Onze Taaltuin. Jaargang 2
(1933-1934)– [tijdschrift] Onze Taaltuin–Dialectstudie en syntaxis:
| |
[pagina 45]
| |
het Katwijksch, genoemd op blz. 6 van de vorige aflevering, de zin: ‘Toe ze bij de póort en kwàmme...’Ga naar voetnoot1) We zien hier nl. een ‘overgangsklank’, eigenlijk een ‘syllabe’ of zelfs een ‘woord’, dat in den bijzinsvorm is blijven hangen na volkomen ondergang van zijn oorspronkelijke beteekenis en functie. Voor de historische klankleer is zooiets van groot belang: de ontwikkeling van een nieuw ‘klank’element uit de syntactische constellatie. Maar voor de niet altijd besefte relativiteit van een ‘klank’verschijnsel is het geval niet minder leerzaam. Mijn Katwijksche zegsman nl. stelde vast, dat in plaats van ‘kwamme’ ook de oude vorm ‘kwàème’ bestaat. Bij herhaalde constructie van den zin bleek echter, dat bij ‘kwàème’ de toevoeging van ‘en’ niet mogelijk was. De zinsvorm was dan: ‘Toe ze bij de póort kwàème...’ Het accent van het werkwoord was bijna even ‘sterk’ en ‘hoog’ als van ‘poort’ en ook ‘quantitatief’ was het even ‘lang’ als dat van 't voorgaande woord. Er was dus keuze tusschen de twee rhythmische vormen: ![]() ![]() ![]() Hetzelfde principe bepaalt de keuze van het ontkennende ‘iet’ mèt of zónder ‘en’: ‘Toeze iet óp en kwàmmeGa naar voetnoot2)...’, en ‘Toeze iet op wulde komme’. Variaties als de hier besproken zinnen komen wel zeer in aanmerking voor phonografische opneming en de dan mogelijke analyse van den zinsklankvorm. G.S. OVERDIEP |
|