Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[Nummer 10]Vlaanderen en Vlamingen = zeeroovers der salische wetDE verklaringen die H. Kern, Vercoullie en Mansion van de namen Vlaanderen en Vlaming gegeven hebben, vindt men het gemakkelijkst bijeen in de Oud-Gentsche Naamkunde (blz. 84-86) van den Luikschen hoogleeraar, die tegenover Vercoullie's uitleg van Vlaming als Friesche nevenvorm van ags. flíeming = vluchteling liever van Flandra uitgaat en dit uit * flâ-wandr = ‘de (kust)vlakte-bewandelend’ tracht aannemelijk te maken, om dan vervolgens ook Vlaming van een * flâ-ma(n) uit denzelfden wortel voor vlakte af te leiden. Mogelijk is deze nieuwe verklaring ongetwijfeld; maar het is een echte worteletymologie uit den tijd van Schleicher met al de onwaarschijnlijkheden van dien. Waar zijn toch de Oud-Germaansche bewijsplaatsen voor * flâ en * flâ-ma(n)? Zoolang Mansion hierop geen antwoord heeft, blijft de oudere verklaring van H. Kern en Vercoullie verreweg de verkieslijkste. Bovendien is Mansion's bezwaar, dat hierbij ‘van de afleiding -ndr- niet voldoende rekenschap is gegeven,’ misschien niet zoo onoverkomelijk. Want, gelijk Vercoullie nog niet schijnt geweten te hebben: het oudfriesche werkwoord dat aan 't ags. flíeman beantwoordt, bestaat werkelijk, en luidt flêma.Ga naar voetnoot1) Van dit flêma kon zonder twijfel een nomen agentis flêmere gevormd worden; net als b.v. ofri. klagere van klagia en riuchtere van riuchta, maar ook een afleiding op -ing, net als b.v. wîcing en kening (ags. cuning). Alleen moest flêmere wegens zijn langen stamvocaal (cf ofri. hêrde naast nerede) op den duur tot flêmre, en daarna juist als in ofri. skande uit * skamde enz. tot flênre worden; en juist als het ofri. anlova = 11 nu tusschen n en l een -d- ontwikkelde en tot an-d- | |
[pagina 290]
| |
lova werd, zoo moest uit flênre nu wel flêndre ontstaan. Daartegen is niets in te brengen. En wanneer nu collega Mansion, zeker met minder recht, mijn eigen bezwaar zou reciproceeren, en naar de bewijsplaatsen voor flêmere zou vragen, dat ik zonder asterisc heb laten drukken, dan antwoord ik hem: dat deze vorm flemere inderdaad minstens tweemaal onmiskenbaar met zijn Oud-Friesche beteekenis in de Lex Salica voorkomt. Ik zeg met nadruk: zijn oud-friesche beteekenis; want daar Vercoullie alleen het ags. flíeman = vluchten kende, nam hij natuurlijk de angelsaksische beteekenis ook voor het oudfriesch over; en dit blijkt nu niet heelemaal juist. De eigenlijke beteekenis van het oudfriesch flêma is, gelijk men in Holthausen kan naslaan, wegvoeren; en pas secundair komt ook de beteekenis vluchten voor. Welnu de beste codex der Lex Salica, althans wat de glossen betreft, namelijk Hschr. 10Ga naar voetnoot1) heeft nu op twee verschillende plaatsen de glosse flemere, en wel sub titulo XXI: den eersten keer, tot verklaring van de Latijnsche woorden: Si quis navem alienam moverit, en eenige regels later achter: Si navem furaverit. Dat Kern noch Grimm hierin ons flêmere herkend hebben, ligt hieraan, dat von Richthofen het werkwoord flêma in zijn Altfriesisches Wörterbuch, Göttingen 1840 nog niet opgaf; daar hij, gelijk Holthausen meedeelt, het Jus municipale en de Jurisprudentia frisica niet volledig geëxcerpeerd had. In flêndre en flêming hebben wij dus den Oud Frieschen scheldnaam voor de oudste bewoners der Vlaamsche zeekust gevonden. En daar de Friezen nu aanhoudend een e gebruikten, waar de Franken en Saksen een a uitspraken, werden, toen die kustbewoners naar echten geuzenaard hun eigen scheldnamen