De Nieuwe Taalgids. Jaargang 84
(1991)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
De taal drukt uit, hoe men denkt, niet hoe de werkelijkheid isL.F. van Drielin gesprek met de taalkundige en samensteller van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, Dr. L.A. te Winkel (1807-1868). Met de diligence was ik langs de Oude Rijn naar Alphen gereden waar ik bij een bevriend echtpaar de nacht had doorgebracht. Des anderen daags had ik te elfder ure de schuit naar Leiden geprefereerd boven een lange wandeling of het gehobbel met de koets. Bij de Post had ik het gezelschap verlaten ten einde ter verfrissing nog wat te wandelen. In de omgeving van het Rapenburg had ik enigszins nerveus gedrenteld om op de afgesproken tijd bij het opgegeven adres te zijn. Voor een ogenblik had ik stilgehouden voor Breestraat 113 (tussen Korte Pieterskerk-Koorsteeg en Wolsteeg), wetende dat de taalkundige van wie gezegd wordt dat hij een groot woordenboek samenstelt waarin de taalschat der natie volledig opgenomen wordt, aldaar gewoond had, maar sinds kort was verhuisd. Deze Dr. Lambert te Winkel was het doel van mijn reis. Ik had mij schriftelijk met hem verstaan over een wetenschappelijk gesprek. Op de eerste brief mijnentwege had hij onder meer geantwoord: Daar ik de Vacantie te Leijden denk door te brengen, en de lessen aan het Gymnasium, zoo als U misschien bekend is, eerst den 8sten Jan. weder beginnen, zoo ben ik tot dien dag toe geheel tot Uwe dispositie. Regel dus s.v.p. den tijd uwer overkomst, wat mij betreft volkomen naar uw goedvinden.Ga naar voetnoot1 Doch een bezoek aan Leiden was op het voorgenomen moment bij nader inzien wegens de weersomstandigheden onmogelijk. In een volgende brief schreef hij: In antwoord op Uwe letteren van 21 dezer heb ik het genoegen U te kunnen berichten, dat de door U gekozen dagen juist die zijn, op welke ik het beste over mijnen tijd kan beschikken, vermits de Vacantie op het Gymnasium, zoo als misschien nog van vroeger bekend is, op Donderdag voor Paschen (8 Apr) begint, en op Woensdag daaraanvolgende (14) eindigt.Ga naar voetnoot2 Helaas, ook na deze uitnodiging was een bezoek niet mogelijk en enige jaren uitgesteld. Thans door Leiden lopend op weg naar de Oude Rijn waaraan de befaamde man heden ten dage boven een pakhuis woonde, herinnerde ik mij dat enige jaren geleden zijn salarispost als medewerker van de officiële redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal in de Tweede Kamer de Staten-Generaal bij de begrotingsbehandeling op verzet stiet. In de nabijheid van zijn huis gerakende oefende ik onderwijl enigszins hoe de onderneming te beginnen. | |
[pagina 138]
| |
Direct na het schellen werd opengedaan door een ernstige vrouw die mij de huishoudster leek. ‘Doctor te Winkel wacht alrede op U’ sprak ze in een Hollandse tongval waarin ik meende Zoeterwoude te herkennen. Mij werd toegestaan mijn mantel en reisvalies in de vestibule achter te laten; mijn lederen enveloppe-tas met schrijfbenodigdheden behield ik onder mij om nota's te maken. Terwijl de dienstmaagd een koperen belletje deed rinkelen, werd mij op de trap gewezen. Op dat moment ging boven een deur open en zag ik de geleerde man verschijnen in de deuropening van wat zijn studeervertrek zou blijken te zijn. We begroeten elkaar toen ik de op een na hoogste trede had bereikt. Hij was hartelijk doch gereserveerd. Ik voel me, beste lezers, gedrongen de geleerde Dr. Te Winkel kort voor U te tekenen. Gezet van gestalte, van gemiddelde lengte. Met een opvallend rond hoofd, weinig haar in het bijzonder aan de voorzijde. Zonder coteletten of favoris. Het gebied rond de mond, die vlezig is, trekt alle aandacht onder andere door de zware onderlip.
