De Nieuwe Taalgids. Jaargang 83
(1990)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thema Morfologie Hermafrodiete nomina en de verwerving van het genussysteemLisan van Beurden en Jan Nijen Twilhaar1 InleidingGa naar voetnoot*Een van de struikelblokken bij het leren van Duits of Frans als tweede taal is ongetwijfeld het genussysteem. Wie kent niet het moeizaam uit het hoofd leren van het juiste lidwoord bij een nomen (was het nou die Gabel of das Gabel? Misschien toch der Gabel?). Hoelang blijft iemand die het Nederlands als tweede taal leert niet worstelen met de lidwoorden de en het? Het probleem bij het leren van het genussysteem van een tweede taal is dat er nauwelijks systematiek achter de indeling van nomina lijkt te zitten, en dat een ‘leraar’ zijn ‘leerlingen’ dus ook weinig kan aanraden op dit gebied. Iemand die Duits leert constateert wellicht dat woorden die eindigen op -ung, -heit en -keit vrouwelijk zijn; iemand die Frans leert, ontdekt misschien dat suffixen eindigend op -e vrouwelijk zijn; iemand die Nederlands leert zal erachter komen dat alle diminutieven onzijdig zijn. Maar daarmee lijken de leidraden bij het leren van het woordgeslacht in deze drie talen wel zo'n beetje op te houden. Voor de rest is het een kwestie van stampwerk: bij elk nieuw woord zal steeds het juiste genus geleerd moeten worden. Menigeen zal nooit tot een perfekte beheersing van het woordgeslacht van een vreemde taal komen. Kinderen die bezig zijn het genussysteem van hun moedertaal onder de knie te krijgen, zullen dat systeem uiteindelijk min of meer perfekt beheersen. Observaties wijzen erop dat de manier waarop kinderen het woordgeslacht leren regelgestuurd lijkt te zijn. Over de vraag wèlke regels dan wel een rol bij die verwerving spelen bestaat verschil van mening. Aan de ene kant staat een groep onderzoekers die aanneemt dat voornamelijk semantische regels van belang zijn bij de verwerving van het genus. Aan de andere kant zijn er onderzoekers die ervan uitgaan dat bij die verwerving formele (fonologische, morfologische, syntaktische) regels dominant zijn. Hoe komt het dat antwoorden op dezelfde vraag zo uiteen kunnen lopen? In dit artikel zullen we beargumenteren dat beide opvattingen ten dele juist zijn, maar twee verschillende aspekten van genus beschrijven. Het genussysteem van Indo-europese talen valt uiteen in twee subsystemen. Het eerste systeem, dat we in het vervolg ‘het systeem van het woordgeslacht’ zullen noemen, wordt gestuurd door met name formele principes; het andere systeem, door ons aangeduid als ‘het systeem van het referentieel geslacht’, wordt voor een belangrijk deel gestuurd door semantische/pragmatische principes. Beide subsystemen maken onafhankelijk van elkaar het genus van een nomen uit. Het kan daarom voorkomen dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarde van woordgeslacht en referentieel geslacht verschillend zijn. Dit bedoelen we in het vervolg van dit artikel met het ‘hermafrodiete karakter’ van een nomen. Dit artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 zullen we bespreken wat normaliter onder de term ‘genus’ verstaan dient te worden. Vervolgens gaan we dieper in op antwoorden die in de literatuur gegeven zijn op de vraag hoe kinderen het genussysteem van hun taal verwerven. Paragraaf 3 bespreekt het hermafrodiete karakter van zowel gelede als ongelede nomina. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de formele faktoren die een rol spelen ter bepaling van het woordgeslacht. Daarbij steunen we voor een deel op het onderzoek dat een van ons heeft verricht naar het woordgeslacht in een Nederlands dialect dat drie genera onderscheidt, het Hellendoorns (in het vervolg: HE). In paragraaf 5 wordt de verwerving van het genussysteem opnieuw bekeken en verder uitgediept. Paragraaf 6 tenslotte bevat een aantal conclusies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Genusbepalende principesEen kenmerk van Indo-europese talen is dat ze hun nomina indelen in twee of drie klassen. De traditionele benamingen voor die klassen zijn ‘mannelijk’, ‘vrouwelijk’ en ‘neutraal’. Talen met maar twee klassen hebben de combinatie ‘mannelijk’ versus ‘vrouwelijk’, of ‘niet-neutraal’ versus ‘neutraal’ (zie Bechert 1982 voor variatie en subtiliteiten in dit opzicht). Vaak is op grond van de vorm van een nomen niet vast te stellen tot welke klasse het behoort. Klassen worden dan ook gedefinieerd op basis van (andere) woorden waarvan de vorm wordt bepaald door het nomen. Een nomen kan vergezeld gaan van een vaste set allomorfen van lidwoorden, adjektieven en diverse pronomina. Het overzicht in (1) geeft bij wijze van voorbeeld het genusparadigma van het Standaardnederlands (in het vervolg: SN), dat twee klassen heeft.
