De Nieuwe Taalgids. Jaargang 82
(1989)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voegwoordelijke problemen, en dus ...G. de Schutter1 Nevenschikkende woorden in het NederlandsHet Nederlands beschikt over een vrij groot aantal woorden waarvan de enige of ten minste de primaire functionaliteit blijkt te liggen in het feit dat ze zinnen of delen van zinnen nevenschikkend aan elkaar koppelen. Aan het fenomeen nevenschikking is in de recente linguïstische literatuur betrekkelijk weinig aandacht besteed, en een van de gevolgen daarvan is, dat de categoriale status van precies die woorden die direct met het fenomeen geassocieerd zijn, allesbehalve duidelijk is. De Nederlandse grammaticale traditie vertoont wel een roerende eensgezindheid in het onderscheid tussen (zuiver) nevenschikkende voegwoorden (bv. en, of, maar) en voegwoordelijke bijwoorden (bv. bovendien, althans, echter). De tweede term vindt rechtvaardiging in de sedert Den Hertog (III, 224-226) telkens weer geparafraseerde omstandigheid dat ze op een soortgelijke wijze als de nevenschikkende voegwoorden een logisch verband leggen met het voorafgaande, (ANS, blz. 377) maar dat ze in tegenstelling tot de zustercategorie
Gegeven die hiërarchie van kenmerken, die bij mijn weten nooit ernstig gecontesteerd is, zouden we natuurlijk veeleer de term ‘bijwoordelijk voegwoord’ verwachtenGa naar voetnoot1: het gaat immers primair om ‘voegwoorden’ die secundair een aantal formele en semantische kenmerken met bijwoorden gemeen (zouden) hebben. Om allerlei redenen ben ik het daar niet mee eens: in De Schutter - Van Hauwermeiren (1983) is een argumentatie opgebouwd om woorden als de genoemde, tezamen met andere ‘moeilijke’ lexicale items als al, nog, zelfs, misschien, enz. uit de klasse van de bijwoorden te verwijderen, en er de vooral in Duitsland gebruikelijke term ‘partikel’ mee te verbindenGa naar voetnoot2. Uit het feit dat de argumentatie, die aansluit bij een aantal heel fundamentele opties in dat boek, in geen van de recensies ter discussie is gesteld, leid ik voorlopig maar af dat hetvoorstel ten minste aanvaardbaar is. In de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rest van dit artikel gebruik ik dan ook de termen voegwoord en voegwoordelijk partikelGa naar voetnoot3. De eensgezindheid in de grammaticale traditie krijgt een flinke knauw als we verder gaan zoeken, met name naar de ‘vulling’ van de twee categorieën: een vergelijking van Den Hertog en de ANS levert de volgende gemeenschappelijke elementen op voor de categorie ‘nevensch. voegwoord’: ‘aaneenschakelend’: en, noch, alsmede De ANS voegt aan de eerste twee categorieën nog resp. toe: alsook, en ofwel, dan wel, dan, en heeft ten slotte nog een vierde categorie met het label ‘gevolgaanduidend’ en als enig lid dus. De laatste toevoeging moet als een essentiële aanvulling gezien worden, getuige het feit dat een van de auteurs, M. van den Toorn, zich in zijn recensie van het bovengenoemde boek (in: Nieuwe Taalgids 77, 1984, 262-264), afvraagt waar ‘dus’ wel in de opsomming van nevenschikkende voegwoorden gebleven is. Het antwoord kan kort geformuleerd worden: ‘dus’ is op p. 49 van D.S. - V.H. niet vermeld, omdat daar ook geen reden toe is: er is in de Nederlandse taal één en niet meer dan één woord dus, en dat behoort tot de categorie van de voegwoordelijke partikels. Dat standpunt krijgt in wat volgt enige toelichting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Kenmerken van de primaire voegwoordenOnder de voegwoordelijke woorden zijn er een paar die we in semantisch opzicht als prototypisch kunnen beschouwen: en en of, die zonder enige verdere implicatie resp. conjunctie en disjunctie kunnen uitdrukken (andere gebruikswijzen blijven hier buiten beschouwing). Die twee woorden hebben o.a. de volgende syntactische eigenschappen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vijf prototypische eigenschappen komen in mindere of meerdere mate terug bij de andere woorden die traditioneel in de woordcategorie ‘voegwoord’ worden ondergebracht; we overlopen het lijstje:
Samenvattend kunnen we dus stellen dat de categorie van de nevenschikkende voegwoorden, zoals trouwens vrijwel alle andere ‘woordsoorten’, enkel proto- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