Hij ging mij voor naar de studeerkamer die op de bovenverdieping aan de voorzijde gelegen was. Behalve de boeken vielen mij een kast op waarin enkele dozen stonden. Ik vermoedde dat Dr. Te Winkel hierin taalkundige gegevens verzamelde, hoewel ik wist dat het materiaal van het woordenboek waarbij hij Prof. De Vries behulpzaam was, elders in bewaring was. Aanstonds na de voortgezette begroeting nodigde hij mij uit plaats te nemen in een eenvoudige zetel. Eenvoudig en degelijk, daarmee was de sfeer beschreven: een grote werktafel, enkele kasten met boeken achter glas. Antiek noch ornamentiek treft het oog, waarde lezer. We proefden allereerst eikaars woorden. ‘Het weer schijnt zich eenigermate tot deugd te schikken’, zei hij bijvoorbeeld.Ga naar voetnoot3 Spraken vervolgens over Leiden. Hij vroeg naderhand over de reis. Toen ik over de lange reis vertelde en mijn landelijke woonstede schilderde, sprak hij ten antwoord met affectie over de jaren in Friesland en zijn kennis van het Fries: Dat ik het Friesch nog altijd slecht uitspreek, zal ik U wel niet behoeven te verzekeren. Niettegenstaande alle oefening en inspanning verval ik in de fouten, waarin de meesten bij het spreken eener vreemde taal vervallen, al hebben zij ook tamelijk goed waargenomen; ik articuleer te sterk.Ga naar voetnoot4 Ik vroeg hem of de studie van het Fries voor het etymologische onderzoek belangrijk geweest was. Dit was zijn antwoord: Het heeft mij de satisfactie gegeven, dat ik in de meeste gevallen goed heb waar genomen, en mij zekerheid gegeven omtrent de algemeene geldigheid van sommige verschijnsels, waaraan ik nog twijfelde. Ook heb ik licht gekregen aangaande enkele Hollandsche woorden.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 139]
| |
Plotseling vroeg hij naar de reden van mijn komst. Ik vroeg hem ter inleiding of hij de gesprekken had gevolgd die Dr. Marita Matthijsen in de Rotterdamsche Courant had gepubliceerd, gesprekken met verschillende lettrés. Hij ontkende halverwege het gesprokene. Hij las geen letteren en de personele affaires in de tegenwoordige pers stond hem tegen. Een vraaggesprek met hem achtte hij ongewenst, hoe fraai de genoemde mevrouw de vorm ook had gestileerd. Op mijn aandringen stond hij mij ten slotte toe een tweetal uren over zijn taalwetenschappelijk werk van gedachten te mogen wisselen, maar publikatie daarvan wilde hij voorshands niet toestaan doch te zijner tijd beslissen. Een samenvatting van zijn leven mochten we in genen dele opschrijven. Derhalve, gewaardeerde lezer, moeten hier gegevens over zijn schoolopleiding te Arnhem waar hij geboren was in 1807, zijn betrekking te Geertruidenberg als hulponderwijzer, zijn werkzaamheden als gouverneur bij de familie Sixma van Heemstra te Veenklooster in Friesland, achterwege blijven. Over zijn jaren aldaar doorgebracht in noeste zelfstudie, evenals over zijn docentschap aan het Gymnasium hier ter stede - reeds meer dan tien jaren geleden aangevangen, kunnen wij thans bij gebrek aan gegevens en na onze belofte daarover het gepaste zwijgen te bewaren, niets meedelen, evenmin over het verheugende ere-doctoraat dat de Leidse Academie hem op voorstel van de genoemde Prof. Matthias de Vries toekende. Onderwijl gevoel ik twijfel of ik hem dientengevolge wel of niet kan vragen over zijn woordenstrijd met de stijve Roorda, die als professor in het Javaans uit Delft komende binnenkort in de Leidse Breestraat komt wonen. Nadat ik hem aanspreek als doctor vraagt hij mij onmiddellijk deze titel achterwege te laten: ‘Het is over het geheel toch al te mooi wat gij van mij zegt’.Ga naar voetnoot6 | |
Mens en taalIk zou graag Uw visie vernemen over de hoge waarde van de taal. Zonder de taal ware de mensch geen denkend wezen, ware hij geen mensch. Door middel van de taal schept hij zich eene inwendige wereld, die de afspiegeling is der werkelijke wereld buiten hem. (Aarzelend) Wat is dan het doel van de studie der grammatica? De taak der grammatica is de wijze te doorgronden waarop het volk denkt of ten minste eenmaal gedacht heeft.Ga naar voetnoot8 Maar is dat wel mogelijk? Komt men niet gestadig tot het inzicht dat in de taal geen systema is en dat de wijze waarop een natie zich afdrukt in de taal louter op toeval berust? In de talen is al zeer weinig toevallig; integendeel, hoe dieper men in haar zamenstel indringt, hoe meer men overtuigd wordt, dat het meerendeel der verschijnselen een | |
