| |
| |
| |
Synchrone en diachrone eigenschappen van Middelnederlandse -schap-woorden II
Jan Nijen Twilhaar
1 Inleiding
In het eerste deel van dit artikel (Nijen Twilhaar 1995) hebben we een aantal synchrone eigenschappen onderzocht van de Middelnederlandse -schap-woorden. In dit vervolg zullen we ons bezighouden met verschillende diachrone aspecten van deze nomina. We komen in dit verband bovendien terug op de tweedeling in feminina en neutra die eerder werd gemaakt voor de Middelnederlandse -schap-vormen. We zullen beargumenteren dat deze tweedeling ling te maken heeft met de morfologische status van deze nomina. Daarnaast zullen we onderzoeken hoe de -schap-woorden zich gedragen met betrekking tot affigering.
In de volgende paragraaf zullen we de -schap-vormen in diachroon verband onderzoeken. De derde paragraaf bevat de conclusies. Ook aan dit tweede deel hebben we een Appendix toegevoegd, waarin alle verzamelde woorden met -schap zijn opgenomen.
| |
2 De -schap-woorden in diachroon perspectief
In het eerste deel lieten we zien dat we van het suffix -elijc geen bijdrage hoeven te verwachten aan ons inzicht in de wijze waarop de Middelnederlandse nomina met -schap ingedeeld moeten worden (een suggestie die door Trommelen en Zonneveld gedaan is voor het Modernnederlands). We kwamen tot een indeling die louter gebaseerd is op de mogelijkheid van -schap om voor het grondwoord een bepaalde lexicale categorie uit te kiezen: neutra op -schap nemen uitsluitend een nominale stam, feminina zijn minder kieskeurig en stellen zich tevreden met een nominale, een adjectivische of een verbale stam. Dat er slechts één -schap-woord werd gevonden dat zich laat suffigeren met -elijc, roept natuurlijk de vraag op of er misschien andere suffixen zijn die een -schap-woord als basis nemen. Dit lijkt slechts in beperkte mate het geval te zijn. Bovendien gaan die vormen nog minder voorstellen als ze aan een nader onderzoek worden onderworpen. Maar laten we eerst een overzicht geven van de gevonden Middelnederlandse derivaties met een -schap-woord als basis. Daarna zullen we gaan bekijken of de tweedeling voor de Middelnederlandse -schap-woorden in feminina en neutra nader gepreciseerd kan worden.
(1) |
-dom |
heerschapdom |
|
-elijc |
vorebootschappelijc |
|
-inge |
wertschapinge, waerschappinge, bootschappinge, vorebootschappinge, verbootschappinge |
|
-ie |
wertschapie, ridderschapie, heerschapie |
|
-achtig |
wertschapachtig |
|
-er |
coopmanschapper, waerschapper, bootschapper, wederbootschapper, verbootschapper |
| |
| |
|
-heit |
heerschapheit, ongevroetschapheit |
|
-erse |
bootschapperse |
|
-ere |
wertscapere |
Aparte vermelding verdienen hier de verbale vormen op -schap:
(2) |
bootschappen |
‘verkondigen, aankondigen’ |
|
coopmanschappen |
‘handel drijven’ |
|
heerschappen |
‘heerschappij voeren’ |
|
verbootschappen |
‘boodschappen’ |
|
vorebootschappen |
‘vooraf aankondigen’ |
|
wertschappen |
‘feest vieren’ |
|
wederbootschappen |
‘overbrengen’ |
Hoewel het in bepaalde gevallen wellicht raadzaam is bij nomina en verba van dezelfde vorm niet uit te gaan van de veronderstelling dat de ene vorm van de andere is afgeleid, ga ik er hier van uit dat het om conversiegevallen gaat waarbij de verba zijn afgeleid van de met het nominaliserende -schap afgeleide nomina. Hoe dit proces precies in zijn werk gaat, is hier niet relevant. In elk geval moeten we constateren dat er in (2) op zijn minst één suffix (het flexiesuffix -en van de infinitief) rechtsperifeer is ten opzichte van het suffix -schap. Merk verder op dat ook de nomina met -er in (1) een verbale stam als basis hebben, die door conversie van nomina met -schap zijn afgeleid.
Het eerste wat opvalt, is dat de uitgangen die een -schap-woord als basis nemen, een lage graad van produktiviteit vertonen. Hetzelfde wordt overigens opgemerkt in Trommelen en Zonneveld (1992) voor het suffix -elijk in het Modernnederlands.
