| |
| |
| |
Een beetje neerlandicus...
M.C. van den Toorn
In de laatste decennia kan men zinnen horen en lezen als de volgende:
Een beetje neerlandicus weet toch wat het WNT is.
De merkwaardigheid is hier dat een bijwoordelijke bepaling (een beetje) attributief gebruikt wordt bij een substantief (neerlandicus), een constructie die normaal is, wanneer het nader bepaalde woord een adjectief is (een beetje ziek). Deze constructie met een beetje is zeer in de mode:
Een béétje jazzmuzikant is dood tegenwoordig. (J.A. Deelder, Modern passé Amsterdam 1984, blz. 61)
Een beetje hoofdcommissaris, een beetje directeur van een openbaar nutsbedrijf, een beetje hoge ambtenaar weet met het geschetste verschijnsel zijn voordeel te doen, ... (NRC-Hbl. 5-1-85)
'n Beetje studiehoofd gaat naar Maastricht. (dagbladreclame 20-9-86)
Een beetje taxichauffeur laat zo'n onbeduidend vrachtje liever langs de kant van de weg staan, ... (H. Smeets, NRC-Hbl. 16-1-93)
In deze gevallen wordt vrij sterke nadruk op een beetje gelegd; de bedoeling van de zegswijze een béétje X is uit te drukken: ‘Wie zich ook maar een beetje/enigszins/hoe dan ook X mag noemen’ of ‘wie ook maar enigszins meetelt als X’.
Dit syntagma, dat zeker sinds 1980 in de mode is, maakt deel uit van een ander verschijnsel. het vervagen van de grenzen tussen substantiva en adjectiva die personen aanduiden. Het uitgangspunt van deze vervaging ligt in naamwoordelijke gezegdes, waar het naamwoordelijk deel ofwel een substantief (1) ofwel een adjectief is (2):
(1) | Pims vader is advocaat. |
(2) | Pims vader is kaal. |
De syntactische valentie van het substantief, resp. adjectief blijkt uit mogelijke toevoegingen als in (1a) en (2a):
(1a) | Pims vader is een goede advocaat. |
(2a) | Pims vader is volslagen kaal. |
Bij sommige naamwoordelijke delen is echter niet uit te maken tot welke persoonsaanduidende woordsoort ze behoren; men vergelijke (3) met (3a) in substantivische lezing en (3b) in adjectivische lezing:
| |
| |
(3) | Chris is invalide. |
(3a) | Chris is een invalide. |
(3b) | Chris is volkomen invalide. |
Vanuit dit soort onbeslisbare gevallen (zoals in zin 3) kan de substantivische valentie makkelijk overgaan op een adjectief. In een zin als ‘90% van de bevolking is analfabeet’ (zie Sassen 1981), waarbij niet uit te maken valt of analfabeet hier nu als zelfstandig of als bijvoeglijk naamwoord geïnterpreteerd moet worden, ligt de mogelijkheid besloten dat men tot constructies komt als volslagen analfabeet, helemaal analfabeet e.d.
Vergelijkbare gevallen doen zich voor in de volgende voorbeelden:
Ravestein, die in werkelijkheid slechts één humanistische liefde heeft, [...] de door en door aristocraat wiens voornaamste drijfveer tot de revolutie minachting voor de bourgeoisie was. (J. Last, Partij remise, Amsterdam z.j. (1933), blz. 246)
Tante Tine [...] heeft Guy op school gebracht in een inrichting van min of meer teosofen en vegetariërs. (E. de Perron, Het land van herkomst, Amsterdam 1935, blz. 217)
[...] het oog viel neer op schommels en wippen, waarachter kale struikpartijen zichtbaar waren [...] en van de hemel niets anders dan de matte verzameling wolkjes van de naregen, de al niet meer regen, [...] (S. Vestdijk, Juffrouw Lot, Amsterdam 1964, blz. 185)
Want oudste ex-echtgenoot wel telefoneerbaar, maar op drie uur met de trein afstand. (R. Rubinstein, Niets te verliezen en toch bang, Amsterdam 1978, blz. 51)
Ze was uit innerlijke overtuiging een metterdaad democrate. (F. de Tollenaere over Jacoba van Lessen, geciteerd in: P.G.J. van Sterkenburg, Het woordenboek der Nederlandsche Taal. Portret van een taalmonument, 's-Gravenhage 1992, blz. 188)
Ook van de niet direct Country fan heb ik enthousiaste reakties gehoord. (Mikrogids 7-7-84)
Jonge (bijna) Registeraccountant (m/v) als Chef Bureau Accountantsdienst Bank. (adv. NRC-Hbl. 12-1-85)
Deze voorbeelden - die makkelijk te vermeerderen zijn - vertonen alle een bijwoordelijke bepaling bij een substantief. Enkele zijn zeer gewaagd, zoals de constructies bij Vestdijk en Renate Rubinstein, maar andere klinken veel gewoner. Ze zijn steeds te begrijpen als isoleringen van een predicaatsnomen: iemand die bijna registeraccountant is, iemand die min of meer theosoof is, enz. Vooral met een bepaling als bijna en vrijwel zijn er heel wat gevallen:
Hij had zijne jongensachtigheid verloren, zijne bijna verlegenheid [...] (L. Couperus, Metamorfoze, Amsterdam z.j. (1897), blz. 71)
[...] en wie zich vrij en ongedwongen beweegt vindt genoeg gelegenheid de bijna-stilte der gespreksgenoten naar behoren te beoefenen. (S. Vestdijk, Bericht uit het hiernamaals, Amsterdam 1964, blz. 32)
| |
| |
Hij was een grote zware man, [...] een bijna zestiger, met hoge, gladde, goeddeels onthaarde schedel. (F. Bordewijk, De zigeuners, Amsterdam 1960, blz. 63)
Als op de late morgen de bijna-vijftiger zich vooroverbuigt om door het raam naar het duistere interieur van de dancing ‘de Lucky Star’ te kijken, ontmoet hij aan de andere kant de verstoorde blik van een al even stijve leeftijdsgenoot. (NRC-Hbl. 17-12-85)
Hij had er zelfs den schijn van een nederlaag tegenover Don Pedro voor over, na dat mooie verhaal over zijn bijna-bekeering. (S. Vestdijk in: H. Marsman en S. Vestdijk, Heden ik, morgen gij (1936), Amsterdam 1947, blz. 206)
Met enige bijna-verheffing van stem merkt hij op [...] (NRC-Hbl. 15-9-84).
Zo'n bijna overeenstemming van alle feiten op één na doet zich nog een keer voor. (Maarten 't Hart, NRC-Hbl. 25-5-83)
Een woedende premier Lubbers, inclusief bevende hand: Betekent dit dat u hier zegt dat uw vrijwel overeenstemming - er waren nog twee hangpunten, zei de heer Biesheuvel - van afgelopen zaterdagmiddag wèl goede wetgeving was geweest en dat wat nu voorligt geen goede wetgeving zou zijn - kunt u dat in ernst menen? (NRC-Hbl. 6-2-93)
We komen hier op ander terrein: overal is hier sprake van substantiva die afleidingen zijn (van verlegen, stil, zestig, enz.) en de laatste gevallen zijn duidelijk herkenbaar als nominalisaties.
Met Van Haaften e.a. (1985) willen we drie types nominalisaties onderscheiden en wel
a) |
nominalisaties op -ing en 0-nominalisaties: |
|
|
De kroning van Karel de Grote door de paus. |
|
De vondst van de schat door Marco Polo. |
|
b) |
nominale infinitieven met een determinator: |
|
|
Het eten van mosselen door Jan. |
|
Dat eten van mosselen door Jan. |
|
Jans eten van mosselen. |
|
c) |
nominale infinitieven zonder determinator: |
|
|
Marie koekjes toestoppen. |
Van Haaften e.a. beschouwen deze nominalisaties als NP's, waarvan a) een puur nominaal hoofd heeft [-V + N], b) een hoofd dat zowel verbaal als nominaal is [+ V + N] en c) een puur verbaal hoofd [+ V -N]. Deze verschillen blijken duidelijk wanneer een attributief adjectief voor de nominalisatie geplaatst wordt:
a') |
De feestelijke kroning van Karel de Grote. |
|
*De feestelijk kroning van Karel de Grote. |
| |
| |
b') |
Het feestelijke kronen van Karel de Grote. |
|
Het feestelijk kronen van Karel de Grote. |
c') |
*Feestelijke iemand kronen. |
|
Feestelijk iemand kronen. |
Naar alle waarschijnlijkheid zullen andere taalgebruikers ten aanzien van het attributief gebruik van adjectieven dezelfde intuïties hebben, maar zodra bijwoorden als bijna of niet in het geding zijn, verandert er iets:
a'") | ?De niet/bijna-kroning |
b") | Het niet/bijna kronen |
c") | Niet/bijna kronen |
In het geval van a") zijn de mogelijkheden ruimer dan men zou verwachten: naast een grammaticale constructie als het type b") ‘Het niet opvolgen van het bevel’ is zeer goed denkbaar een zin als ‘Bij niet opvolging van het bevel wordt geschoten’. Dat betekent dat de nominalisatie op -ing nog een duidelijke verbale kracht bezit; kennelijk geldt dat ook voor al die scribenten die constructies als ‘bijna-bekering’ e.t.q. aandurven. Deze durf reikt bepaaldelijk nog verder: niet alleen bij -ing- nominalisaties, maar ook bij van adjectieven afgeleide substantiva vinden we bijwoordelijke bepalingen die attributief gebruikt worden, getuige de volgende voorbeelden:
Er moet [...] een complete controverse zijn geweest tussen de grondleggers van het geloof over de al of niet toelating van zulk een instrument bij de diensten. (W. Walraven, Eendagsvliegen (± 1935), Amsterdam 1971, blz. 43)