[pagina 140]
| |
noodzakelijk gevolg is van de wetten des spraak- en denkvermogens en van de omstandigheden, waarin eene natie geplaatst was.Ga naar voetnoot9 Ik neem aan dat men zich daarbij zoals U eens geschreven hebt niet moet laten leiden door de fysica of de metafysica maar door het taalgevoel van een volk. Is dat taalgevoel bij elke natie anders en kan de taalonderzoeker zich daardoor laten leiden? Dat gevoel moge bij de ene natie fijner en juister zijn dan bij de andere, in de eene taal duidelijker dan in de andere zijn uitgedrukt, het kan slechts het eenige baken voor den Grammaticus wezen, hetwelk hij bestendig in het oog heeft te houden.Ga naar voetnoot10 U hebt eens geschreven dat een taal het beeld is van de ziens- en denkwijze van een volk, ja zelfs van de wereldbeschouwing van het volk, dat die taal spreekt. Welke consequentie trekt U hieruit voor het belang van de taal en de taalkunde. Indien de taal het middel is, waardoor die eigenaardige ziens- en denkwijze van de ouders op de kinderen, van het voor- op het nageslacht overgaat, dan moet de moedertaal worden beschouwd als het levensbeginsel der nationaliteit van een volk, als datgene, waaraan deze hare wording en haar voortdurend bestaan verschuldigd is. De moedertaal opbouwen en beschaven is dan hetzelfde als de nationaliteit aankweken en veredelen; haar geringschatten en verwaarlozen is zich zelven in zijne natie minachten, het eigen volksbestaan veronachtzamen en lijdelijk medewerken om het te ondermijnen.Ga naar voetnoot11 Betekent dit niet dat de taalkundige de wijze waarop de mens de werkelijkheid waarneemt en ervaart tot grondslag van het onderzoek naar taalvormen moet maken? Hij make het begrip, dat hij zoekt, op door vergelijking der duidelijk gekenmerkte woorden en uitdrukkingen; en heeft hij eenmaal den vorm gevonden, waaronder de taal voorwerpen, hoedanigheden, werkingen, toestanden en betrekkingen voorstelt, dan bekommere hij zich verder niet, of die vorm al of niet aan de werkelijkheid beantwoordt. Immers een woord en een zin staan niet in onmiddellijke betrekking tot de dingen en verschijnselen in de werkelijkheid, maar alleen tot onze voorstellingen en gedachten.Ga naar voetnoot12 (Na een korte pauze:) De taal...eh...drukt uit, hoe men denkt, niet hoe de werkelijkheid is, de beteekenis der woorden moet derhalve niet in deze gezocht worden maar in de wereld der gedachten.Ga naar voetnoot13 | |
Onderwijs en taalstudieMijnheer Te Winkel, Uw publikaties betreffen geregeld definitiekwesties. U analyseert dan een taalverschijnsel, een woordsoort of rededeel, zoals de naamvallen, de voornaamwoorden of het werkwoord. Uitgangspunt daarbij is in veel gevallen bestaande spraakkunsten. Waarom? | |
[pagina 141]
| |
Het behoeft toch waarlijk geen uitvoerig betoog, dat eene zoo aanstootelijke verwaarloozing van de regelen der logica, als men in de meeste spraakkunsten opmerken kan, op de verstandsontwikkeling van jeugdige leerlingen eene uitwerking moet hebben, die juist het tegenovergestelde is van hetgeen men met het onderwijs in de wiskunde betoogt.Ga naar voetnoot14 Hij wacht even alsof hij mij het gesprokene wenst te zien opschrijven... Een naauwgezet onderzoek naar het wezen der rededeelen, eene daarop gegronde logische verdeeling in soorten en ondersoorten, en eene geleidelijke rangschikking bij de behandeling der rededeelen zijn dan vóór alles noodzakelijk.Ga naar voetnoot15 Zoals bij de definitiestrijd over het werkwoord... De inconsequentie bestond hierin, dat men bij het werkwoord geheel anders te werk ging, dat men bij andere woorden deed of doen kon: men raadpleegde het gebruik in den zin in de plaats van de beteekenis van het woord op zich zelf.Ga naar voetnoot16 (Na een betrekkelijke stilte.) Toch heb ik de indruk dat Uw benadering verder gaat dan Uw belangstelling voor het onderwijs? Is deze veronderstelling juist? Eene gebrekkige definitie is de uitkomst van eene scheeve beschouwing, het blijk van eene onvolkomene kennis der zaak. Men geeft geene verkeerde bepaling van hetgeen men door en door kent.Ga naar