als eere-titels overnamen, deze in hun eigen mond tot Vlaander en Vlaming en hun land heet sedert dien Vlaanderen in den Datief Pluralis. Trouwens de oude vocaliseering komt in het oudengelsche Fleming, en in het Nederlandsche Flemingaland, Fleming en Vleminck nog aanhoudend ook eeuwen later voor. Is hiermee de phonetische verklaring vrijwel afdoende geworden, als bestrijders der leuze: Taal is klank! rest ons nog waarschijnlijk te maken, dat deze naam ook historisch en semasiologisch volkomen voor de oudste Vlamingen past. Wij hebben toch met den Vlaander in de Lex Salica weer te vinden de geboortebrieven van dezen naam, dien Mansion reeds tot de 7de eeuw terugbracht, zeker een of twee eeuwen ouder gemaakt, zoodat wij ons een oogenblik moeten terugdenken naar den tijd dat de Lex Salica vlak | |
[pagina 291]
| |
bij het littus Saxonicum ontstond. Trouwens pas als wij weten, dat Clovis en de zijnen dezen volksnaam reeds met gemengde gevoelens naar Parijs meebrachten, wordt het ons duidelijk, hoeGa naar voetnoot1) de woorden flamenco, flamenca, flamange, flamand, flandes, flandrin, flandrines, flandrou, flandru, efflandri, flandresque, niet slechts in al de, ook de verstafgelegen, Fransche dialecten, maar verder tot in Baskenland, (lander), oud-Katalonië (flandes), Spanje (flamenco) en Portugal (flamengo) ja zelfs tot in de Zuidelijkste dialecten van Italië en het Sardinisch (frammengu) in meestal zeer ongunstige beteekenisschakeeringen zijn terechtgekomen. Alleen is het nog interessant, om te zien, dat in de onmiddellijke nabijheid van het littus Saxonicum, aan de Normandische kust een oud woord (flamart?) moet bewaard zijn gebleven en met het van flamber afgeleide flambart moet zijn samengevallen, daar dit flambart tot heden toe, op een anders onbegrijpelijke wijze de aloude beteekenis van ‘Seeraüberbarke’ (sic) heeft bewaard.Ga naar voetnoot2) Ja. Albrecht Rodenbach heeft het dus goed gevoeld, en hij hàd gelijk, het was ‘Waarheid’, toen hij Vlaanderens geschiedenis en de Vlaamsche questie beide met Carausius en de oudste Nederlandsche overlevering der Goedroensage liet beginnen.Ga naar voetnoot3) En beter dan de Gentenaar Mansion heeft de te Roesselare geboren en getogen Zwanezanger het beseft, dat de oude Vlamingen geen knus keuvelende wandelaars langs de zeekust geweest zijn, maar de telgen van de Hetelingen als een Goedroen, die den Zeeuwschen viking mint bij den ijselijken zeeslag aan het oude Wulpensand in Seeland, die door den Normandischen koning bij het Sincfal in zee wordt geworpen, om er dra door zijn verliefden zoon aan haar lange blonde haren te worden uitgetrokken, en in ballingschap de Vlaming-smaad verduurt, tot haar broer Ortwin en de Seelander Herwig haar van bij de vuile-waschmand aan het besneeuwde strand komen bevrijden. En zij hebben hun oude namen van Karels en Moeren en Hetelingen slechts opgegeven voor de in rood eeregoud omgemunte piraten-namen: Vlamingen en Vlaanderen. En nu begrijpen wij noordelingen pas, wat er van ouds, ja van erfelijken bloede: in die Vlaamsche knapen en maagden omgaat, als zij elkander groeten met Vliegt de blauwvoet - Storm op zee! Dan laait uit hun strakke blauwgrijze oogen de oude Wikingeraard, en wij Hollanders en Friezen groeten de stamverwanten van de Saksische kust, naar onze | |
[pagina 292]
| |
traditioneele, ook reeds in de Lex Salica met onderscheiding genoemde Seolandes-eva (wet der Zeekust) met den ietwat stiller maar even trouwhartigen familiegroet: Vlaanderen Hou Zee. Nijmegen, 8 December 1932. JAC. VAN GINNEKEN |
|