In de tweede plaats behoren de vormen onder (1) tot het latere Middelnederlands. We hebben het gehele Corpus Gysseling nagekeken op deze formaties om na te gaan of dergelijke vormen ook in het Vroegmiddelnederlands voorkomen. De enige voorbeelden die we vonden, zijn heerscepie en herscepdoem. Op grond van de context waarin beide vormen verschijnen, komen we echter tot de conclusie dat ze precies hetzelfde betekenen als het Middelnederlandse heerschap in de betekenis van ‘heerschappij’ (cursivering van mij, JNT):
(3) |
2160, 34: |
(...) met alle den lande woestinen, moer, heerscepie, ambocht, tiende (...) |
|
564, 34: |
Jof enich scepene wort achteruolghet bi wette die valschelike heuet in sijn herscepdoem hie blieuet in sgrauen ghenaden van liue & van goede |
Wat de reden ook geweest mag zijn voor het gebruik van deze vormen, het gaat hier om incidentele gevallen en we menen dan ook dat het gerechtvaardigd is om te stellen dat het Vroegmiddelnederlands geen afleidingen kent met een -schap-woord als basis. Dat betekent dus dat in dit stadium van het Middelnederlands het suffix -schap altijd rechtsperifeer is ten opzichte van alle andere derivationele affixen. Deze conclusie is mede gebaseerd op het feit dat in het 13de-eeuws Nederlands evenmin geprefigeerde derivaties voorkomen die de volgende structuur hebben:
| |
| |
Aanvankelijk was de bovenstaande constatering nog slechts een vermoeden. Nadat we de data waren nagegaan van de bronnen waaruit de citaten komen die Verdam (1885-1929) voor de vormen onder (1) geeft, werd ons vermoeden bevestigd. Vrijwel alle bronnen zijn 14de-eeuws of later. De vorm heerschappie wordt vermeld voor twee 13de-eeuwse werken, het nomen heerschapheit voor één 13de-eeuwse bron, evenals het verbum (infinitief) bootschappen. Wat deze laatste vorm betreft, kunnen we opmerken dat we ook in het Corpus Gysseling geen infinitieven met -schap zijn tegengekomen. De enige verbale vorm met -schap die we vonden, is orkenscapen (cursivering van mij, JNT):
(5) |
1975,12: |
Deze voreghenuemde late orkenscapen dat dit war si ende gherecht |
In alle andere gevallen die we bekeken, gaat het om een verbogen substantief, zoals in de volgende voorbeelden:
(6) | bi orconscepen |
| in orkenscapen |
| in sire vroescepen |
Laten we nu de vormen onder (1) nader gaan bekijken. Vooraf merken we op dat ook voor het latere Middelnederlands geen formaties met de onder (4) vermelde structuur werden aangetroffen. De voorbeelden van derivaties waarbij een -schap-woord als basis dient, zijn bijzonder schaars. Van de negen in (1) genoemde uitgangen zijn er maar liefst vijf waarbij slechts één voorbeeld voorhanden is.
Op grond van het bovenstaande komen we tot de conclusie dat er in het Middelnederlands geen derivationele affixen voorkomen die nomina op -schap als basis hebben. De uitgangen waarvan met enige zekerheid gezegd kan worden dat ze een bepaalde produktiviteit bezitten, zijn het nominaliserende -er en het flexiesuffix -en. Beide hebben echter een verbale stam: een door conversie uit een nominaal -schap-woord gevormd verbum.
Kijken we nu naar het Modernnederlands, dan zien we dat de mogelijkheid om deze twee suffixen te gebruiken, vrijwel ontbreekt. Aan de andere kant zien we dat het Modernnederlands wèl de mogelijkheid bezit om nominale -schap-woorden te suffigeren met -elijk. Wil men echter inzicht krijgen in de diachrone ontwikkeling van de -schap-vormen in samenhang met het suffix -elijk, dan zal ook grondig onderzocht moeten worden wat er zich op dit gebied bevindt in de periode tussen 1600 en nu. Dat dit weleens een tijdrovende onderneming kon zijn, lijkt de uitkomst te suggereren van onze speurtocht naar -schap-woorden met -elijk in Van Sterkenburg (1981), waarin een groot aantal bronnen zijn verwerkt. De enige vorm op -elijk die we tegenkwamen, is -schappelijk ‘behoorlijk, gepast, fatsoenlijk, gezeglijk, gehoorzaam, zoet’. Dit laat zien dat er een woordstam schap moet zijn. Dat schap als woord bestond in het Middelnederlands werd al in paragraaf 3 van het eerste deel opgemerkt. We hebben in het Middelnederlands echter niet het adjectief schappelijk aangetroffen. De oudste bronnen die het WNT onder het lemma schappelijk noemt, dateren van de zeventiende eeuw.
| |
| |
Tot slot gaan we opnieuw in op de eigenschappen van Middelnederlandse -schap-woorden in verband met de tweedeling onder in feminina en neutra, die we hier herhalen onder (7).