voetnoot18 Is mijn indruk juist dat de grondslag van uw taalkundig werk niet zozeer een neiging is tot precisering op didactische gronden, maar veeleer wat ik moge noemen een poging tot fundamenteel onderzoek? Er zijn te recht geroemde taalkundigen geweest, die bij al den ijver, waarmede zij getracht hebben de wetten en eigenschappen der taal op te sporen en door het mededeelen hunner opmerkingen de wetenschap te bevorderen, eene in het oogloopende onachtzaamheid omtrent de grammaticale definitiën hebben aan den dag gelegd. Blijkbaar waren zij van meening, dat het voor het gebruik voldoende was, indien zij het eene of andere kenmerk van het meerderdeel der woorden eener zelfde klasse opgaven, en dat de overige, die dat kenmerk misten, lichtelijk uit andere overeenkomsten konden onderkend worden; zich in een onderzoek naar het eigentlijke wezen van een rededeel te verdiepen, achtten zij der moeite niet waardig.Ga naar voetnoot19 Kunt U daarvan een voorbeeld geven? | |
[pagina 142]
| |
Een groot struikelblok in de grammatica, dat dikwijls hinderlijk in het verkrijgen en mededeelen van juiste begrippen en eene bron van dwalingen is geweest, is het verwarren van teeken met beteekende zaak, van woord met begrip, van uitdrukking met gedachte. Zoo wordt, om het eerste het beste te noemen, het onderscheid tusschen letterteeken en letterklank niet altijd in het oog gehouden, hetwelk tot scheeve definitiën aanleiding gegeven heeft, en oorzaak geweest is, dat men zuivere klinkers, b.v. oe en eu voor tweeklanken heeft aangezien.Ga naar voetnoot20 De laatste jaren hebt U op het terrein van de logische analyse gepubliceerd. Ik meende in het zojuist meegedeelde daar iets van te bespeuren - het verwarren van woord met begrip, van uitdrukking met gedachte. Is uw onderzoek naar de juistheid van grammaticale begrippen ook daar van belang? Zou U dit kunnen verhelderen? In de eerste plaats komen hier de woorden onderwerp of subject en gezegde of predicaat in aanmerking, die driederlei beteekenis hebben. Door het woord subject toch verstaat men het wezen zelf, den persoon of het ding, waarvan gesproken wordt; ten andere het begrip of de voorstelling van dat wezen; ten derde het woord, waardoor deze voorstelling aangeduid wordt. Wij zullen ons, waar verwarring te vreezen is, ter onderscheiding bedienen van de woorden: subjectswezen, subjectsbegrip, subjectswoord. Hetzelfde onderscheid zullen we in acht nemen bij de uitdrukkingen: predicatieve hoedanigheid of werking, predicatieve voorstelling of begrip, pedicatief woord.Ga naar voetnoot21 | |
De Taalgids en het woordenboekU hebt sedert lang bijdragen geleverd aan tijdschriften. Enige jaren geleden hebt U de redactie op zich genomen met A. de Jager van het tijdschrift De Taalgids. Waarom hebt U dat gedaan en welke functie denkt U dat deze periodiek kan vervullen? De bloei eener wetenschap kan op twee wijzen bevorderd worden: - door de wetenschap zelve op te bouwen, en - door bij te dragen tot de uitbreiding van de kennis dier wetenschap. Het is noodig, dat in beide rigtingen gewerkt worde, en het ware te wenschen, dat voor iedere rigting een afzonderlijk tijdschrift kon bestaan. Voor als nog echter schijnt het raadzaam beide in ons tijdschrift te vereenigen en het zoowel aan de verspreiding van taalkennis als aan de taalwetenschap zelve dienstbaar te maken.Ga naar voetnoot22 Sinds jaren werkt U als mederedacteur aan het Woordenboek der Nederlandsche taal. Een dergelijke zware taak neemt U nu volledig in beslag, zo heb ik begrepen. Uw werk als docent aan het Gymnasium hier hebt U moeten opgeven. Is er voor U nu een regeling getroffen voor de tijd dat het woordenboek voltooid zal zijn? Wanneer ik door het afwerken der taak buiten betrekking zou geraakt zijn, ik geloof niet, dat de regeling daarvan een groot bezwaar zou kunnen opleveren. | |
[pagina 143]
| |