Op grond waarvan is woord in (1) neutraal en klasse niet? Bloomfield 1933 en Maratsos 1979 kunnen zo weinig regelmaat in de klasse-indelingen van Indo-europese talen ontdekken dat ze concluderen dat die indelingen arbitrair zijn. Als zij gelijk hebben, betekent dit dat het taallerend kind en de tweedetaalverwerver de nomina met het bijbehorend woordgeslacht, op een enkel ezelsbruggetje na, een voor een moeten leren. Kinderen maken echter overgeneralisaties (De Houwer 1988, Karmiloff-Smith 1979, Levy 1983, Mulford 1985, Mills 1986, Clark 1986), wat duidt op het tegendeel. We zullen verderop in dit artikel ingaan op de aard van die overgeneralisaties. Eerst geven we een algemene bespreking van literatuur over (de verwerving van) het woordgeslacht. De overeenkomst in de besproken literatuur is dat men er, anders dan Bloomfield en Maratsos, van uitgaat dat het genus niet arbitrair is. Als het genus niet (compleet) arbitrair is, moeten er regels aan te wijzen zijn die het genus bepalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De belangrijkste recente publikaties over de aard van die regels waarvan wij op de hoogte zijn, zijn die van Köpcke & Zubin en Zubin & Köpcke 1984. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Köpcke & Zubin 1984In Köpcke & Zubin 1984 wordt aangenomen dat er een conglomeraat van fonologische, morfologische en semantische principes aan het Duitse genussysteem ten grondslag ligt die alle tesamen (in een bepaalde hiërarchische verhouding) het uiteindelijke genus van een woord bepalen. Ze vatten uit de literatuur zes hoofdprincipes samen, waarvan we de belangrijkste drie hier noemen (Köpcke & Zubin 1984, 28):
Principe 2 kan opgevat worden als een bijzonder geval van principe 1, wanneer we aannemen dat een nulafleiding een fonologisch leeg suffix is. Het lege suffix, als laatste element van het woord, bepaalt dan het (neutrale) woordgeslacht volgens principe 1. Principe 3 is een semantisch principe en geeft onder meer inhoud aan de bekende observatie dat in talen met een onderscheid tussen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ de nomina met een mannelijke referent in een bepaalde klasse zitten en de nomina met een vrouwelijke referent in een andere:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gör, das Weib in het Duits, en het wijf en het mens in het SN. Een minder bekend type uitzondering komt voor in het HE, een Oostnederlands dialect dat drie genera kent. Het HE kent woorden als den merrie, den sik, den moe en den omae, die evident een vrouwelijke referent hebben, maar toch vergezeld gaan van het mannelijk lidwoord. Hoewel er dus uitzonderingen bestaan, is de generalisatie die uitgedrukt wordt in principe 3 voor Indo-europese talen een feit. We benadrukken dat het hierbij gaat om ongelede nomina. Bij de gelede tegenhangers wordt het woordgeslacht bepaald door het rechterdeel van het woord. We komen hier straks op terug. Principe 3 staat ook wel bekend als de Natural Gender Rule. De Natural Gender Rule wordt vaak in één adem genoemd met de Animacy Rule (Mills 1986, 17). Deze regel maakt een onderscheid in objecten en animaten. Nomina die objecten aanduiden zouden volgens een strikte interpretatie van de Animacy Rule neutraal moeten zijn, nomina die animaten aanduiden daarentegen mannelijk of vrouwelijk (of: niet-neutraal, in talen waarin het onderscheid mannelijk/vrouwelijk morfologisch niet tot uitdrukking komt). Nu is in Indo-europese talen alleen het laatste relevant voor de Animacy Rule: ongelede nomina die animaten (in het bijzonder personen) aanduiden zijn niet-neutraal (zie voor het Nederlands: Zonneveld 1985; voor het Duits: Mills 1986 en voor een typologisch overzicht: Bechert 1982), terwijl ongelede nomina die objecten aanduiden zijn verdeeld over alle klassen die in de betreffende taal voorkomen. In (4) staan enkele voorbeelden voor het Duits.
In het Duits speelt de Animacy Rule een betrekkelijk bescheiden rol, vandaar waarschijnlijk dat in Köpcke & Zubin 1984 de regel niet wordt genoemd. Köpcke en Zubin zeggen het nergens, maar principe 1 moet dominant zijn aan principe 3. Zoals we hierboven al zeiden, wordt het genus van afgeleide nomina bepaald door het rechterdeel. Alle diminutieven bijvoorbeeld, ongeacht het referentieel geslacht van de referent, zijn neutraal:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het werk van Köpcke en Zubin lijkt naar voren te komen dat het genus een resultaat is van formele en semantische regels die in een bepaalde hiërarchische relatie ten opzichte van elkaar staan. Literatuur over de verwerving van het genussysteem bediscussieert vooral de aard van die hiërarchie. Onderzoekers als Karmiloff-Smith en Levy benadrukken dat de formele regels dominant zijn over de semantische (paragraaf 2.2). Onderzoekers als Mulford en Mills kennen de semantische regels een grotere rol toe (paragraaf 2.3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Karmiloff-Smith 1979 en Levy 1983Karmiloff-Smith beschrijft verschillende experimenten met Franse kinderen, waaruit blijkt dat jonge kinderen meer vertrouwen op formele aanwijzingen (vorm van het suffix) voor het juiste geslacht dan op semantische aanwijzingen (biologisch geslacht van het testmateriaal). Illustratief is een experiment beschreven in Karmiloff-Smith 1979 (experiment 10), waarbij nonsense-woorden werden aangeboden met een typisch mannelijk of typisch vrouwelijk suffix. Het genus van de referent van de woorden (in de vorm van een plaatje) was tegengesteld aan dat van het suffix. Er werd geen aanwijzing gegeven omtrent het lidwoord van de nonsense-woorden. Kinderen moesten een verhaaltje over de aangeboden woorden vertellen en werden daarbij gestimuleerd adjectieven te gebruiken waaraan verschil tussen mannelijk en vrouwelijk te horen is. Over de keuze van de lidwoorden in dit experiment zegt Karmiloff-Smith: ‘The results clearly show that until 10 years children use the phonological clue for article gender, irrespective of whether the picture is of a girl or a boy’. Opmerkelijk zijn twee dingen: de fonologische aanwijzing bevindt zich altijd aan het eind van een woord, en de fonologische aanwijzing is bepalend voor lidwoord en adjektief. Biologisch geslacht van de referent is bepalend voor het persoonlijk voornaamwoord. In (6) hebben we twee citaten uit het experiment opgenomen. Het nonsense-woord bicron (met mannelijke uitgang) wordt aangeboden, begeleid door een plaatje met een vrouwelijke referent; forsienne (met vrouwelijke uitgang) wordt begeleid door een plaatje met een mannelijke referent.