(7) |
I: |
Feminina die een N, een A of een V als basis hebben. |
|
II: |
Neutra die uitsluitend een N als basis hebben. |
Wat we uit (7) in elk geval kunnen concluderen is dat er twee elementen -schap bestaan die verschillende voorwaarden aan hun bases stellen. Dit is een belangrijk gegeven, maar het is niet voldoende om alleen dat te constateren. In het eerste deel van dit artikel hebben we met opzet niet gesproken over de morfologische status van het element -schap, omdat we de opmerkingen daarover in diachroon verband wilden plaatsen. Het zou wat merkwaardig zijn om te veronderstellen dat er in (7) sprake is van twee suffixen -schap, elk met hun eigen genus, maar zonder dat er sprake is van betekenisverschil. In de tweede plaats zou het wat vreemd zijn dat het ene suffix heel streng is wat betreft de keuze van de basis (categorie II), terwijl het tweede zich tevreden stelt met zowel een N, een A als een V (categorie I).
Deze gegevens roepen de vraag op of er wellicht ook voor het Middelnederlands een tweedeling gemaakt moet worden die gebaseerd is op het onderscheid tussen samenstelling en afleiding. Het is voor een afleiding minder vreemd om kieskeurig te zijn met betrekking tot de basis dan voor een samenstelling. Ik stel dan ook voor om de eerste categorie van -schap-woorden te beschouwen als samenstellingen en de tweede als afleidingen.
Een vergelijking met het latere Nederlands levert het volgende beeld op. De Middelnederlandse -schap-vormen die uitsluitend als feminina voorkomen (categorie I) zijn deels geheranalyseerd als afleidingen. Deze verandering is weergegeven onder (8). De afkorting ‘C’ staat voor ‘commuun’ (niet-neutraal) woordgeslacht.
(8) |
MIDDELNEDERLANDS (FEMININA) |
MODERNNEDERLANDS |
|
|
|
bootNschap |
boodNschap |
C |
|
|
borchgraefNschap |
burggraafNschap |
|
N |
|
borgerNschap |
burgerNschap |
|
N |
|
buurNschap |
buurNschap |
C |
|
|
drossateNschap |
drossaardNschap |
|
N |
|
manNschap |
manNschap |
C |
|
|
pantNschap |
pandNschap |
|
N |
|
partieNschap |
partijNschap |
C |
|
|
pelgrijmNschap |
pelgrimNschap |
|
N |
|
schoutetenNschap |
schoutNschap |
|
N |
|
seggenNschap |
zeggen?schap |
C |
|
|
vennootNschap |
vennootNschap |
C |
|
|
viantNschap |
vijandNschap |
C |
|
|
vrientNschap |
vriendNschap |
C |
|
|
weddeNschap |
weddenNschap |
C |
|
|
|
|
|
|
|
beterAschap |
beterAschap |
C |
|
|
bliAschap |
blijdAschap |
C |
|
| |
| |
dronkenAschap |
dronkenAschap |
C |
gemeenAschap |
gemeenAschap |
C |
vangenAschap |
gevangenAschap |
C |
vroetAschap |
vroedAschap |
C |
|
|
|
rekenVschap |
rekenVschap |
C |
De genoemde heranalyse van samenstelling tot afleiding is, zo laat een speurtocht in het WNT zien, al in de eeuwen daarvoor begonnen. Voor de periode van de zestiende tot en met de negentiende eeuw geeft het WNT voor de vormen uit categorie I de volgende neutra:
(9) |
boelNschap |
schoutNschap |
|
burggraafNschap |
voormomberNschap |
|
burgerNschap |
|
|
gevaderNschap |
gezworenAschap |
|
manNschap |
|
|
pantNschap |
|
De overige Nieuwnederlandse vormen die we in het WNT vonden, hebben het vrouwelijk genus.