krachten aan eene nationale zaak heeft ten offer gebragt, in zijnen ouderdom niet aan kommer en gebrek zal overleveren.Ga naar voetnoot23 Is het feit dat U aan de eerste delen werkt zonder te weten of Uw inzichten op grond van nog te bekomen materiaal zullen veranderen niet een hinderpaal voor een lexicografisch werk van deze omvang en van nationaal belang? De gedachte, dat men na verloop van een paar jaar iets geheel moet veranderen, dat men met zorg en naar zijne vaste overtuiging gesteld had, is wel ontmoedigend, doch het zal wel altijd zoo gaan.Ga naar voetnoot24 Uw mening verandert wel tijdens het werk aan het woordenboek. Ik heb gezien dat U bij de behandeling van behalve een andere opvatting gekregen hebt dan uit enkele lemmata van wat afgedrukt is valt af te leiden. Nu ik alles heb nagegaan, ben ik zeker dat hier geen afleiding met een suffix plaats heeft gehad. (Terzijde) Het spijt mij razend, dat behalven reeds enkele malen in het afgedrukte gedeelte voorkomt, maar gedane zaken hebben geen keer.Ga naar voetnoot25 De medewerking van verschillende personen, zoals de Heren Beets en Van Lennep en vele anderen, zal de voortgang toch sterk beïnvloeden, mogen we aannemen. Hoe komt het dan dat het feitelijk zo weinig vordert? ...maar ik ben traag van begrip. Dat ben ik altijd geweest en dat gebrek betert niet nu de ouderdom op wollen sokken naderbij sluipt en dreigt mij te overvallen.Ga naar voetnoot26 | |
Taal en wetenschapMijnheer, zoals ik opmerkte, Uw taalkundig werk omvat zowel onderzoek op het terrein van de historische en vergelijkende taalkunde, als op het gebied van de algemene en filosofische die te onzent ook wel logische analyse wordt genoemd. Hoe ziet U de verhouding daartussen? Omvat de logische analyse eigenlijk zoals de Hoogleraar Roorda stelt de ganse taalkunde? De Theorie der Logische Analyse maakt een gedeelte uit van eene andere wetenschap, van de Algemeene of Philosophische Grammatica, d.i. van de wetenschap, welke het algemeene in de talen beschouwt en verklaart, en de oorzaken en den zamenhang van alle verschijnselen op het gebied van spraak en taal tracht aan te toonen. De Theorie der Logische Analyse, hoewel zelve eene wetenschap, is niet hetzelfde als de Algemene Grammatica, maar slechts een deel daarvan; want deze laatste heeft eene menigte verschijnselen te verklaren, waarmede de Logische Analyse zich niet bemoeit, b.v. den oorsprong van spraak en taal, de vorming, afleiding en verandering der woorden, de natuur der spraakgeluiden en hunne menigvuldige wijzigingen, de verhouding tusschen spraak en schrift enz. enz.Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 144]
| |
U schat het belang der logische analyse zeer hoog, dingt U daarbij niet wat penningen af van het hoge belang der historische taalbeschouwing? Integendeel, ik acht haar volstrekt noodzakelijk voor elken grammaticus. Zij moet hem voorlichten en voor struikelen behoeden, hem leeren schijn van waarheid te onderscheiden. De taalleeraar, die zich niet door haar laat geleiden, vervalt in de grofste dwalingen, gelijk wij nog onlangs hebben gezien, toen men de bijv. naamw. gouden, zilveren, enz. als zwakke genitieven van goud en zilver poogde te verklaren, ons eenen vijfden naamval wilde opdringen en van eenen subjunctivus berooven. Het nut der historische taalstudie blijkt vooral bij uitzonderingen en schijnbare tegenstrijdigheden, die zij veelal weet te rechtvaardigen en op te lossen.Ga naar voetnoot28 Zou dat niet behoren in te houden, dat ze het eerste en het laatste woord in het taalonderzoek heeft? Ofschoon zij eigentlijk de hoogere taalstudie uitmaakt, en waarlijk, gelijk Ten Kate zeggen zou, ‘het verhevene deel der sprake’ leert kennen, zoo kunnen hare uitspraken in eene grammatica, voor een bepaald tijdstip bestemd, slechts eene ondergeschikte waarde hebben. Immers zij kan slechts verklaren en redengeven, soms zelfs leeren, hoe iets eigentlijk zou moeten zijn; maar te zeggen, hoe iets werkelijk is, dit vermag zij niet. Zij verspreidt licht over den toestand eener taal in elk gegeven tijdperk, maar zij bepaalt dien toestand niet.Ga naar voetnoot29 De Logische analyse is door sommigen wel vereenzelvigd met de leer van de zin; anderen meenden zelfs dat de logische analyse de theorie van de zinsontleding is. U hebt aan de ene kant het woord als grondslag van taalkundige onderzoek beschouwd vooral in Uw historische taalbeschouwing, en aan de andere kant hebt U de zin als centrale notie gereleveerd. Hoe correspondeert dit nu met de theorie van de logische analyse? Staat daarin de zin centraal? Alles wat in de leer der Logische Analyse voorkomt, ook het kiezen