De conclusie van Karmiloff-Smith is dat formele regels voor de keuze van het genus van een nomen dominant zijn t.o.v. semantische regels (in het bijzonder aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Natural Gender Rule). Tot dezelfde conclusie komt Levy 1983 op basis van een meer taaltypologisch onderzoek. Zij constateert dat kinderen het geslacht van een woord slechter beheersen, juist als alleen semantische aanwijzingen tot de goede keuze moeten leiden. Verder kunnen fonologische invloeden een keuze op basis van semantische overwegingen verstoren. Een uitgewerkt voorbeeld geeft ze aan de hand van een longitudinale studie van haar Hebreeuws lerende zoon. In (7) is een gedeelte van het paradigma van het pronomen weergegeven:
Congruentie tussen de 2e persoon en het werkwoord gaat echter maar voor zo'n 40% goed. Gegeven de score van 80% voor de 3e persoon, kan dat niet aan de cognitieve vermogens van het kind liggen. De oorzaak van de dramatisch lagere score moet dan ook gezocht worden in de uitgang van ata, de mannelijke vorm. De uitgang -a is namelijk typisch vrouwelijk in het Hebreeuws. Het kind laat bij de keuze van de werkwoordsvorm blijkbaar een formele regel prevaleren boven de semantische Natural Gender Rule. Levy neemt met bovengenoemd onderzoek deel aan de discussie of de kindergrammatica formeel of conceptueel van aard is (zie ook Gleitman 1981). Onderzoekers uit de cognitieve hoek nemen over het algemeen aan dat het taalleerproces discontinu verloopt, d.w.z. aanvankelijk is de grammatica van het kind conceptueel van aard, later bevat de grammatica ook formele noties. Een citaat uit Gleitman en Wanner 1982 kan dat toelichten:
Onderzoekers uit de nativistische hoek nemen aan dat het kind van begin af aan al over abstrakte formele noties (als bijvoorbeeld Noun en Verb) beschikt. Deze verschillen in opvatting komen vooral aan het licht wanneer er een opvallende relatie bestaat tussen bepaalde concepten en bepaalde taalvormen. De vraag waar het om gaat is dan of die conceptuele representaties verworven moeten zijn voordat de taalvormen geleerd kunnen worden, of dat er aanvankelijk al sprake is van een formeel taalsysteem waarin die conceptuele representaties een plaats (kunnen) krijgen. Het zal duidelijk zijn dat juist geslacht, met zijn formele en conceptuele aspekten, een ideale testcase kan zijn voor een standpunt in deze discus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sie. Levy's standpunt zal dan geen verrassing zijn. Zij neemt op grond van de verwerving van genussystemen in diverse talen aan dat de grammatica van een kind van begin af aan formeel georganiseerd is. Cognitieve faktoren kunnen misschien een rol spelen, maar formele factoren zijn altijd dominant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Mulford 1985 en Mills 1986Met deze conclusies zijn Mulford 1985 en Mills 1986 het oneens. Volgens beide auteurs wordt in het werk van Karmiloff-Smith en Levy de werking van de Natural Gender Rule onderschat. Mulford laat dat zien door een experiment van Böhme en Levelt 1979 te herhalen voor het IJslands. Böhme en Levelt waren op grond van een comprehentietest tot de conclusie gekomen dat Duitse kinderen bij het verwerven van woordgeslacht sterker leunen op formele dan op semantische aanwijzingen. Mulford komt voor het IJslands tot tegengestelde resultaten. Haar verklaring ligt in het feit dat het IJslands minder fonologische/morfologische regelmatigheden met betrekking tot woordgeslacht heeft dan het Duits. De conclusie is dan ook dat bij de verwerving van het genus zowel formele als semantische regels een rol spelen, maar dat de dominantie van een van beide typen afhangt van de ‘duidelijkheid’ waarmee een regel zich in een bepaalde taal manifesteert. Hoe prominenter een regel aanwezig is, hoe belangrijker zijn rol is in de verwerving. Zo kan het zijn dat Duitse kinderen meer leunen op formele aspekten, omdat die aspekten in het Duits ‘duidelijker’ aanwezig zijn dan in het IJslands. IJslandse kinderen leunen daarentegen meer op semantische regels die in het IJslands minder concurrentie ondervinden van de formele regelmatigheden. Mills 1986 deelt Mulfords conclusie en gebruikt daarvoor de notie ‘clear rule’. Een regel is een ‘clear rule’ als er weinig uitzonderingen op de regel zijn, bij een hoge frekwentie van relevante items enzovoort. Volgens haar speelt bij de verwerving van geslacht een conglomeraat van fonologische, morfologische en semantische faktoren een rol. De hiërarchie van de regels kan per taal verschillen, afhankelijk van het aantal uitzonderingen, het aantal concurrerende regels en de verspreiding over de lexicale items. Vreemd genoeg vormt juist het centrale onderwerp van Mills' studie (een vergelijking tussen de verwerving van geslacht in het Duits en het Engels) een probleem voor de notie ‘clear rule’ als verklaringsgrond van taalafhankelijke verschillen in die verwerving. Het genussysteem van het Engels, waar geslacht alleen in de pronomina tot uitdrukking komt, kan vrijwel totaal beschreven worden in termen van de Natural Gender Rule en de Animacy Rule. Naar objecten wordt