De Nieuwe Taalgids. Jaargang 81
(1988)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 479]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aktief-passief-relatie in de ontwikkelingsgang van de Generatieve GrammaticaGa naar voetnoot*Martin Everaert en Jelle Kaldewaij1 InleidingDe Generatieve Grammatica (voortaan: GG) wordt vaak in verband gebracht met de traditionele grammatica (TG). Als we uitgaan van uitspraken van Chomsky zelf lijkt die relatie tussen GG en TG paradoxaal. Aan de ene kant heeft de GG zich vaak geafficheerd als nauw verwant aan de traditionele grammatica. Het volgende citaat uit Chomsky (1966: 9) laat wat dat betreft weinig aan duidelijkheid te wensen over: ‘...Much more perceptive are those critics who have described this work as in large measure a return to the concerns and often even the specific doctrines of traditional linguistic theory. This is true - apparently to an extent that many critics do not realize. [...] That is, it seems to me that it is the modern study of language prior to the explicit study of generative grammar that is seriously defective in its failure to deal with traditional questions and, furthermore, to recognize the essential correctness of many of the traditional answers and the extent to which they provide a fruitful basis for current research.’ Dezelfde opvatting vinden we verwoord in bijvoorbeeld Chomsky (1964: 16), Lees (1964: 137) en Chomsky (1979: 60, 61). Aan de andere kant zijn er ook uitspraken te vinden waarin de TG en de GG als elkaar uitsluitende ondernemingen worden opgevat. Dit stelt Chomsky zeer duidelijk in (1986: 6, 7): ‘The concerns of traditional and generative grammar are, in a certain sense, complementary: a good traditional or pedagogical grammar provides a full list of exceptions (irregular verbs, etc), paradigms and examples of regular constructions, and examples of regular constructions, and observations at various levels of detail and generality about the form and the meaning of expressions. [...] Generative grammar, in contrast, is concerned primarily with the intelligence of the reader, the principles and procedures brought to bear to attain full knowledge of a language.’ Uitgaande van een veronderstelde nauwe verwantschap tussen GG en TG gebruikt men de laatste ook wel om de GG te evalueren. Duidelijke pogingen hiertoe worden ondernomen door Gross (1979) in zijn artikel ‘On the failure of generative grammar’ en in aansluiting daarop door S. de Haan (1985). Beiden onderschrijven de gedachte dat de GG voortbouwt op traditionele inzichten; tevens stellen ze dat de GG niet veel meer oplevert dan de TG deed. Met name treft de GG het verwijt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat haar empirisch bereik niet groter is dan dat van de TG: ‘specialists satisfy themselves with data of traditional grammar, only providing more details’ (Gross 1979: 863). De belangrijkste tekorten die de GG zou vertonen naar hun inzichten kunnen als volgt worden samengevat:
Opvallend in beider relaas is de rol van de behandeling van passieve verschijnselen (voortaan kortweg aangeduid met ‘het passief’). Zowel bij De Haan als bij Gross figureert het passief als een van de belangrijkste voorbeelden om het twijfelachtig gehalte van GG-werk aan te tonen. Met name met betrekking tot het passief zou de GG te weinig recht doen aan de taalfeiten en niet loskomen van de traditionele grammatica. Van de traditionele grammatica zou de GG bijvoorbeeld de gedachte hebben overgenomen dat er een eenvoudige actief-passief-correspondentie is; bij actieve zinnen met een transitief werkwoord als zien (Jan ziet Piet) kan altijd een passieve pendant worden geconstrueerd (Piet wordt door Jan gezien). Met deze I eenvoudige correspondentiegedachte wordt evenwel een hele serie probleemgevallen niet verantwoord. Niet alleen is een begrip als ‘transitief werkwoord’ niet éénduidig te definïeren, ook zijn er gevallen aan te wijzen, waarbij de actieve of de passieve pendant ontbreekt, dan wel niet volledig gerealiseerd wordt. Zo wijst Gross erop dat in de standaardformulering van de passief-transformatie de ‘door-bepaling’ optioneel is, terwijl er gevallen zijn waar dit niet zo is (Gross 1979: 864). Het volgende Nederlandse voorbeeld uit Schermer-Vermeer (1970) illustreert dit:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al met al brengt dit De Haan (1985: 213) tot de volgende conclusie: ‘De reconstructie van de actief-passief-relatie bleef in de latere ontwikkeling van de TGG steeds verweven met alle theoretische veranderingen. [...] Toch heeft al dit TGG-onderzoek de empirische problemen, hiervoor aangeduid, en de begripsmatige problemen, waarop hiervoor werd gezinspeeld, geen stap dichterbij gebracht. In dat opzicht betekent de moderne grammatica ten opzichte van, laten we zeggen, de Nederlandsche Spraakkunst van Den Hertog geen vooruitgang’. Kortweg kunnen we dit standpunt als volgt weergeven: de behandeling van het passief in de GG is hoogstens een formalisatie van traditionele inzichten en daarmee empirisch inadequaat. Dit standpunt nu