van een standpunt en het beoordelen van gekozene standpunten, moet dus noodwendig afhangen van het begrip, dat men zich gevormd heeft van een zin. Het begrip van zin is de spil, waarom alles draait; het grondbegrip, waaruit het gansche stelsel, zal het eenheid en zamenhang vertonen, moet worden afgeleid en verklaard.Ga naar voetnoot30 Roorda heeft de indruk gemaakt dat de logische analyse der taal een vorm van logica is... De Logische Analyse kan de Logica niet vervangen, voor niemand, ook niet voor den taalonderwijzer noch voor den wetenschappelijken beoefenaar van talen, want zij leert, slechts, hoe men gedacht en uitgedrukt heeft, niet hoe men denken moet; maar dit laatste, juist denken, moet men in de Grammatica evenzeer doen als in alle andere wetenschappen. De Grammatica leert niet juist denken; men moet dit bij hare beoefening medebrengen.Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 145]
| |
Hoe ziet U de taal eigenlijk? Ik geef toe een eigenaardige vraag, maar wellicht voor een aantal lezers interessant. Ik kan mij eene taal niet wel anders voorstellen, dan als een tweeledig bewustzijn, eene tweeledige kennis van de natie, die de taal spreekt. Die kennis bestaat in de eerste plaats uit de herinnering of voorstelling van eene groote menigte woorden, die als het ware in het geheugen der natie ten gebruike gereed liggen, en ten andere uit een meer of minder helder bewustzijn van de wetten, volgens welke de woorden veranderd en tot zinnen verbonden worden.Ga naar voetnoot32 U hebt in dit verband ook bezwaar gemaakt tegen de ondertitel van Roorda's boek ‘Logische analyse der taal’. Wat bedoelde U precies? De eenige analyse, waarvoor dat bewustzijn, dat taal heet, vatbaar is, is de onderscheiding in woorden en wetten. Doch hoe onvolledig die analysis is, blijkt onder andere daaruit, dat zij niet verder op de beide deelen kan worden voortgezet. Van de analyse van eenen woordenschat kan evenmin sprake zijn als van de analyse van een museum, van eene bibliotheek of van eene verzameling van physische instrumenten; en gesteld, dat de taalwetten een zamenhangend geheel uitmaakten, wat zij niet doen, dan zou de analyse daarvan nog niet de analyse der taal wezen, omdat de taalwetten niet de geheele taal uitmaken. Ik herhaal daarom: de logische analyse der taal is eene ongerijmdheid.Ga naar voetnoot33 Mijnheer Te Winkel, hoe ziet U de taak van de grammatica ten opzichte van de lexicografie? De eigentlijke taak der grammatica is de taal te leeren verstaan. Zij moet de kracht en beteekenis der buigingsvormen, vormwoorden en woordschikking in alle bijzonderheden, die der begripswoorden in het algemeen leeren kennen, maar laat de verklaring der beteekenis van ieder dezer woorden aan het Woordenboek over.Ga naar voetnoot34 Moet ik hieruit opmaken dat er een moment komt dat de spraakkunst van het Nederlands voltooid is? Elke levende taal verandert onophoudelijk; de grammatica, zal zij hare taak blijven vervullen, moet derhalve na verloop van jaren herzien worden, ten einde telkens den waren toestand der taal te leeren kennen.Ga naar voetnoot35 Meent U dat de grammatica gebaseerd moet zijn op de vergelijking der talen? De grammatica maakt geene uitzondering op de algemeene menschelijke kennis. Ook zij is de vrucht van vergelijking.Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 146]
| |
Dat begrijp ik maar in Uw werk hebt U naar ik meen aangetoond hoe vruchtbaar deze benadering is zonder daarbij de filosofische taalkunde te verwaarlozen. Hoe is dat zo gekomen? De spraakkunst heeft dus denzelfden oorsprong als iedere andere wetenschap en kan ook op geene andere wijze verder ontwikkeld en tot meer volkomenheid gebracht worden. Eerst in deze eeuw echter is men zich van die waarheid recht duidelijk bewust geworden. Toen is men begonnen helder in te zien, welke vruchten de vergelijking van verschillende talen onderling voor de kennis van iedere taal in het bijzonder kan opleveren. Sedert heeft de taalstudie een ander karakter aangenomen, en is er naast de vroegere, bijna uitsluitend praktische richting eene zuiver theoretische ontstaan, die de talen niet als bloote middelen ter verkrijging van andere kennis aanmerkt; maar ze om haars zelfs wille beoefent, en ze als