verwezen met it, naar mensen met he of she, afhankelijk van de referent. Zoals we in paragraaf 2.1 gezien hebben, speelt in het Duits de Animacy Rule nauwelijks een rol, en de Natural Gender Rule komt slechts in beperkte mate bij ongelede nomina tot uitdrukking. Als de dominantie van regels bepaald wordt door de mate waarin ze een ‘clear rule’ zijn, is de voorspelling dat voor Engelse kinderen de Natural Gender Rule een prominentere rol speelt dan voor Duitse kinderen. Desondanks is een opvallend resultaat van Mills' studie dat Duitse kinderen in de verwerving van pronomina de Natural Gender Rule beter lijken te beheersen dan Engelse kinderen. De verklaring voor dit onverwachte verschil zit 'm volgens Mills in het feit dat a) pronomina later geleerd worden dan lidwoorden en adjektieven en b) dat Duitse kinderen daardoor veel eerder oefenen in het uitdrukken van genus dan Engelse kinderen, die in de lidwoorden en adjektieven geen aanwijzingen voor woord- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geslacht krijgen. Verderop in dit artikel komen we nog op deze verklaring terug.
De vraag die zich bij bestudering van bovengenoemde literatuur opdringt is: hoe komt het nu, dat antwoorden op dezelfde vraag zo uiteen kunnen lopen? Volgens ons is dat een gevolg van verschil in taalfeiten die beschreven worden. Karmiloff-Smith en Levy onderzoeken genus dat tot uitdrukking komt in de lidwoorden en adjektieven. Mulford en Mills' semantische regels spelen met name een rol als ze de verwerving van genus in pronomina onderzoeken. In feite doet dat een scheiding vermoeden tussen categorieën die binnen een NP met het nomen congrueren en categorieën buiten de NP. NP-extern lijken semantische regels van belang, NP-intern formele. In de volgende paragraaf zullen we de scheiding tussen NP-interne en NP-externe agreement beargumenteren. Daarna zullen we in de vierde paragraaf het belang van formele faktoren ter bepaling van NP-interne agreement (bij lidwoord en adjektief) naar voren brengen om tenslotte de bovengenoemde literatuur nog eens in een ander licht te bespreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 NP-interne versus NP-externe agreementZoals we zagen, vindt een indeling van nomina plaats op basis van paradigma's zoals in (1)). In (9a) noemen we Mann ‘mannelijk’ op grond van het lidwoord den en het pronomen ihm. In (9b) geldt mutatis mutandis hetzelfde voor het vrouwelijke nomen Frau.
Als we de nomina Mann en Frau verkleinen, ontstaat een probleem: lidwoord en pronomen zijn het oneens over het geslacht van de betreffende woorden.
De diminutieven in (10) gaan vergezeld van het neutrale lidwoord das. Door een gedeeltelijke overlapping tussen het neutrale en het mannelijke paradigma van de pronomina is niet uit te maken welk genus met ihm correspondeert in (10a). In (10b) is er echter sprake van een conflict. Fräulein is neutraal (lidwoord das), maar lijkt gezien de keuze van het pronomen ihr tegelijkertijd vrouwelijk te zijn. Blijkens (l0d) is de neutrale vorm van het pronomen (ihm) niet toegestaan. Hetzelfde zien we in het SN. We vinden het verschijnsel ook in het HE, waar nomina die eindigen op -ster (een suffix waarmee, net als in het SN, vrouwelijke beroepsnamen worden afgeleid) vergezeld gaan van mannelijk verbogen adnominale vormen, terwijl de vrouwelijke vorm van het pronomen wordt gebruikt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘neef’ en dergelijke bezitten blijkens de verbogen adnominale vormen het vrouwelijk genus, terwijl hun pronomina een mannelijk genus suggereren:
We kunnen dit hermafrodiete gedrag van nomina verklaren door aan te nemen dat referentieel geslacht moet worden onderscheiden van woordgeslacht. Nomina hebben als het ware twee genera. Adnominale flexie weerspiegelt (NP-intern) het woordgeslacht. Pronomina personalia reflecteren (NP-extern) het (biologisch) geslacht van de referent van een nomen. Corbett 1979 maakt een studie van agreementrelaties (in het bijzonder in geslacht en getal) in Indo-europese talen. Zonder de twee typen geslacht van elkaar te onderscheiden, neemt Corbett aan dat lidwoorden en attributieve adjektieven aan de ene kant en pronomina aan de andere kant twee uiterst en zijn in een agreementhiërarchie. De lidwoorden en adjektieven worden beregeld door wat Corbett noemt ‘syntactic agreement’. De pronomina worden vrijwel uitsluitend beregeld door ‘semantic agreement’. Daartussenin zitten de predikaten (persoonsvormen en naamwoorden van naamwoordelijk gezegdes) en relatieve pronomina, die afwisselend te maken hebben met syntaktische en semantische agreement. In onze terminologie is syntaktische agreement de flexie van de adnominale vormen op basis van het genus van de substantivische kern, terwijl semantische agreement overeenkomt met de keuze van het pronomen op basis van hel biologisch geslacht van de referent van de substantivische kern. Wat het artikel van Corbett duidelijk maakt, is dat de tweedeling tussen adnominale vormen enerzijds en pronomina anderzijds geen toevallige tweedeling is in het Duits, maar teruggevonden wordt in alle talen met een genussysteem.