doet zowel aan de GG als aan de TG volgens ons geen recht. In dit artikel zullen we niet ingaan op de opvattingen in de traditionele grammatica over het passief; we gaan even uit van de sombere opvattingen die Gross en De Haan hierover te berde brengen, hierbij in het midden latend wat ‘de TG’ inhoudt (cf. Stuurman te verschijnen). Wat wij in eerste instantie willen laten zien is, dat deze opvatting geen recht doet aan de GG-aanpak van het passief. Hiertoe presenteren we een schets van de behandeling van het passiefin deze benadering, zoals die de afgelopen decennia naar voren is gekomen. Voor de overzichtelijkheid gaan we uit van wat de ‘mainstream’ in de GG genoemd kan worden: van Chomsky's The logical structure of linquistic theory (1955) tot zijn Lectures on government and binding (1981).Ga naar voetnoot1 Hierin wordt vooral aandacht besteed aan het passief in het Engels; waar mogelijk geven we bij de voorbeeldzinnen equivalente problemen voor het Nederlands.Ga naar voetnoot2 Vanuit deze schets bezien we de visie als zou de GG empirisch inadequaat zijn waarbij we de status van uitzonderingen apart bezien. Daarnaast willen wij aantonen dat de visie van Gross en De Haan als zou de GG niet meer dan een geformaliseerde TG zijn (dus een voortzetting van het ‘traditionele paradigma’) onjuist is. We zullen laten zien dat de beschrijving van het passief in de GG als een autonome ontwikkeling te beschouwen is die gestuurd wordt door theorie-interne overwegingen en niet door reconstructie van de traditionele inzichten alleen verklaard kan worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De behandeling van het passief in de GG: 1955-1981Zoals bekend, werden in de eerste fase van de GG een groot aantal specifieke transformaties ontwikkeld; langzamerhand krijgen de algemene condities waaraan deze transformaties moeten voldoen meer aandacht en ontstaat daarmee de mogelijkheid tot een steeds minder specifieke formulering van transformaties; uiteindelijk wordt ernaar gestreefd de transformationele component te laten bestaan uit slechts één transformatie, aangeduid met: ‘move-alfa’. In deze ontwikkeling is de ‘passief-transformatie’ van groot belang. Deze heeft oorspronkelijk de vorm van een zeer complexe transformatie, maar blijkt opgesplitst te kunnen worden in een aantal componenten die voor het merendeel ook voor de verantwoording van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere verschijnselen dan passieve zinnen kunnen worden gebruikt. Omdat we ons beperken tot een beschrijving van het wedervaren van het passiefin de GG kunnen uiteraard niet de theoretische ontwikkelingen binnen de GG in hun geheel worden behandeld. Voor enige informatie hierover zij verwezen naar Huybregts (1976), van Riemsdijk & Williams (1986) en Kaldewaij (1986: 119-166). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 The logical structure of linguistic theory (1955): de passief-transformatieIn The logical structure of linguistic theory (1955/1975, voortaan LSLT) stelt Chomsky de behandeling van passieve zinnen uitgebreid aan de orde.,Ga naar voetnoot3 Passieve zinnen worden afgeleid met behulp van een passief-transformatie: Peter hit John en John is hit by Peter hebben dezelfde derivationele geschiedenis met uitzondering van deze transformatie. De passief-transformatie kan - evenals andere transformaties in LSLT - worden toegepast als een zin een specifieke structurele configuratie vertoont. Deze ‘structurele descriptie’ van de passief-transformatie heeft vier opeenvolgende elementen die opgesomd zijn in (5a). (VPA is de ‘auxiliary verb phrase’, bevattend: een werkwoordssuffix, eventueel gevolgd door haven˄en en/of be˄ing; <D> is een optioneel bijwoord, VT de klasse van de transitieve werkwoorden). Wanneer deze configuratie aanwezig blijkt, dan kan de passief-transformatie worden toegepast, cf. (5b):
Dus Peter hit John wordt: John -ed be˄ en˄ hit by˄ Peter, door morfo(no)logische regels om te zetten in John was hit by Peter. De passief-transformatie kan gevolgd worden door een aparte transformatie die de ‘by-phrase’ deleert; dit levert in ons voorbeeld op: John was hit. Cruciaal voor deze transformatie is de klasse VT, de klasse werkwoorden die voor deze transformatie in aanmerking komen. Deze bevat in de eerste plaats groepen van zeg maar ‘echte’ transitiva, die worden opgesomd in (LSLT: 243) en waartoe werkwoorden behoren als feed, admire, bore, scratch, forbid. Verder stelt Chomsky (LSLT: 478-514) voor om ook tot de klasse VT een aantal werkwoorden met hun complement te rekenen, zoals phone up, know someone to be X, persuade to | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VP etc., als in:
Analoog aan deze gevallen van ‘werkwoord + complement’Ga naar voetnoot5 wordt ook passivisatie van meewerkende voorwerpen als in (9) (cf. LSLT: 494-495) behandeld:
In LSLT worden daarnaast verschillende problemen met betrekking tot de passief transformatie besproken. Zo wijst Chomsky erop dat naast (8), (10) niet mogelijk is terwijl want behoort tot een type werkwoord dat sterk verwant is met persuade.