Met name op het punt van Aantjes' eventuele pro-Duitse gezindheid combineren De Jong en Van der Leeuw in hun nieuwe stuk de nu beschikbare getuigenverklaringen tot een huns inziens versterking van hun eerdere stelling dat die mentaliteit belangrijk minder neutraal was dan de heer Aantjes zelf zegt. (NRC-Hbl. 29-8-79)
[...] een zo belezen vrouw, die iedere morgen met de vrouw van de gewestelijke sekretaris of een andere intellektuele telefoneerde over de al of niet beeldigheid van de roman in de leestrommel, [...] (E. du Perron, Het land van herkomst, Amsterdam 1935, blz. 166)
Eros wordt neergehaald in een twistgesprek over de al dan niet verkieslijkheid van kuischheid voor het huwelijk [...] (M. ter Braak, Man tegen man, Brussel 1931, blz. 47)
Daar liepen ze en waren me vergeten, eenvoudig vergeten, zoals zij zaten op te strijden tegen elkaar over de al of niet superioriteit van het christelijke standpunt tegenover het Keltische. (J. van Schaik-Willing, in: dez. en S. Vestdijk, De overnachting, Amsterdam 1947, blz. 102)
Hun en zijn erotische methodiek kent blijkbaar geen andere keuze dan die tusschen nog-onvolmaaktheid en straks-volmaaktheid. (M. ter Braak, Man tegen man, Brussel 1931, blz. 97)
| |
| |
Al deze voorbeelden komen uit geschreven bronnen en men kan ze misschien als ‘literair’ of ‘gewaagd’ taalgebruik afdoen. Vooral bij impressionistische letterkundigen zijn formaties als de volgende niet ongewoon:
Maar tegelijk, door die even-geprikkeldheid heen, wist zij zich in een voldoening daar naast hem gaan, rank en frisch... (I. Boudier-Bakker, Het spiegeltje6 (1917), Amsterdam z.j. blz. 67)
Maar hoe dat ook zij, in ieder geval duidt dit alles op het exploreren van syntactische mogelijkheden die een flexibiliteit van de taal vooronderstellen, waarvoor in de grammatica gewoonlijk weinig plaats wordt ingeruimd.
De hier beschreven verschijnselen zijn naar onze mening niet los te zien van een ander taalverschijnsel, namelijk erving. Daarbij wordt de argumentstructuur van een basiswoord door het daarvan afgeleide woord (dus ook een nominalisatie op -ing) geërfd (uitvoeriger hierover Booij en Van Haaften 1987). Als voorbeeld nemen we aanpassen waarbij het argument zichtbaar wordt door gebruik van het voorzetsel aan. De afleiding aanpassing erft deze argumentstructuur, zelfs wanneer deze afleiding optreedt als eerste lid van een samenstelling: aanpassingsvermogen aan.
Het miraculeuze aanpassingsvermogen der vrouw aan veranderd, vooral aan beter milieu, bezaten ze alle vier. (F. Bordewijk, Apollyon, Rotterdam 1941, blz. 251)
Naast dit vrij ‘gewone’ geval zijn ook hier weer veel gewaagdere gevallen voorhanden:
Het was aan haar te danken dat de uiterst rechtse ex-collaborateur met de nazi's Hersant [...] zijn krantenimperium kon uitbreiden tot de Figaro. (NRC-Hbl. 13-9-79)
[...] de zich in Eindhoven bevindende majoor mr. Ch. H.J.F. van Houten (voordien haar verbindingsofficier met het Bureau Inlichtingen) [...] (L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden enz., deel 10b Het laatste jaar, 's-Gravenhage 1982, blz. 925-6)
[...] één raam open, twee meisjes ervoor, vrijmoedige lachebekjes naar de passanten, [...] (F. Bordewijk, De wingerdrank, Rotterdam 1937, blz. 207)
[...] een gezamenlijk vergelijkend onderzoekprogramma naar het bestuur van het hoger onderwijs en naar de ontwikkeling van het post-doctoraal onderwijs. (Persbericht Min. van O. en W. 19-10-84)
Daar zijn bezetenheid door Zilia voor Ugolino wel onbegrijpelijk, maar niet aanstootgevend was, beloofde hij bovendien [...] (S. Vestdijk, De leeuw en zijn huid, 's-Gravenhage, Rotterdam 1967, blz. 75)
[...] mijn moeder [...], die best directeursvrouw van iets anders had willen zijn [...] (S. Vestdijk, Zo de ouden zongen, 's-Gravenhage, Rotterdam 1965, blz. 16)
Uit eerbied voor de verzetsstrijders [...] had voor het verzetsherdenkingskruis een andere naam gekozen moeten worden die zo'n vergissing volkomen uitsluit: ‘herden- | |
| |
kingsmedaille aan het verzet’ was daarom beter geweest. (ingez. stuk in NRC-Hbl. 5-3-84)
Achtereenvolgens zijn als uitgangspunt aan te nemen: collaboreren met, verbinden met, lachen naar, onderzoek doen naar, bezeten zijn door, directeur zijn van, denken aan.