In de tweede plaats zijn er uit de tweede categorie (de neutrale -schap-woorden) geen vormen geheranalyseerd tot feminina. Uit deze categorie vonden we in het WNT de volgende Modernnederlandse equivalenten:
(10) | ambachtNschap |
| heemraadNschap |
| kosterNschap |
| zusterNschap |
Al deze woorden zijn in het Modernnederlands neutraal. De vorm zusterschap kan echter ook het niet-neutrale woordgeslacht hebben, maar dan is er sprake van betekenisverschil met de neutrale vorm.
In de derde plaats zien we dat van de Middelnederlandse vormen die zowel vrouwelijk als neutraal voorkomen, de meeste Modernnederlandse equivalenten neutraal zijn:
(11) |
Neutraal |
|
Niet-neutraal |
|
baljuwNschap |
landNschap |
ballingNschap |
|
dijkgraafNschap |
meesterNschap |
eigenNschap |
|
klerkNschap |
poorterNschap |
koopmanNschap |
|
knechtNschap |
weduwNschap |
maalNschap |
|
gezelNschap |
|
|
|
graafNschap |
gereedAschap |
gramAschap |
|
heerNschap |
|
|
Voor de volgende vormen geldt dat er nog steeds sprake is van twee genera, maar daarbij is telkens in een bepaald opzicht sprake van betekenisverschil. Zoals we in het eerste deel hebben beargumenteerd is er voor het Middelnederlands geen
| |
| |
inzichtgevend verband te leggen tussen het woordgeslacht en de semantiek van de -schap-vormen.
(12) |
broederNschap |
waterNschap |
|
maagNschap |
zwagerNschap |
|
ridderNschap |
|
Het bovenstaande geeft aanleiding tot tenminste vier conclusies voor wat betreft de diachronie van de Middelnederlandse -schap-woorden.
1) | Een deel van de Middelnederlandse feminina uit de eerste categorie (de samenstellingen) zijn in de loop der tijd geheranalyseerd tot afleidingen, die het neutrale woordgeslacht hadden. |
| |
2) | De Middelnederlandse neutra uit de tweede categorie (de afleidingen) zijn niet geheranalyseerd tot samenstellingen, maar bleven neutrale afleidingen. |
| |
3) | De Middelnederlandse -schap-vormen die met beide genera voorkomen, bevinden zich in een overgangsfase, waarbij in de meeste gevallen het -schap-woord uitsluitend als afleiding (met neutraal woordgeslacht) blijft voortbestaan. In een kleiner aantal gevallen blijft de -schap-vorm in leven als samenstelling (met het niet-neutrale woordgeslacht). Blijven beide genera voor een -schap-woord bestaan (zoals in vijf gevallen werd geconstateerd), dan is er in zekere zin sprake van een betekenisverschil. |
| |
4) | De Middelnederlandse feminina die niet werden geheranalyseerd tot afleidingen, bleven samenstellingen, die later de basis konden vormen voor suffigering met -elijk. |
Tot slot van deze paragraaf vatten we de eigenschappen van de Middelnederlandse -schap-woorden in het volgende schema samen:
(13)
|
Middelnederlandse -schap-woorden |
|
|
FEMININA |
NEUTRA |
synchroon |
1. samenstelling
2. basis: N, A of V |
1. afleiding
2. basis: N |
diachroon |
1. Heranalyse tot neutrale afleiding (gedeeltelijk)
2. Worden basis voor suffigering met -elijk |
1. Geen heranalyse
2. Worden geen basis voor suffigering met -elijk |
| |
3 Conclusies
In het eerste deel van dit artikel hebben we een aantal synchrone eigenschappen van de Middelnederlandse -schap-woorden onderzocht. Deze bleken uiteen te vallen in twee categorien: feminina en neutra. In dit vervolg hebben we beargu- | |
| |
menteerd dat deze tweedeling te maken heeft met de morfologische status van de -schap-vormen: -schap-woorden met het vrouwelijk genus zijn samenstellingen, waarvan het woord schap een N, een A of een V als linkerdeel kiest. Het woord schap komt in het Middelnederlands ook los voor en heeft dan de betekenis ‘vorm, gestalte, gedaante’. Neutrale -schap-woorden zijn afleidingen, waarvan het suffix -schap een N als basis neemt.