Verder geeft Chomsky een lijstje van actieve zinnen zonder passieve pendant en vermoedelijke passieven zonder actieve pendant (LSLT: 565-567); enige voorbeelden hiervan zijn respectievelijk (11-12) en (13-14):
Voor verschillende van deze voor zijn theorie problematische gevallen suggereert hij oplossingen; meer in het algemeen benadrukt hij bij dit punt dat het uitsluitend weerleggingen zijn, als ze ‘opgelost’ worden in een betere theorie. Deze passieftransformatie vormt een hoeksteen voor het betoog van Chomsky in LSLT. Hij wil namelijk laten zien dat een grammatica met herschrijfregels en transformaties uiteindelijk meer verklaart dan een grammatica met alleen herschrijfregels. Kijken we nu naar de plaatsmogelijkheden van object, subject en door-bepaling in actieve en passieve zinnen, dan blijken er evidente overeenkomsten: de eigenschappen van het object in de actieve zin komen overeen met die van het subject in de passieve zin; ook het subject van de actieve zin en de door-bepaling in de passieve zin hebben dezelfde plaatsmogelijkheden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze overeenkomsten volgen uit de transformationele aanpak: de passieve zin wordt afgeleid van haar actieve pendant, waarbij subject en door-bepaling vanzelf de eigenschappen van object en subject uit de actieve zin overnemen. Zonder transformaties zouden deze overeenkomsten veel moeizamer omschreven moeten worden (LSLT: 449, 483).Ga naar voetnoot6 Ook een ander soort argument voor de transformationele oplossing is bij het passief van belang: er kunnen bepaalde dubbelzinnigheden mee worden verklaard; een zin als Jan was geslagen kent nu een naamwoordelijk gezegde-interpretatie (dan wordt deze zin rechtstreeks via herschrijfregels afgeleid) en een passieve interpretatie (via de passief-transformatie). Ten opzichte van de traditionele grammatica is ook een derde soort argument van belang: Chomsky ziet in de transformationele aanpak ook een mogelijkheid om klassieke classificaties van zinnen (vragend - stellend, passief - actief) te verantwoorden. Hij merkt hierover op (LSLT: 303): ‘It has good intuitive support (as well as support in the traditional practice of grammarians), but, as yet, no formal grounds in terms of the system we have constructed’. Deze ‘formal grounds’ worden nu door de transformationele afleiding gegeven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Het Standaardmodel (1965): de passief-transformatie vereenvoudigdVan de vier operaties waaruit de passief-transformatie in LSLT is samengesteld verdwijnt als eerste de toevoeging van de ‘by-phrase’: deze bepaling wordt niet meer via passief toegevoegd, maar wordt al in de dieptestructuur aanwezig geacht in de vorm van by gevolgd door een abstract morfeem ‘passive’. Als dit element by˄passive in de dieptestructuur aanwezig is, dan moet passivisatie plaatsvinden; anders is geen passivisatie mogelijk. Aanleiding voor deze verandering is de mogelijkheid die zo geboden wordt om passiviseerbare werkwoorden te karakteriseren. Lees (1960) merkt op dat juist die subcategorie van werkwoorden gepassiviseerd kan worden die een ‘Manner’-bij-woordelijke bepaling toelaten. Chomsky bouwt hierop voort door de by˄passive als een ‘Manner’-bijwoordelijke bepaling in de dieptestructuur op te nemen: zo kunnen alleen die werkwoorden die zo'n bijwoordelijke bepaling bij zich kunnen hebben gepassiviseerd worden. De structurele descriptie van de passieftransformatie luidt nu (Aspects: 104):
Op deze manier wordt het mogelijk om ook ‘pseudo-passieven’ als His life was told aboutby him af te leiden (cf . Lees 1960) en uitzonderingen als (16) en (17) te verklaren:
Werkwoorden als resemble en weigh laten geen Manner-adverbial toe, zodat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontbreken van passivisatie bij deze werkwoorden wordt verklaard (maar zie Lakoff 1970: 164 voor kritiek hierop).Ga naar voetnoot7 Als een ander probleemgeval vermeldt hij het contrast tussen (18) en (19) enerzijds en (20) en (21) anderzijds (Aspects: 229):