voorwerpen van wetenschappelijk onderzoek beschouwt, waarop dezelfde methode als in iedere andere wetenschap moet worden toegepast.Ga naar voetnoot37 Na een klop op de deur komt mevrouw de dienstbode binnen met thee. Terwijl zij een klein tafeltje tussen ons plaatst, verontschuldigt hij zich ‘voor eenen ogenblik’. Op de werktafel zie ik enkele delen uit de Deutsche Grammatik van Grimm, een werk van Schleicher naast de bekende spraakkunst van Brill. Verder dichtbeschreven fiches, drukproeven van De Taalgids, en enkele manuscripten. De hoeveelheid boeken vielen mij mede, of tegen. Kennelijk was de taalkunde een vak waarvan de beoefenaar kon volstaan met minder studieboeken dan degenen die de ganse schone letteren tot hun werkterrein rekenden. Hoe aantrekkelijk meende ik. Wachtend lees ik mijn volgende vraag. Tijdens het drinken van de thee vraagt hij mij plotseling of ik in het onderhoud nog een ‘stuk’ zie. Op mijn bevestiging vraagt hij mij sceptisch welk tijdschrift openbaar zal maken wat zozeer buiten de belangstelling van het grote publiek staat en in de wufte vorm van een vraaggesprek niet geschikt zal zijn voor een vaktijdschrift, gelijk De Taalgids. ‘Ik sluit mijn ogen niet voor de modieuze werkelijkheid, Mijnheer Te Winkel. Maar wij vertrouwen erop dat de kwaliteit van het besprokene gezien zal mogen worden’, antwoord ik. Met een licht ironische trek om de zware mond geeft hij mij plotseling toestemming er een publiceerbaar geheel van te maken, mits hij de kopij vooraf in zou mogen zien en uiteraard zou kunnen autoriseren om de gang van het betoog te preciseren. Ik stemde toe op voorwaarde dat hij het gesprekskarakter intact zoude laten. | |
Taalvergelijking en etymologieU hebt bij de beoefening der etymologie de term ‘innerlijke taalvorm’ gebruikt. Naar ik meen hebt U die van een Duitse geleerde. De bedoelde uitdrukking luidt innere Sprachform, wat wij zeer gevoegelijk door innerlijke taalvorm kunnen overbrengen. Men is ze verschuldigd aan den grooten hervormer der grammatica, aan Wilhelm von Humboldt. Bij hem zelven echter was het begrip nog niet tot volkomene rijpheid gekomen: het bleef voor zijnen leerling Prof. Steinthal over die voorstelling volledig te ontwikkelen en in een helder licht te plaatsen.Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 147]
| |
Hoe kan een taalvorm innerlijk zijn? Een innerlijke taalvorm onderstelt het bestaan van een uiterlijken, en beide vormen worden niet alleen aan alle woorden, maar ook aan alle samengestelde uitdrukkingen en geheele zinnen aangetroffen.Ga naar voetnoot39 Misschien mag ik U een voorbeeld vragen? Als klank heeft het woord slang een bepaalden vorm, die het onderscheidt van andere klanken als muis, hond, kat; en die vorm is natuurlijk datgene, wat men door den uiterlijken taalvorm te verstaan heeft. Maar wat is nu de innerlijke? De beteekenis van het woord zal men misschien zeggen. Men zou zich echter vergissen, indien men beteekenis nam in de gewone opvatting, als het begrip, dat men aan den klank slang verbindt; de innerlijke vorm is iets onveranderlijks, maar voorstellingen of begrippen zijn zeer veranderlijk.Ga naar voetnoot40 Begrijp ik het goed dat de innerlijke taalvorm gezien moet worden als de zin, de bedoeling bij de oorspronkelijke tekengeving? Dat de slang is genoemd naar hare slingerende beweging, en dat het woord eigenlijk de slingerende is, dat maakt zijn innerlijken taalvorm uit.Ga naar voetnoot41 Maar het is niet hetzelfde als de betekenis... De innerlijke taalvorm is derhalve het verbindingspunt der voorstelling met het woord.Ga naar voetnoot42 Begrijp ik het goed, dat de innerlijke vorm datgene is waarnaar de etymologie zoekt? Het begrip komt ook buiten de etymologie te pas. Het was dan ook in geenen deele te haren behoeve, dat Von Humboldt die benaming uitdacht. Hij zocht naar het eigenlijke onderscheid in de talen der verschillende hoofdvolken, en vond, dat het gelegen was in hetgeen hij met dien naam bestempelde. Intusschen is het duidelijk, dat zij juist datgene uitmaakt, waarom het in de etymologie te doen is.Ga naar voetnoot43 Hij verontschuldigde zich ten tweede male. Rondziende zag ik naast de kopij van De Taalgids, enige klaarliggende brieven aan De Vries, aan Halbertsma, naar ik meende ook aan Van Dale. Hoe gaarne zoude ik even willen zien wat daarin aangeroerd wordt! Na zijn terugkomst stelde ik hem goed en wel gezeten de volgende vraag. | |
