lecten van Aubel, Balen, Gemmenich, 's Graven-Voeren, Homburg, Kapellen, St. Maartens-Voeren, Membach, Moelingen, Moresnet, St. Pieters-Voeren, Remersdael, Sippenaken, Teuven en Welkenrath taalgeographisch behandeld worden. Dr. Langohr uit Montzen had reeds lang een studie over den tongval van zijn geboorteplaats in voorbereiding, aan wier uitwerking Dr. Grootaers het zijne heeft bijgedragen. Dr. J. Delhez van Welkenrath heeft toen een door Welter aangelegde woordenlijst in heel dit gebied, behalve Moelingen dat Dr. Walpot bezorgde, mondeling uitgevraagd en opgeteekend. En Welter zelf heeft ten slotte al dit materiaal verwerkt.
De hoofdzaak vormt natuurlijk, gelijk bij alle Zuid-Limburgsche dialecten het accentverschil tusschen wat Frings noemde de ‘Schärfung’ eenerzijds en wat Welter nu noemt het ‘Trägheitsakzent’ anderzijds. De uitstekend bewerkte bijzonderheden hieromtrent zijn dus de eerste aanbevelenswaardigheid van dit boek. Een Nijmeegsche dialectgeographie van het nabijgelegen Eys-Wittem in Nederlandsch Zuid-Limburg zal, naar ik hoop, binnenkort hier uitvoerig op ingaan. Verder zijn vooral de klankverschuivingsvoorbeelden in dit gebied van groot belang, alsmede de vocalisatie der -cht groep en de gutturaliseering van -nd- tot -ng-. Juist inzake dier gutturaliseering is mij in Welters vroegere studie reeds ééne kleine, maar toch nog al verregaande fout opgevallen, die hier weer onverbeterd terugkeert; waarom ik van deze gelegenheid gebruik maak hier even op te wijzen. In bijna heel Zuid-Limburg werkt onze gutturaliseering niet slechts midden in het woord, zoodat vinden tot vingen, en hände tot heng wordt, maar ook ‘in den hoes’ wordt tot ‘in gen hoes’ (in het huis) en ‘aan den end’ tot aan gen end (aan het einde, ten slotte), zooals iedere Nederlander uit de bekende familienamen Ingenhousz en Aengenent kan zien, en ook nog in vele Zuid-Limburgsche plaatsnamen voortleeft. Klankwettig verschijnen deze g-vormen natuurlijk alleen achter de frequentste voorzetsels in, aan en van, als ingen, angen en vangen, in Heerlen b.v. geassimileerd tot iggen, aggen, vaggen. Maar analogisch komt nu ook in plaats van ‘opden’ hier en daar ‘opgen’ voor, en verschijnt achter den als aggen enz. Wat doe tnu Welter? Hij abstraheert uit deze gegutturaliseerde en analogische vormen, een totnutoe geheel onbekend bepalend lidwoord dat in het heele Germaansch nergens anders voorkomt: Enkelv. Mannl. gənə, Vr. gən, Onz. gə, Meerv. gən. Dat hij
in deze ietwat vermakelijke vergissing althans een voorganger heeft in den ouderen J. Jongeneel, den schrijver van de Dorpsspraak van Heerle, Heerlen 1884, mag deze fout begrijpelijk maken, voor een leerling van Frings is zij toch onver-