In diachroon verband werd gekeken naar de mogelijkheden om nomina op -schap te affigeren. In het Vroegmiddelnederlands lijkt -schap altijd perifeer te zijn. Dit in tegenstelling tot het Modernnederlands. De derivationele suffixen die in het latere Middelnederlands perifeer zijn ten opzichte van -schap, lijken dermate improduktief dat we ze slechts als incidentele formaties beschouwen. De enige suffixen die enigszins produktief lijken te zijn, hebben een verbale en niet een nominale vorm op -schap als basis. Ook hebben we beargumenteerd dat een deel van de samenstellingen met -schap in de loop der tijd is geheranalyseerd tot afleidingen, terwijl het omgekeerde niet voorkomt. De feminina die niet werden geheranalyseerd tot afleidingen bleven samenstellingen die later de basis konden vormen voor suffigering met -elijk. Verder hebben we aangenomen dat een ander deel van de Middelnederlandse -schap-woorden, namelijk de vormen die zowel vrouwelijk als neutraal voorkomen, in een overgangsfase zitten, waarbij in een later stadium een tweedeling ontstaan is in (niet-neutrale) samenstellingen en (neutrale) afleidingen. Bij de Modernnederlandse -schap-vormen die nog steeds twee genera hebben, is in zekere zin sprake van betekenisverschil.
| |
Bibliografie
Gysseling, M. (1977-1987), Corpus van Middelnederlandse teksten. Reeks I: Ambtelijke bescheiden. 9 dln. Reeks II: Literaire handschriften. 6 dln. 's-Gravenhage. |
Nijen Twilhaar, J. (1995), ‘Synchrone en diachrone eigenschappen van Middelnederlandse -schap-woorden I’. In: De Nieuwe Taalgids 88 (1995),...? |
Sterkenburg, P.G.J. van (1981), Een glossarium van zeventiende-eeuws Nederlands. Groningen3. |
Trommelen, M., en W. Zonneveld (1992), ‘Schappelijke woorden’. In: De Nieuwe Taalgids 85, 112-123. |
Verdam (1885-1929), Middelnederlandsch woordenboek. 's-Gravenhage. |
Vries, M. de e.a. (1882-1991), Woordenboek der Nederlandsche taal. 's-Gravenhage. |
Winkel, J. te (1904), Inleiding tot de geschiedenis der Nederlandsche taal. Culemborg. |
| |
Appendix
In deze appendix geven we opnieuw het overzicht van alle Middelnederlandse -schap-woorden die we hebben gevonden met behulp van de in het eerste deel besproken corpora. De woorden zijn gecategoriseerd op grond van hun woordgeslacht. Binnen elke categorie zijn ze ingedeeld op de woordcategorie van hun grondvorm. De vormen die zowel vrouwelijk als onzijdig gebruikt worden, hebben we genoteerd als ‘feminina/neutra’.
| |
| |
Feminina |
waerdeheerschap |
|
warantschap |
vorm: [[X]N schap]N |
weddebodeschap |
|
weddeschap |
amieschap |
wederbootschap |
balmontschap |
weidegraveschap |
boelschap |
werdereschap |
bootschap |
woetschap |
borchgraefschap |
wroegerschap |
borchschap |
|
borgerschap |
vorm: [[X]A schap]N |
buurschap |
|
drossateschap |
bereitschap |
eeschap |
beterschap |
erschap |
blischap |
gebuurschap |
brootdronkenschap |
gemaechschap |
contschap |
gemancschap |
dolschap |
gevaderschap |
dronkenschap |
haetschap |
gemeenschap |
joncferschap |
gesworenschap |
joncfrouschap |
gevenstschap |
liefschap |
mancschap |
manschap |
meenschap |
nootschap |
menderschap |
nutschap |
naderschap |
onnutschap |
onblischap |
onvrientschap |
ongereetschap |
onweetschap |
ontweeschap |
onwetenschap |
vangenschap |
onwitschap |
vellichschap |
pantschap |
vroetschap |
partieschap |
vroschap |
partschap |
welgeborenschap |
pelgrijmschap |
wreetschap |
schoutetenschap |
|
seggenschap |
vorm: [[X]V schap]N |
trouweschap |
|
vadderschap |
becommerschap |
vedeschap |
belgenschap |
vennootschap |
bolgenschap |
viantschap |
butenschap |
volgerschap |
rekenschap |
vontschap |
verbeterschap |
voogdschap |
