Kees Fens: liturg en gezant van de literatuur
In zijn boeiende artikel ‘Een liturg van de literatuur. Kees Fens over Gerrit Krol (1962-1973)’ (Ntg, 81-3, 1988, p. 222-242) weerlegt Ad Zuiderent de niet ondenkbare misvatting als zou Fens in zijn essay ‘Kraus zoekt weerstanden’ (Jan Campertprijzen 1986, 's-Gravenhage 1986, p. 7-16) een eerdere miskenning van Krols belang als auteur corrigeren. Op grond van onderzoek naar niet-herdrukte kritieken uit de jaren zestig en zeventig kan echter een stijgende lijn in waardering worden gereconstrueerd. Daarentegen richt Fens nergens in zijn gebundelde opstellen en kritieken en in literair-historische overzichten het volle licht op Krol; daarnaast wordt Krol ook in de beide delen van Literair Lustrum vrijwel genegeerd, aldus Zuiderent.
Twee duidelijk zichtbare punten op die stijgende lijn heeft Zuiderent over het hoofd gezien. In 1973 (!) verschijnt van Fens Twenty years of Dutch literature; some trends and central figures (Rijswijk, Ministry of Cultural Affairs, Recreation and Social Welfare), in datzelfde jaar verschijnt de Duitse versie, in 1975 gevolgd door een Spaanse en een Franse. In dit 26 pagina's tellende overzicht (ik ga uit van de Engelse versie) verschijnt Krol in de laatste paragraaf: ‘Innovation is not always new: recent prose’ (p. 25). Tot de ‘centrale figuren’ lijkt Krol nog niet zonder meer gerekend te worden, maar na een wat gereserveerde behandeling van Polet en Vogelaar is de introductie van Krol duidelijk genoeg: ‘It has been said that Hermans' De God Denkbaar Denkbaar de God is one of the few Dutch books that will still be read in the twenty-first century. An essayist recently added to this select list Het gemillimeterde hoofd (The Closeropped Head) by Gerrit Krol, a young writer who with this book, his best to date, has published what is undoubtedly the most unusual work to have appeared on the contemporary Dutch literary scene’ (p. 25).
Het tweede duidelijk zichtbare punt is ‘Sla op en lees’ in de eerste bundel van Fens' vrijdagstukken in De Volkskrant: De tweede stem (Amsterdam 1984, p. 66-68). Daarin staat Krols Het vrije vers (Amsterdam 1982) centraal, maar daarnaast komt opnieuw Het gemillimeterde hoofd ter sprake (dat bij Fens steeds meer de status lijkt te krijgen van Krols oerboek), en wordt de ‘uitstekende essaybundel’ De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (Amsterdam 1981) genoemd. Eén citaat moge als illustratie van Fens' waardering volstaan: ‘Krol is een van de weinige schrijvers die je beschaamd maakt, dat je niet bij elke publikatie van hem zijn hele voorgaande oeuvre gaat herlezen’ (p. 68).
Zonder nu de gevolgen van Zuiderents omissies te willen overdrijven, kunnen we in ieder geval concluderen dat Fens' Jan Campert-essay niet zozeer als een late bevestiging maar eerder als een herbevestiging te beschouwen valt van het grote belang dat hij aan Krol als auteur hecht.
Jan de Roder