Voor deze gevallen wordt in het Aspects-model geen oplossing geboden. We zullen zien dat hij later wel een verklaring voor dit contrast kan aangeven (zie par.2.3.3.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Van ‘Remarks on Nominalization’ (1970) tot ‘On Binding’ (1980): opsplitsing in eeltransformatiesVanaf Aspects gaan de condities die de vorm en functies van transformaties bepalen een steeds sterkere rol spelen; behalve Chomsky zelf leveren Ross (1967) en Emonds (1970) belangrijke bijdragen hieraan. Voor ons onderwerp zijn de condities op de vorm van transformaties cruciaal. Zij leiden namelijk tot een drastische gedaantewisseling van de passieftransformatie. Het betreft:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1 De Lexicale HypotheseDe Lexicale Hypothese houdt, losweg geformuleerd, in dat syntaktische processen geen woorden kunnen opbouwen of veranderen. Woorden worden in hun geheel geïnserteerd in de syntaktische structuur. De relatie tussen bijvoorbeeld het werkwoord ‘destroy’ en het nomen ‘destruction’ in (22) en (23) wordt dan ook niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer uitgedrukt met behulp van een nominalisatie-transformatie zoals in Lees (1960) maar met behulp van een redundantie-regel in het lexicon aangegeven:
Chomsky konstateert dat de relatie tussen (23b) en (23c) door middel van een NP-preposing regel kan worden uitgedrukt die mogelijkerwijs identiek is aan het NP-preposing gedeelte van de klassieke passief-transformatie. Ook het NP-post-posing-gedeelte van het passief (door hem hier Agent-postposing genoemd) lijkt werkzaam in NP's (cf23a-b). Vanuit deze optiek is het dus wenselijk om de verschillende operaties binnen de passief-transformatie uiteen te leggen in aparte transformaties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 StructuurbehoudIn Emonds (1970) wordt de eis van ‘structuurbehoud’ voor transformaties voorgesteld. Deze houdt in dat verplaatsingen alleen kunnen plaatsvinden naar posities die ook via herschrijfregels beschikbaar zijn; transformaties creëren dus geen zinsstructuur of delen daarvan. Met betrekking tot het passief stelt hij voor om deze transformatie in twee delen te splitsen: NP-postposing en NP-preposing (waarin ook de ‘passive morphology’ is begrepen). In passieve zinnen met een ‘by-phrase’ moet deze bepaling via herschrijfregels worden opgeleverd. Uitgaande van de eis van structuurbehoud kunnen NP-pre- en postposing alleen plaatsvinden naar posities die ook via herschrijfregels voor NP's beschikbaar zijn. NP-postposing gebeurt bij hem niet door substitutie van het element ‘passive’, zoals in het standaardmodel, maar doordat er een by-phrase in de zin aanwezig is die bestaat uit by gevolgd door een lege positie. Aangezien in zijn theorie het noodzakelijk is dat tijdens de derivatie van een zin in ieder geval op één niveau (dieptestructuurniveau of oppervlaktestructuurniveau) een lege positie een keer wordt gevuld, is NP-postposing naar deze positie verplicht. De passieftransformatie wordt nu niet meer gevolgd door een optionele by-phrase deletie; deze bepaling wordt optioneel aanwezig geacht. Wanneer er in de dieptestructuur noch een lexicaal subject, noch een by-phrase aanwezig is, dan ontstaat er een passieve zin zonder by-phrase. Dus (24) en (25) verschillen in de aanwezigheid van deze PP in de dieptestructuur; zij hebben als dieptestructuur respectievelijk (26) en (27) (cf. Emonds 1970: 34-41)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Emonds' voorstellen treedt er een verschuiving op van de passief-transformatie als een optioneel gegeven naar een verplichte transformatie, in ieder geval voor het NP-preposing-gedeelte: de subjects-positie moet op tenminste één niveau gevuld zijn. In (26) is NP-preposing niet dwingend: op dieptestructuurniveau is deze positie immers gevuld; er is dus geen ‘trigger’ voor NP-preposing