Het SN blijkt nog extra evidentie te geven voor de dichotomie in woordgeslacht en referentieel geslacht. Zoals we boven zagen heeft het Duits drie bepaalde lidwoorden, die corresponderen met drie vormen van het pronomen 3e persoon singularis. In het SN bestaat die correspondentie niet. Er zijn slechts twee bepaalde lidwoorden (de en het), tegenover drie vormen van het pronomen (hij, zij en het). Dit feit heeft tot verwarring geleid over het aantal klassen dat het Nederlands bezit. Traditioneel worden nomina ingedeeld in de-woorden en het-woorden, hetgeen twee klassen suggereert. In woordenboeken echter wordt een indeling gemaakt in de drie klassen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Het verschil tussen de klassen mannelijk en vrouwelijk kan in het SN evenwel alleen uitgedrukt worden door middel van het pronomen personale en niet door de flexie van adnominale vormen. Van bepaalde semantische groepen nomina in het SN wordt gezegd dat ze vrouwelijk zijn. Een zo'n groep vormen de schepen. Naar schepen kan met zij/ze verwezen worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is echter bekend dat moedertaalsprekers van het SN nauwelijks of geen intuïties meer hebben over welke object-aanduidende woorden mannelijk en welke vrouwelijk zijn. Naast (13) komt ook voor:
In feite zijn uit wat hierboven ter sprake kwam, twee argumenten te halen om de genussystemen voor woordgeslacht en referentieel geslacht als onafhankelijke subsystemen te beschouwen. Ten eerste suggereren de adnominale vormen twee klassen en de pronomina drie klassen. Ten tweede is wat betreft de keuze van het pronomen variatie mogelijk, in tegenstelling tot de keuze van het lidwoord. Waar de keuze van het lidwoord gefixeerd is, wordt de keuze van het pronomen bepaald door referentiële eigenschappen en bij afwezigheid daarvan door pragmatische (zie (14)). Het SN heeft dus twee woordgeslachten en drie referentiële geslachten. Een nomen heeft dan, in onze opinie, zowel een waarde voor het woordgeslacht als een waarde voor het referentieel geslacht. In principe zijn de invullingen van deze waarden onafhankelijk van elkaar. Het onderscheid tussen woordgeslacht en referentieel geslacht werpt een helder licht op de hiërarchie van de typen regels die bij de bepaling van geslacht een rol (kunnen) spelen. Cognitieve/semantische regels als de Natural Gender Rule en de Animacy Rule zijn de regels die het referentieel geslacht en dus de keuze van de pronomina kunnen bepalen. Voor het bepalen van woordgeslacht is volgens ons de morfologische/fonologische struktuur dominant over eventuele semantische regels. Alleen in ongelede woorden kan eventueel nog sprake zijn van invloed van een semantische regel als de Natural Gender Rule. In de volgende paragraaf zullen we de formele aspekten die een rol spelen bij de bepaling van het woordgeslacht (en dus NP-interne agreement) bespreken en vervolgens zullen we die aspekten formaliseren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Formele eigenschappen van het woordgeslachtIn paragraaf 4.1 geven we enig commentaar op de literatuur die in paragraaf 2 aan de orde kwam. Dit is bedoeld als voorbereiding op de daarop volgende subsectie, waarin we de morfologische regel bespreken die naar ons oordeel een cruciale rol vervult bij het leren van het genus van gelede vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 Köpcke en Zubin nader bekekenNaar ons oordeel is een meer adequate analyse van de data in Köpcke & Zubin 1984 mogelijk wanneer principe 1 serieuzer wordt genomen dan de auteurs doen. Dit kunnen we beargumenteren aan de hand van Duitse nomina als Dürre, Spitze, Hose, Sache, Strenge en dergelijke. Die eindigen op -e en bezitten het vrouwelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordgeslacht. De nomina duiden geen vrouwen aan en zijn evenmin typisch geassocieerd met vrouwen. Ze hebben hun vrouwelijk genus dus niet gekregen op grond van principe 3. Volgens Köpcke & Zubin 1984 zijn er vier subprincipes die aan de genustoekenning van deze nomina ten grondslag liggen. Dürre ‘droogte’ krijgt zijn genus door het principe van ‘Kulturbezogenheit’: de mens groepeert (cultuurgebonden) begrippen op relevante eigenschappen in klassen. Woorden die ‘neerslag’ aanduiden zijn in het Duits mannelijk, maar Dürre is vrouwelijk omdat het juist uitblijvende neerslag aanduidt. Spitze is vrouwelijk volgens het ‘Gestalt’-principe: langgerekte voorwerpen zijn mannelijk, vlakke en/of dunne voorwerpen zijn vrouwelijk. Woorden die overkoepelende termen zijn, hebben volgens Köpcke en Zubin het neutrale genus (das Tier, das Ding). Daarentegen zijn woorden die basisbegrippen aanduiden mannelijk of vrouwelijk. Hose is volgens dit principe vrouwelijk (in feite: niet-neutraal; neutraal is bijvoorbeeld de overkoepelende term Kleid). Sache is, als overkoepelende term, een uitzondering op dit principe. Strenge tenslotte is een uitzondering op de tendens dat woorden met een extroverte semantische lading mannelijk zijn. Zonder de algemene geldigheid van de bovengenoemde semantische tendenzen/principes aan te willen vechten, zijn we van oordeel dat het niet zo voor de hand ligt deze