[pagina 148]
| |
RoordaEen dergenen wier werk U scherp besproken hebt is Taco Roorda; anderzijds heeft dien heer Uw werk met name over de spelling niet met instemming beschouwd. De Heer Taco Roorda heeft bij onderscheidene gelegenheden, onder enkele goede begrippen aangaande onze taal, zulke onderlinge en hem uitsluitend eigene denkbeelden aan den dag gelegd, dat ik van hem eene onbepaalde goedkeuring van mijn boekje waarlijk niet zou gewenscht hebben. Ook zal niemand, die weet hoe moeilijk Prof. Taco Roorda tegenspraak dulden kan, en wat er vroeger tusschen dien Heer en mij is voorgevallen, zich verwonderen over den toon, die in de recensie van den Heer Taco Roorda heerscht.Ga naar voetnoot44 U hebt wellicht lang in beraad gestaan of U op Roorda's spelling kritiek wel antwoorden zou. Waren er zaken die U verboden te zwijgen of was minder Uw boekje dan wel de taalkunde in het geding? Wie den gang der taalstudie in de drie of vier laatste decenniën heeft waargenomen, is overtuigd, dat geen leerboek op degelijkheid aanspraak raag maken, indien bij de zamenstelling daarvan de waarheden, die de taalvergelijking tot ons bewustzijn gebracht heeft, buiten rekening zijn gebleven; ik ten minste heb gemeend ze niet voorbij te mogen zien. Toch bespeur ik in Uw woorden enige afstand tot Uw anti-kritiek, zoals die gepubliceerd is in De Taalgids. Ik vind het thans zelf alles behalven mooi en gedeeltelijk beneden de critiek. Het is in den nacht geschreven, de walm mijner lamp is er voor een goed deel in. De botsing was niet voor de eerste keer bepaaldelijk fel, nietwaar, in het bijzonder een brief van Roorda die opgenomen was in een beoordelende aankondiging van Uw boekje over de logische analyse... De strekking van dat gansche stuk is geene andere dan den lezer de overtuiging te geven, dat ik ‘heel’ of ‘verbazend onbevattelijk’, ‘bot’ en ‘dom’ ben; dat het mij aan alle ‘discernement’ ontbreekt, dat ik ‘volstrekt niets begrijp’ van hetgeen Prof. Roorda onder ‘rede-ontleding of logische analyse der taal verstaat’, en dat ik dus | |
[pagina 149]
| |
‘bestrijdende, wat ik niet begrijp, tegen mijne eigene verkeerde opvatting optrek en vecht’. Die taktiek is niet nieuw.Ga naar voetnoot47 Mag ik U vragen of U in de toekomst een nieuwe polemiek met Roorda uitsluit? Ik houd mij ook voor het vervolg voor 's-Hoogleeraars aan- en opmerkingen aanbevolen, zonder echter te beloven, dat ik ze terstond zal beantwoorden. Hoe moet naar Uw gevoelen een polemiek gevoerd worden? Meent U dat in de strijd met Roorda de grenzen overschreden zijn; U vindt toch wellicht... ...dat slechts wapenen, geschikt om het waarheidsgevoel der tegenpartij te treffen, maar niet om zijn gevoel van eigenwaarde te kwetsen, in het wetenschappelijk strijdperk behoorden toegelaten te worden.Ga naar voetnoot49 Over Uw spellingsvoorstellen met name over allerlei details zoals het gebruik van de ch is behalve bij Roorda ook bij anderen veel te doen geweest, met welke wens terzake zou ik afscheid mogen nemen, mijnheer Te Winkel? ...met den wensch, dat de beoefenaars onzer taal voortaan tijd en krachten zullen wijden aan beschouwingen, die belangrijker en vruchtbaarder zijn, dan de spelling van een dozijn woorden waaromtrent men het nimmermeer eens zal worden.Ga naar voetnoot50 Het begint in het Leidse studievertrek boven de bomen te deemsteren. De theekopjes zijn leeg. De vragen zijn gesteld. Ik bespeur bij de taalgeleerde dat het echte werk wacht en dat het gesprek beëindigd moet worden. Ik dank hem zeer voor zijn welwillendheid mij te ontvangen en mij zo eenvoudig mogelijk zijn taalkundige werkzaamheden te schetsen. We dalen gezamenlijk af. Zou het toegestaan zijn hem te ontfutselen wanneer het woordenboek volledig beschikbaar zal zijn? Beleefdheid verhindert me het beëindigde gesprek uitgaande voort te zetten. Terwijl hij mijn pellerine aanbiedt, met reeds in de andere hand het Engelse reisvalies, vraagt hij nadrukkelijk ‘zijn’ spelling te respecteren en zijn antwoorden zo te openbaren alsof hij ze geschreven had. Het is donker als ik mijn logement bereik. |
|