Erving kan tot gewaagde constructies voeren, zoals de bovenstaande voorbeelden duidelijk maken. Maar ook buiten geërfde argumentstructuren om kunnen elementen uit een zin voortleven bij afleidingen, zoals in de volgende gevallen:
Behalve in homoseksuele kringen en bij intraveneuze drugsgebruikers is het virus ook in het heteroseksuele circuit binnengedrongen. (NRC-Hbl. 5-12-86)
Een speciale politie-eenheid heeft gisteren een eind gemaakt aan een gijzeling in een bank in de Spaanse stad Barcelona waar twee mislukte bankrovers tien uur lang negen mensen hadden vastgehouden. (NRC-Hbl. 11-10-86)
Respectievelijk moet hier wel als uitgangspunt aan ten grondslag liggen: intraveneus drugs gebruiken en mislukte bankroof.
Er zijn nogal wat vraagtekens te plaatsen bij de verplaatsingen van zinsdelen naar nominalisaties waarin argumentstructuren overgeërfd worden. Het is duidelijk dat elementen als niet, bijna, al dan niet bij ing-nominalisaties wèl voorkomen, andere zoals altijd, steeds niet. Het lijkt erop dat de adverbiale elementen die kunnen meeverhuizen naar een ing-nominalisatie als eerste lid van een samenstelling gaan fungeren. De schrijfwijze met een koppelteken, die nogal eens voorkomt, wijst al in die richting. Een andere indicatie is dat een agens in de vorm van een genitief op -s vóór de adverbiale toevoeging komt te staan:
(4a) | Richard had het budget overschreden. |
(4b) | Richards overschrijding van het budget (wekte verbazing). |
(4c) | Richard had bijna het budget overschreden. |
(4d) | Richards bijna-overschrijding van het budget (wekte verbazing). |
| |
(5a) | Karel zou een geschenk aanbieden aan de jubilaris. |
(5b) | Karels aanbieding van een geschenk aan de jubilaris (werd overwogen). |
(5c) | Karel zou al dan niet een geschenk aanbieden aan de jubilaris. |
(5d) | Karels al dan niet aanbieding van een geschenk aan de jubilaris (werd overwogen). |
Ook wanneer een argument als deel van een samenstelling voorkomt, gebeurt hetzelfde:
(6a) | Peter zou een krans leggen. |
(6b) | Peters kranslegging (ging niet door). |
(6c) | *Peters legging van een krans (ging niet door). |
Al te ver gaande uitspraken zijn echter hier niet op hun plaats.
Deze observaties leiden vooralsnog tot een drietal conclusies:
| |
| |
1) | naast erving van argumentstructuur zijn er ook andere elementen die in nominalisaties meeverhuizen uit een onderliggende zin, met name adverbiale bepalingen; |
2) | er moet ook aandacht zijn voor zaken die ogenschijnlijk buiten de grammaticaliteit vallen; de syntaxis kent een grotere flexibiliteit dan in de grammaticale descriptie gewoonlijk erkend wordt; |
3) | hoogstwaarschijnlijk betrappen we in veel van het bovengegeven voorbeeldmateriaal een zich langzaam voltrekkende taalverandering, die ertoe kan leiden dat adverbiale elementen bij nominalisaties op -ing mettertijd als deel van een samenstelling beschouwd kunnen worden. |
| |
Literatuur
G. Booij en T. van Haaften, ‘De externe syntaxis van afgeleide woorden’, Spektator 16 (1987) 421-436. |
T. van Haaften, S. van de Kerke, M. Middeldorp, P. Muyskan, ‘Nominalisaties in het Nederlands’, Glot 8 (1985) 67-104. |
A. Sassen, ‘Over filologen en analfabeten’, Hand. 36e Filologencongres, Amsterdam, Maarssen 1981, 3-11. |
|
|