typisch in formele eigenschappen te vatten isGa naar voetnoot5. Voor allemaal volledig gelijk zijn de volgende kenmerken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Kenmerken van de voegwoordelijke partikels3.1 Zoals al even opgemerkt, blijkt een belangrijk syntactisch kenmerk van voegwoordelijke partikels te zijn, dat ze zowat alle ‘plaatsen’ in de zin kunnen bezetten. Aan die eigenschap danken ze ook grotendeels de kwalificatie als ‘bijwoord’. Met echte bijwoorden als gisteren, thuis, hier, zo delen ze inderdaad de mogelijkheid om in mededelende hoofdzinnen de eerste zinsplaats (P1: voor de pv) te bezetten, om in alle types van zinnen in het SOV gedeelteGa naar voetnoot6 (tussen pv resp. COMP en het hoofdwerkwoord in) te komen (de plaats t.o.v. de zinsargumenten wordt ook door vrijwel dezelfde regels beheerst), en ten slotte om buiten het strikte SOV-gedeelte van de zin ‘geëxtraponeerd’ te wordenGa naar voetnoot7; cf.:
Buiten die typisch ‘bijwoordelijke’ plaatsingsmogelijkheden zijn er nog ten minste twee, die (de meeste) voegwoordelijke partikels delen met (sommige) modale partikels (of ‘bijwoorden’), namelijk: - aanhechting bij het zinsdeel dat de eerste zinsplaats inneemt, cf.:
- in de aanloop tot de eigenlijke zin; cf.:
Op de factoren die mogelijkheid en waarschijnlijkheid (frekwentie) van beide plaatsingstypes beïnvloeden kunnen we hier niet diep ingaan. Voor een eerste indicatie verwijs ik naar het frekwentie-onderzoek van J. Reynaert (1970), waaruit ter illustratie de volgende gegevens gelicht worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van theoretisch oogpunt uit is het natuurlijk interessanter na te gaan welke absolute beperkingen er zijn t.o.v. de vijf mogelijke posities; we geven hier alleen een heel voorlopig overzicht:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Net als primaire voegwoorden definiëren voegw. partikels logische relaties tussen functioneel gelijkwaardige taalelementen. De mogelijkheden zijn wel een stuk beperkter: in aanmerking komen alleen mededelende hoofdzinnen, bijzinnen met of zonder expliciete COMP in het tweede lid van de nevenschikking, en AP's; cf.:
Voor zover ik het zie zijn er nauwelijks beperkingen op die algemene verbindbaarheid. Een merkwaardig buitenbeentje in dit opzicht vormt wel vandaar, dat een formele bijzin met dat aan een hoofdzin kan verbinden; cf. (15) naast ‘normaal’ (14)
We kunnen (15) natuurlijk ook zo analyseren dat vandaar dat als een eenheid (met name als een (resultatief) onderschikkend voegwoord) gezien wordt; het lijkt er wél op dat (15) vrijwel volledig de functionaliteit heeft van een zin met het voegw. partikel op de 1e zinsplaats, cf.:
De algemene conclusie i.v.m. de voegwoordelijke partikels kan erg kort zijn: de leden van die categorie beantwoorden praktisch allemaal erg goed aan het ‘prototype’: alleen dan ook is wat de plaatsingsmogelijkheden in de mededelende hoofd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zin sterk beperkt, en vandaar combineert een paar afwijkingen zowel t.o.v. de plaatsmogelijkheden als t.o.v. de combinatorische eigenschappen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De status van voegw. partikels in de aanloopIn zijn relatief uitvoerige verslaggeving over ‘zinsverbindende adverbia’ vermeldt Overdiep (1949: 604-605), dat die ‘in den aanloop door een pauze van den zin [worden] afgescheiden met sterken nadruk’ en hij voegt eraan toe: ‘De isoleering blijkt uit het vermijden der inversie’. De laatste opmerking is fundamenteel niet zo belangrijk (blijkbaar betekent het niet meer dan wat i.v.m. deze constructie al in de oorspronkelijke omschrijving voorkomt, nl. dat die woorden dan in de aanloop staan), maar wijst er door de formulering (het woord vermijden) wel op dat Overdiep het betreffende type als een afwijking beschouwt. Waarschijnlijk moeten we dat zo interpreteren, dat afbreuk wordt gedaan aan het ‘adverbiale’ karakter van de categorie. Voorbeelden van het constructietype worden gegeven voor de woorden immers, inderdaad, integendeel, intussen, nochtans, bovendien, trouwens, inmiddels (alle gevolgd door komma) en dus (gevolgd door dubbele punt of door ‘beletselteken’). Een paar voorbeelden worden hier in aangepaste spelling overgenomen:
Alleen het laatste geval krijgt een verdere functionele verklaring, nl. als ‘overredend in de conversatie’ (of?) ‘een overgang in het verhaar’, maar we mogen aannemen dat dergelijke pragmatische interpretaties ook met de andere gevallen verbonden kunnen worden. Ten minste ligt een interpretatie voor de hand, dat de aard van de ‘logische verbinding’ een sterke emfase krijgt door wat Overdiep de ‘isolering’ noemt. In dit verband kan erop gewezen worden dat hetzelfde effect ook bij de primaire voegwoorden op precies dezelfde manier bereikt kan worden. Een voorbeeld van Overdiep (618) ook weer:
(21) verschilt van een hier niet nog eens herhaalde variant zonder ‘pauze’ enkel in de pregnantie waarmee de vervolgzin gepresenteerd wordt als een tegenstelling t.o.v. het verwachtingspatroon opgewekt door (het geheel van) wat voorafgaat. Vergelijkbare gevallen zijn met de ‘courante’ voegwoorden en, of, ofwel en want denkbaar. We kunnen dus zonder veel gevaar voor ‘avontuur’ stellen dat voegwoorden in alle geval ten minste twee gebruikswijzen hebben: al dan niet emfatisch. Een vraag die dan rijst is of die andere woordcategorie, die van de voegwoordelijke partikels, die oppositie óók heeft. Het antwoord kan voor de eerste zinsplaats positief beantwoord worden, cf.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Partikels in het SOV-gedeelte zijn heel wat minder makkelijk ernfatisch bruikbaar, en bij extrapositie is zware beklemtoning helemaal uitgesloten.
Die waarnemingen zijn allesbehalve onverwacht: in een vorige publikatie (G.D.S. 1985, a, b) heb ik de zinsinitiële plaats (P1) gekarakteriseerd als een vluchtplaats voor woorden met een pragmatische functionaliteit; ook voegwoordelijke partikels met zo'n markering volgen de algemene tendens om die plaats te gaan bezetten. Het blijkt dus dat emfase, wat daar ook verder onder verstaan moet worden, bij voegw. partikels op ten minste twee manieren bereikt kan worden: plaatsing óf in P1, óf in de aanloop, telkens gepaard met sterke accentuering. Twee vragen dringen zich dan op: - kan er een systematisch onderscheid gedefinieerd worden tussen de twee plaatsingen? De vraag is voorlopig niet te beantwoorden: intuïties in dit verband kunnen m.i. niet betrouwbaar zijn, en zelfs een uitvoerige corpusanalyse kan weinig meer dan algemeenheden aan het licht brengen; - van overgelijkelijk groter belang is de vraag of in de aanloopconstructie de sterke accentuering eenspeciale rol toebedeeld krijgt, m.a.w. of de oppositie +/- accent ook in deze ‘niet-adverbiale’ positie bestaat. Het antwoord is bevestigend: een aantal voegwoordelijke partikels kunnen ook met een neutrale intonatie- en prominentiewaarde in de aanloop staan; bovendien vervalt dan ook de pauze als concomitant verschijnsel. Een voorbeeld (hier zin (25)) vinden we alweer bij Overdiep (1949: 603), die er geen verdere bespreking aan wijdt, en het is niet moeilijk andere zinnen met dit constructietype te construeren:
Al die zinnen zijn natuurlijk ook met emfase op het partikel en duidelijke pauze erna denkbaar; het verschil is ook telkens gelijk, en loopt parallel met dat tussen wel en niet geaccentueerd P1-partikel. Opgemerkt moet worden dat niet alle leden van de categorie die de aanlooppositie kunnen innemen, dat ook in de laatst genoemde gebruikswijze effectief doen; opmerkelijk is dat die constructie zich vooral ontwikkeld heeft bij de partikels die nauwelijks of helemaal niet voor P1 -plaatsing geschikt zijn (immers, althans, trouwens), en weinig bij de andere: alleen nochtans en dus kunnen aan het rijtje van ‘neutrale’ (niet-emfatische) aanloopvullers worden toegevoegd. Dat zou er wel eens op kunnen wijzen dat het constructietype in kwestie een gevolg is van een vrij recente vernieuwing in de taal: gedacht kan worden aan een analogische ontwikkeling, parallel zowel met de bestaande oppositie bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(primaire) voegwoorden als met die van de partikels zèlf in P1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Het