch eerbiedigen en bewaren. Ik vrees, dat wij door het voorstel-Marchant, een historischen flater zullen begaan, die wij eeuwen lang als een nieuwen beeldenstorm zullen betreuren. Antwerpen, 19 Mei 1934. J.v. MIERLO |
|