principes rechtstreeks te vertalen in principes die een rol spelen bij de verwerving van het klassificatie-systeem in het Duits. Vanuit het oogpunt van taalverwerving is het meer aannemelijk dat iemand die het Duits als moedertaal leert, de regel ontdekt die zegt dat nomina die eindigen op -e vrouwelijk zijn. Door het ‘herkennen’ van een klanksegment, in dit geval -e, aan het eind van een woord op te vatten als een vorm van geleedheid, kunnen we eenvoudig principe 1 aanvoeren als verklaring voor het feit dat nomina op -e het vrouwelijk genus hebben. Daarmee is dan ook verklaard waarom Sache en Strenge, die in de semantische benadering van Köpcke en Zubin uitzonderingen vormden, vrouwelijk zijn. Uit het onderzoek van Karmiloff-Smith 1979 en Levy 1983 blijkt dat de rechterkant van het gelede woord bepalend is voor het leren van het woordgeslacht. Dit formele aspect krijgt de voorrang boven het natuurlijke geslacht. Bij Karmiloff-Smith blijkt dit uit het feit dat de informanten het genus koppelen aan het suffix van de betreffende woorden. Uit het onderzoek van Levy 1983 blijkt dat de informant de vrouwelijke vorm van het werkwoord bij de mannelijke vorm van het persoonlijke voornaamwoord van de tweede persoon ata gebruikt, een gevolg van het gegeven dat -a een typisch vrouwelijke uitgang is in het Hebreeuws. Ook hier zien we dat een vormkenmerk dominant is t.o.v. een semantische eigenschap. De bovenstaande observaties zullen we nu in verband brengen met een morfologische regel die naar onze mening van cruciaal belang is bij het leren van het genus in natuurlijke talen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 De Right-Hand Head RuleIn Williams 1981 komt een regel ter sprake die verwijst naar het hoofd van gelede woorden. De regel, aangeduid als Right-Hand Head Rule (RHHR), werd eerder in dit tijdschrift tamelijk uitvoerig geïllustreerd voor het Nederlands (zie Trommelen en Zonneveld 1984). Voor een goed begrip van het volgende zullen we in het kort de eigenschappen van de genoemde regel toelichten. De RHHR bepaalt dat de eigenschappen van het rechterdeel van een woord, het hoofd, worden overgedragen op de gehele struktuur. Het rechterdeel kan een suf- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fix zijn of het rechter gedeelte van een samenstelling. Enkele van die eigenschappen zijn de woordsoort en het woordgeslacht. Bezie daartoe de volgende taalfeiten:
Uit het gegeven dat vrijwel alle nomina op -e in het Duits vrouwelijk zijn, blijkt dat de ‘rechterkant van het woord’ formeel gezien heel strikt moet worden geïnterpreteerd: er komen ‘suffixen’ aan het licht die in de literatuur niet als zodanig bekend stonden. Met de Duitse -e bijvoorbeeld kunnen niet produktief nieuwe nomina worden afgeleid. Daarmee lijken nomina op -e een ongelede status te hebben. De (enige) morfologische eigenschap van -e blijkt te zijn dat deze uitgang het genus bepaalt. Dat kan weer verklaard worden als de RHHR -e opvat als morfeem. Nomina op -e zijn dus slechts schijnbaar ongeleed. Vanuit het oogpunt van het kind mag het geen verrassing zijn dat in principe elke fonologische regelmatigheid aan de rechterkant wordt opgevat als een potentieel morfeem. De RHHR zegt niet meer dan dat het rechterdeel hoofd is; het kind moet dan met behulp van segmentatieprocedures uitzoeken wat de vorm van het rechterdeel is. Dat er veel meer fonologische strings aan de rechterkant van het woord zijn aan te wijzen die niets meer doen dan het genus bepalen, kunnen we illustreren aan het HE, dat we hieronder kort bespreken (voor een meer uitgebreide behandeling: zie Nijen Twilhaar 1990, hoofdstuk 3). Voor de duidelijkheid keren we eerst terug naar het SN. Er zijn in het SN kleine groepen schijnbaar ongelede substantieven die altijd hetzelfde lidwoord nemen. Vormen als egel, krekel, kruimel, korrel en dergelijke hebben nooit een onzijdig woordgeslacht. Hetzelfde geldt voor vormen als haring, paling en dergelijke. We hebben hier te maken met substantiva die oorspronkelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleed waren (vergelijk bijvoorbeeld Te Winkel 1847, 103 en Van Loey 1970, 208-209 en 227). Dergelijke vormen zijn historisch gezien afgeleid met de diminutiefsuffixen -el en -ing. Dat deze substantieven in het hedendaags Nederlands niet meer als zodanig worden geïnterpreteerd, valt af te leiden uit de mogelijkheid om dergelijke vormen te diminueren, zonder dat het resultaat daarvan de interpretatie ‘extra klein’ oplevert: egeltje, harinkje enzovoort. In Trommelen en Zonneveld 1984 wordt er evenwel op gewezen dat -ing in haring, paling en dergelijke nog steeds herkenbaar is als suffix (niet alleen door de keuze van het lidwoord de, maar ook door hun gedrag bij meervoudsvorming). De diminutieven van deze vormen tonen echter aan dat -ing weliswaar een suffix zou kunnen zijn, maar in elk geval niet meer herkenbaar is als diminutiefsuffix. Het HE biedt de gelegenheid deze vormen nader te onderzoeken: het blijkt dat dergelijke nomina steevast het mannelijk genus hebben. Ze kiezen het mannelijk lidwoord den:
Net als het SN bezit het HE een groot aantal schijnbaar ongelede substantieven op -er:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gespecificeerd voor (mannelijk) biologisch geslacht ((21b)) en objecten ((21c)):
We kunnen dus concluderen dat ook schijnbaar ongelede vormen regelmatigheden in woordstruktuur bezitten die de keuze van het genus in belangrijke mate sturen. Die regelmatigheden moeten volgens ons als suffixen opgevat worden, wat impliceert dat de desbetreffende substantieven, die hierboven telkens werden aangeduid als ‘schijnbaar ongelede substantieven’, een gelede struktuur bezitten. We zien dus dat de formele struktuur, dat wil hier zeggen het rechterdeel van het woord, in een dialect als het HE een uitzonderlijk grote rol speelt bij de toekenning van het woordgeslacht. In de eerste plaats bepaalt het rechterdeel het genus, ongeacht het referentieel geslacht van de nomina, waardoor de situatie ontstaat dat woorden die een vrouwelijke referent hebben, het mannelijk woordgeslacht bezitten (den verpleegster) en omgekeerd (de nève). In de tweede plaats bepaalt het rechterdeel van schijnbaar ongelede woorden het genus. Nomina met -e, -el enzovoort kiezen (nagenoeg) consequent hetzelfde woordgeslacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De verwerving van het genussysteem nader bekekenNu we een beeld hebben gekregen van het verschil tussen woordgeslacht en referentieel geslacht en de formele principes die bij woordgeslacht een rol spelen, keren we terug naar de visies op verwerving van het geslacht die in paragraaf 2 werden besproken. Mills 1986 beschrijft het Engels als een taal waarin semantische regels als de Natural Gender Rule en de Animacy Rule een vooraanstaande rol spelen. Het vreemde is dat kinderen die het Engels als moedertaal leren, ondanks de relatief eenvoudige, uitzonderingsloze regels, veel moeite blijken te hebben met de verwerving van het genussysteem. Nu komt genus in het Engels alleen tot uitdrukking in de pronomina. In het licht van wat we in paragraaf 3 uiteen hebben gezet kunnen we dus stellen dat het Engels alleen referentieel geslacht heeft en geen woordgeslacht. De verwerving van referentieel geslacht is per definitie afhankelijk van de ontwikkeling van cognitieve begrippen ‘menselijk’ vs. ‘niet-menselijk’ en ‘mannelijk’ vs. ‘vrouwelijk’. Daarnaast moeten kinderen in de gaten krijgen dat referentieel geslacht wordt uitgedrukt in de pronomina. Zolang dat nog niet het geval is, kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen dialogen ontstaan als in (22) en (23), waaruit blijkt dat de cognitieve concepten voor ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ misschien al wel ontwikkeld zijn, maar de relatie tussen die concepten en pronomina nog niet:
Dat één pronomen wordt gebezigd voor zowel mannelijke als vrouwelijke referenten is een fenomeen dat herhaaldelijk is vastgesteld bij onderzoeken naar verwerving van pronomina. De dialogen onder (22) en (23) zijn opmerkelijk in die zin dat normaliter de mannelijke vorm hij overgeneraliserend wordt gebruikt, terwijl we in de bovenstaande voorbeelden een overgeneralisering zien van de vrouwelijke pendant zij (of de objectsvorm daarvan). Waar het hier om draait is dat (22) en (23) duidelijk maken dat de koppeling van pronomina aan referentieel geslacht een langzaam proces is, dat, zoals uit onderzoek blijkt, bovendien ook nog sterk individueel bepaald is. Omdat het Engels alleen referentieel geslacht kent, is het in onze visie geen verrassing dat de verwerving van geslacht in deze taal relatief traag verloopt ondanks het feit dat bijvoorbeeld de Natural Gender Rule in Mills terminologie een ‘clear rule’ is. De Natural Gender Rule heeft in het Engels alleen pronomina tot zijn domein en pronomina blijken laat verworven te worden. Invloed van de Natural Gender Rule in het verwervingsproces van pronomina kan daarom noodzakelijkerwijs ook pas laat aangetoond worden. De resultaten van Mills 1986 laten zien dat Duits lerende kinderen in hun gebruik van pronomina de Natural Gender Rule eerder zouden toepassen dan kinderen die het Engels als moedertaal verwerven. Zoals we zeiden in paragraaf 2.3 is haar verklaring hiervoor dat Duitse kinderen meer gelegenheid hebben met het genus te oefenen omdat geslacht in het Duits in meer woordsoorten tot uitdrukking komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verklaring die wij voorstellen sluit nauw aan bij Levy's hypothese dat de grammatica van een kind van begin af aan formeel van aard is. Kinderen zijn aanvankelijk geneigd adnominale woorden, zoals lidwoorden, adjektieven en pronomina, te verbuigen op grond van het woordgeslacht en dus niet op basis van het referentieel geslacht van een nomen (aangenomen dat de betreffende taal woordgeslacht heeft). Kinderen die het Duits als moedertaal verwerven zullen, als het enigszins mogelijk is, de pronomina kiezen op basis van het woordgeslacht. Dit in tegenstelling tot kinderen die het Engels als moedertaal leren. Omdat in de experimenten alleen met ongelede nomina werd gewerkt, en omdat het genus van ongelede nomina meestal overeenkomt met het referentieel geslacht, lijkt het zo te zijn dat kinderen het referentieel geslacht (en dus de Natural Gender Rule) beheersen.
