Bladvulling
In een brief van Maria van Reigersberch aan haar man, van 12 Augs. 1624, te vinden in de uitg. Rogge, blz. 99, trof mij de volgende uitval over een der rechters van Oldenbarneveldt, die op piquante wijze herinnert aan zinssneden in Vondels sonnet vóor den Palamedes en de laatste coupletten van Geusevesper: ‘Vooght, den president van den bloetraed, drupt schier daer hij gaedt, woendt in den Hage als particulier, die van Aernem hadden hem scheepen ghemaekt, dan hij en heefter niet willen gaen. Die schoene priesters gaen op haer laeste gras, want als Mey kompt is haer tydt wt.’
Aan Geusevesper herinnert nog sterker, op blz. 158 over de Contra-Remonstranten:
‘Arme bloen! Zij zoucken de leden gherust te stellen, maer het prinsepaelste lidt dat doet het haer, dat is het ghemoedt; de plaester, die zij der zoucken op te leggen salt noch meer ontstellen.’ G.S.O.