geval dusVoegwoordelijke partikels zijn niet de enige woorden die zich in het Nederlands in een uitzonderlijke rijkdom aan plaatsingsmogelijkheden kunnen verheugen: er is al gewezen op de trouwens vrij eng verwante categorie van de modale partikels (of ‘bijwoorden’) waarvan bv. zeker net hetzelfde beeld vertoont. Met uitzondering dan wel van de aanlooppositie zonder pauze: wat dat betreft staan de enkele voegwoordelijke partikels die in die positie voorkomen, helemaal alleen. Dat feit, tezamen allicht met de semantische functionaliteit van de woorden in kwestie, heeft tot een gedeeltelijk begrijpelijke, gedeeltelijk op z'n minst eigenaardige ‘afsplitsing’ geleid: die namelijk van ‘dus’ in het onder 4. beschreven constructietype met dat woord in de aanloop zonder pauze. Dat wordt, voor zover ik kan nagaan voor het eerst in een naslagwerk met wetenschappelijke pretenties door Kraak-Klooster (168: 241-245) bij de primaire nevenschikkende voegwoorden ondergebracht. Het gebruik mét pauze (en emfase) wordt daarbij niet vermeld, en van de overige voegwoordelijke partikels met dezelfde patroonmogelijkheid (-heden) is ook geen spoor te bekennen. Dat laatste kan met twee feiten verband houden: de fonologische bouw van het woord dus, dat met alle courante nevenschikkende voegwoorden de eensyllabige structuur gemeen heeft, en de semantische functionaliteit, die als ‘gevolgaanduidend’ woord in zekere zin de converse vormt van het ‘redengevende’ want. Sedert die publikatie wordt het rijtje nevenschikkende voegwoorden, dat o.a. bij Den Hertog (1902), Rijpma-Schuringa (alle uitgaven ten minste tot de door Van Bakel bewerkte 23e (1971)), De Vooys (zesde uitgave, 1963), Overdiep (1949), De Groot (1949) ophield bij want, in zichzelf respecterende grammatica's (o.a. Van den Toorn, alle uitgaven, de ANS, niet echter De Schutter-van Hauwermeiren 1983), met een vierde één-woord-categorie uitgebreid.Ga naar voetnoot8 Tegenover die beslissing zijn m.i. twee houdingen mogelijk: - men aanvaardt dat een woord, zonder dat er van essentieel verschillende semantisch/pragmatische functionaliteit sprake is, toch tot verschillende woordsoorten kan behoren; dat moet dan gebeuren op basis van syntactische kenmerken; deze houding zou erin resulteren dat niet alleen dus, maar ook nochtans, en zeker immers, althans en trouwens, de drie woorden die met de primaire voegwoorden gemeen hebben dat ze niet of ten hoogste in erg gemarkeerd taalgebruik P1 kunnen bezetten, tot de nevenschikkende voegwoorden worden gerekend. - men neemt aan dat woorden als nochtans, immers, althans en trouwens een aantal plaatsingsmogelijkheden hebben, die niet allemaal ‘adverbiaal’ zijn (adverbiale mogelijkheden zijn die die gedeeld worden door ‘echte’ adverbia); die woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijven dan in al hun gebruikswijzen in de categorie waar ze toe horen op basis van semantisch/pragmatische eigenschappen, en van het feit dat ze ten minste sommige adverbiale plaatsen kunnen innemen (in het SOV-gedeelte en in extrapositie); in dat geval is er geen reden om dus een andere behandeling te geven. De tweede houding verdient m.i. de voorkeur omdat ze recht doet aan de semantische uniformiteit van de woorden in kwestie, of in meer syntactische termen: aan het ontbreken van ambiguïteit in die constructies die met een verschillende status voor dus denkbaar zijn. Een voorbeeld daarvan zou theoretisch (30) leveren:
In (30) is immers de inversie in het tweede lid op twee manieren te verklaren wanneer de optie van [dus = a) voegwoord, b) partikel] wordt aanvaard: in de a)-versie op basis van het ‘gemeenschappelijke’ tijd sad verbium ‘gisteren’ in de P1 van het eerste lid; in de b)-versie doordat dus de P1 van het tweede lid opvult. Het ontbreken van een semantisch correlaat voor die hypothetische syntactische ambiguïteit is een argument voor een eenvormige analyse; die ligt in de optiek van één enkel ‘dus’ voor de hand: hoewel dat woord aan het begin van een zin theoretisch twee mogelijke plaatsen (aanloop of P1) kan bezetten, blijft in (30) enkel het tweede over; een aanloopconstituent of -woord is in mededelende hoofdzinnen immers alleen