Referentieel geslacht valt voornamelijk onder het bereik van de Natural Gender Rule en de Animacy Rule. De vraag is nu in hoeverre een regel als de Natural Gender Rule een rol speelt bij de bepaling van het woordgeslacht? Met andere woorden: wordt (de verwerving van) woordgeslacht mede bepaald door semantische regels? Waar de nadruk bij Mulford 1985 en Mills 1986 voornamelijk ligt op de verwerving van geslacht dat tot uitdrukking komt in pronomina, ligt de nadruk bij Karmiloff-Smith 1979 en Levy 1983 hoofdzakelijk op NP-interne flexie op basis van het woordgeslacht van de substantivische kern. Uit het werk van Karmiloff-Smith en Levy is duidelijk gebleken dat de notie ‘rechterdeel van een woord’ een belangrijk gegeven is bij taalverwerving. De suffixen in Franse nonsens-woorden zijn bepalend voor het geslacht dat kinderen aan die woorden toekennen (zie paragraaf 2.2). De discrepantie tussen NP-interne agreement en NP-externe agreement komt nog eens extra tot uitdrukking in de citaten die we onder (6) gegeven hebben. Levy toont de relevantie van de rechterkant van het woord aan door voor diverse talen te laten zien dat, daarwaar die informatie afwezig is en kinderen louter zijn aangewezen op semantische informatie, de toekenning van het geslacht moeizamer verloopt. Wij zijn van mening dat de gevoeligheid voor de rechterkant van het woord bij de verwerving van geslacht voortkomt uit de werking van de RHHR. Als deze regel deel uitmaakt van de Universele Grammatica, kan verklaard worden waarom kinderen ‘van nature’ geneigd zijn generalisaties te maken op grond van rechterdelen van morfologisch complexe strukturen. Omdat kinderen op basis van segmentatie nog moeten ontdekken wat precies die rechterdelen zijn, zijn in principe alle fonologische regelmatigheden aan de rechterkant potentiële morfemen en dus geslachtsbepalers. Hoewel op het eerste gezicht de -e in het Duits misschien geen morfeem lijkt, kunnen Duits lerende kinderen de -e wel als een morfeem segmenteren. Als eenmaal een genus wordt gekoppeld aan -e, krijgen alle woorden op -e via de RHHR datzelfde geslacht. Mills 1986 laat zien dat de generalisatie dat woorden op -e in het Duits vrouwelijk zijn, vroeg in het verwervingsproces gemaakt wordt. In onze analyse is dat een bijzonder geval van toepassing van de RHHR. Hetzelfde geldt, zoals we gezien hebben in paragraaf 4.2 voor de -e en -e + sonorant in het HE. De -e lijkt daarmee op de genusbepalende ‘themavokaal’ in Romaanse talen, waar doorgaans de -a vrouwelijke woorden aanduidt en de -o mannelijke. Ook deze themavokalen kunnen opgevat worden als morfemen, ondanks dat de mogelijkheid ontbreekt er nieuwe woorden mee af te leiden. Via de RHHR wordt dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weer verklaard hoe het komt dat kinderen minder moeite hebben met het woordgeslacht in talen waarin genus via een dergelijke themavokaal kan worden uitgedrukt, dan in talen waarin die formele aanwijzingen ontbreken (zie Levy 1983). Een sterke aanwijzing voor het morfeemachtige karakter van de themavokaal vormen data uit Clark 1986, waarin kinderen de themavokaal ‘ten onrechte’ produktief gebruiken om woorden mee af te leiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusiesIn dit artikel hebben we onderzocht welke regels en principes een rol spelen bij de verwerving van Indo-europese genussystemen. In de literatuur treffen we twee typen benaderingen. Aan de ene kant bevindt zich de groep onderzoekers die aanneemt dat formele regels dominant zijn; aan de andere kant staat de groep onderzoekers die ervan uitgaat dat er een conglomeraat van formele en semantische regels aan het werk is, waarbij de hiërarchie tussen die regels per taal kan verschillen. Wij hebben in dit artikel aannemelijk willen maken dat de verschillende antwoorden verband houden met de verschillende aspecten van geslacht. We dienen onderscheid aan te brengen tussen woordgeslacht en referentieel geslacht. Onze conclusie is dat bij de bepaling van woordgeslacht formele regels, in casu segmentatieregels en de RHHR, absoluut dominant zijn. Dit woordgeslacht komt tot uiting in de flexie van de adnominale vormen, zoals lidwoorden, adjectieven en aanwijzend voornaamwoorden. Bij de verwerving van het referentieel geslacht spelen semantisch/pragmatische aspekten een rol, zoals bijvoorbeeld het biologisch geslacht van de referent. De aangegeven dichotomie verklaart het bestaan van de hermafrodiete nomina. Een nomen kan immers verschillende waarden hebben voor woordgeslacht en referentieel geslacht.
Utrecht, september 1989 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|