vergiselschap |
vorebootschap |
verlatenschap |
voredeelschap |
voreweetschap |
voremombaerschap |
woonschap |
voremonderschap |
|
vorstschap |
Neutra |
vrientschap |
|
vijfschap |
vorm: [[X]N schap]N |
| |
| |
aborschap |
gildeschap |
adelincschap |
giselschap |
ambachtschap |
graveschap |
apostelschap |
heerschap |
backerschap |
heidijnschap |
berthouwerschap |
herderschap |
beselschap |
hontschap |
buurheerschap |
hovetheerschap |
buurmeesterschap |
hovetmanschap |
cnaepschap |
ipocrijtschap |
costerschap |
joodschap |
deelschap |
laetschap |
dekenschap |
lantschap |
entschap |
laserschap |
erfschap |
leenschap |
heemraetschap |
leetschap |
helschap |
maechschap |
huurschap |
maelschap |
leitschap |
meesterschap |
officiaelschap |
mengschap |
ontvangerschap |
meyerschap |
putierschap |
montbaerschap |
schutterieschap |
montschap |
susterschap |
naerschap |
swanierschap |
orcontschap |
vischschap |
paepschap |
vraetschap |
porterschap |
vrouschap |
principaetschap |
|
raetschap |
Feminina/neutra |
rechtschap |
|
ridderschap |
vorm: [[X]N schap]N |
schepenschap |
|
selschap |
aelmoesenierschap |
snaerschap |
ambachtsheerschap |
swagerschap |
ammanschap |
truwantschap |
bagijnschap |
verraetschap |
baliuschap |
verwaetschap |
ballincschap |
vinderschap |
bisschopschap |
vindmanschap |
broederschap |
vorderschap |
casteleinschap |
vroonschap |
clercschap |
waerdeinschap |
cnechtschap |
waerschap |
coopmanschap |
waterschap |
dijcgraefschap |
weduweschap |
echtschap |
wertschap |
eerschap |
|
eetmanschap |
vorm: [[X]A schap]N |
eigenschap |
|
geselschap |
gereetschap |
gespeelschap |
gramschap |
| |
| |
overschap |
loterschap |
reetschap |
mackerschap |
verbolgenschap |
maernootschap |
verwoetschap |
maetschap |
|
marcgraveschap |
vorm: [[X]V schap]N |
markerechterschap |
|
martelaerschap |
witschap |
meenboedelschap |
|
meentemanschap |
Genus onbekend |
meineetschap |
|
melaetschap |
vorm: [[X]N schap]N |
ministerschap |
|
molkentoverschap |
abdisschap |
monicschap |
abreischap |
nabuurschap |
acolijtschap |
naermaechschap |
advocaetschap |
nalincschap |
archidiakenschap |
nootmontschap |
beriderschap |
notariaetschap |
biervoerderschap |
onderdekenschap |
capiteinschap |
oudermanschap |
cardinaelschap |
paismakerschap |
clinkerschap |
palensgraveschap |
comerschap |
patriarcschap |
conincschap |
patroonschap |
coorbroederschap |
pavesschap |
cruchouderschap |
pensionererschap |
cureitschap |
personaetschap |
diakenschap |
persoonschap |
dienstmanschap |
pesterschap |
dijcmeesterschap |
plebaenschap |
diversiteitschap |
pluumgraefschap |
doctoorschap |
portmeesterschap |
doelmeesterschap |
potestaetschap |
erfnaemschap |
praterschap |
ertsdiakenschap |
prelaetschap |
factoorschap |
prelatuurschap |
feauteitschap |
priesterschap |
forestierschap |
priorinschap |
gebroederschap |
priorschap |
gouwgraveschap |
procuratoorschap |
grietmanschap |
raetmanschap |
hertogeschap |
rebelschap |
hostelierschap |
rechterschap |
huusgenootschap |
rentemeesterschap |
huusschap |
rewaertschap |
ikerschap |
rustierschap |
jongerschap |
ruterschap |
kercmeesterschap |
samencoperschap |
lakenstrikerschap |
schepperschap |
lantgraveschap |
schroderschap |
leerlincschap |
seggerschap |
| |
| |
senatoorschap |
seriantschap |
sluterschap |
sluusmeesterschap |
soonschap |
subdiakenschap |
vlisschap |
vogedieschap |
voreschap |
vrigraveschap |
waerliegerschap |
waerseggerschap |
wesemeesterschap |
wethouderschap |
|
vorm: [[X]A schap]N |
|
eerstgeborenschap |
gesibschap |
meinedichschap |
onvroetschap |
onwertschap |
onwijsschap |
|
vorm: [[X]]V schap]N |
|
overenschap |
uterekenschap |
|
|