mogelijk bij gerealiseerde P1, en die essentiële welgevormdheidseis wordt in het tweede lid van (30) juist niet gerealiseerd als we dus die status ontzeggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Conclusie: nevenschikkend voegwoord-voegwoordelijk partikel, een zinvol onderscheid?De vraag die in het bovenstaande centraal heeft gestaan, nl. die naar de woord-soortelijke status van dus, kan uiteraard in een ruimer perspectief geplaatst worden: heeft de hele fundamentele tweedeling in voegwoorden en iets anders (hier ‘partikels’ genoemd) wel zin? Op semantische noch pragmatische basis ligt een ‘ja’ voor de hand, en uit de voorgaande behandeling mag gebleken zijn dat er wat de syntaxis (zowel plaatsings- als structurele combinatiemogelijkheden) aangaat, een glijdende schaal is tussen de extremen en/of aan de ene kant, en een uitsluitend ‘adverbiaal’ woord als anders (= nochtans), zoals in ‘hij heeft [anders] wel genoeg noten op z'n zang [anders]’. De ‘goede’ oplossing zou er wellicht in liggen, dat een semantisch gefundeerde categorie van ‘verbindingswoorden’ wordt geponeerd, die (o.a.) op syntactische gronden in een aantal subcategorieën uiteenvaltGa naar voetnoot9; waarschijnlijk ligt de beste oplossing dan in een cross-classification, waarbij bv. en, of, maar, doch, want op basis van plaatsingskenmerken een groep vormen in oppositie met de groep noch, ofwel, de groep dus, immers, nochtans, enz., de groep van anders, enz., terwijl op basis van combinatiemogelijkheden bv. en, of, noch staan tegenover maar, doch, want, dus, immers, enz. In alle geval lijkt zo'n onderneming minder steriel dan het vasthouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan overgeleverde categorieën. Ter illustratie geven we een tabellarische synopsis van negen syntactische kenmerken voor de voornaamste voegwoorden en voegwoordelijke partikels. Die eigenschappen zijn zo geformuleerd dat en en of die we als de prototypische nevenschikkers mogen beschouwen, telkens een positieve specificatie krijgen; de woorden zijn zo gerangschikt, dat er een graduele afwijking van het prototype gesuggereerd wordt. Het spreekt vanzelf dat dat een vertekend beeld van de situatie kan geven: het is allesbehalve zeker dat aan elk syntactisch kenmerk dezelfde weging kan worden toegekend. Een ander probleem betreft het feit dat intuïties i.v.m. wat mogelijk is nogal eens verschillen, en dat bovendien een houding aangenomen moet worden t.o.v. sterk gemarkeerde constructietypes (bv. ‘echter was daarmee de kous nog niet af’); dergelijke types leiden in de tabel tot een negatieve specificatie. De nummers boven aan de tabel betreffen de volgende kenmerken:
Hoewel we, zoals al opgemerkt, geen te absolute waarde aan precies deze verzameling kenmerken mogen hechten, heb ik de woorden toch zo gerangschikt dat het aantal positieve specificaties van boven naar beneden in dalende lijn gaat. Op die manier onstaan ook een paar clusters van woorden met precies | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde set van plussen en minnen; ook daaraan mag enkel een heel relatief belang gehecht worden. Tabel: Syntactische kenmerken van nevenschikkende woorden
Opmerking: in de tabel zijn zgn. ‘reeksvormers’ (cf. ANS: 1075-1076), of correlerende voegwoorden niet opgenomen; de mogelijkheid van bv. ‘Hij moet ofwel komen, ofwel zich terugtrekken’ leidt dus voor ofwel niet tot een negatieve specificatie voor kenmerk 8.
Wat in deze tabel opvalt is o.a. het volgende:
Of dit alles nu, gegeven A.W. de Groots postulaat van het parallellisme tussen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekenis en (o.a.) syntactische valentie (cf. 1962: 262-265) ook betekent dat we van een verdere subcategorisering i.v.m. de nevenschikkende woorden maar beter afzien, is niet evident. Opmerkelijk is in alle geval dat tot in zijn laatste poging tot hiërarchisering van de woordsoorten (1966) toe, bij dezelfde De Groot het onderscheid tussen primaire voegwoorden (‘nevenschikkende categoriale relatiewoorden’) en voegwoordelijke partikels (‘relatiebepalingswoorden’) als erg fundamenteel voorgesteld blijft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuurverwijzingen
|
|