aanwezig. In Chomsky (1975b) wordt een andere ‘trigger’ voor NP-preposing geformuleerd. Zijn redenering verloopt daar als volgt. Bij verplaatsing wordt een spoor achtergelaten. De relatie tussen een spoor en de verplaatste NP is vergelijkbaar met die tussen een (gebonden) anafoor en zijn antecedent. Nu kan een (gebonden) anafoor niet in subjectpositie verkeren, terwijl het antecedent ervan in dezelfde zin deel uitmaakt van een bijwoordelijke bepaling. Analoog daaraan zou de verplaatsing van een NP vanuit subjectspositie naar de by-phrase worden uitgesloten. Dit zou wel mogelijk zijn als het spoor als het ware wordt ‘overdekt’ door een andere NP op de subjectspositie, zoals bij het passief het geval is. Vanaf deze publikatie zijn de verplaatsingen in passieve zinnen dus verplicht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3 Minimale FactorisatieMet de introduktie van de eis van minimale factorisatie worden de veranderde inzichten over een formulering van het passief formeel afgedwongen. Dit principe vereist namelijk dat in de structurele descriptie van een transformatie maximaal twee constante termen worden gebruikt waarbij één van de twee door de transformatie gewijzigd mag worden. Dit verbiedt bijvoorbeeld een structurele descriptie als in (5a), hier herhaald, voor de passieftransformatie
(5a) NP, VPA <D>, Vt, NP
en leidt tot een formulering van het passief als in (28): (28) X, NP, Y, NP, Z
Het gevolg hiervan is dat de twee onderdelen van het passief, NP-preposing en NP-postposing, niet meer in één transformatie opgenomen kunnen worden, maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als aparte transformaties gezien moeten worden (cf. Chomsky 1976: 172-173). Vooral de visie op de behandeling van het hulpwerkwoord-deelwoord cluster verandert. Werd deze aanvankelijk als onderdeel van de passieftransformatie beschouwd, d.w.z. de transformatie maakte van een werkwoord een passief deelwoord en voegde een passief hulpwerkwoord toe, nu wordt het passief deelwoord inclusief het hulpwerkwoord van de lijdende vorm in de dieptestructuur aanwezig geacht, n.1. [VP be [AP -en [VP V...]]]. Terwijl er in eerste instantie verder niet veel aandacht wordt besteed aan dit aspect van het passief, verandert dat in Filters and Control (Chomsky en Lasnik 1977) en de ‘Introduction’ van Essays on Form and Interpretation (Chomsky 1977). Deze expliciete analyse van de structuur van het hulpwerkwoord-deelwoord-cluster maakt het namelijk mogelijk een verklaring te geven voor de oppositie tussen (29a) en (29b), analoog aan die tussen (18, 19) enerzijds en (20, 21) anderzijds:
Chomsky verklaart dit contrast met behulp van het begrip ‘controle’ - de relatie tussen het (lege) subject van een infinitief en een NP uit de hoofdzin - en de zeer specifieke structurele analyse van passieve deelwoorden zoals gegeven in (30), de oppervlaktestructuur van (29a, b) (Chomsky 1977b: 13) [onze indexering]: Controle vereist dat het ‘subject’ van to leave als identiek gemarkeerd wordt aan het object van persuade (zgn. object-controle), en het subject van promise (zgn. subject-controle) in (29). Dat wil zeggen dat in (30) NP3 identiek moet zijn aan NP2 in het geval van persuade en NP3 identiek aan NP1 in het geval van promise. Door de specifieke structuur van het hulpwerkwoord-deelwoord cluster is de NP1-positie in (30) echter niet het structurele subject van promise, het hoofd van VP2, maar het structurele subject van het passieve (hulp)werkwoord be, hoofd van VP1. Aldus kan de controle-relatie tussen NP3 en NP1 niet gelegd worden en daarmee zou de ongrammaticaliteit van (29b) verklaard zijn. De object-controle relatie bij het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkwoord ‘persuade’ wordt niet geblokkeerd door de passiefmorfologie, zoals in (30) te zien is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.4 Effect van specifieke conditiesWe zien dat de verschillende condities op tranformaties (de lexikale hypothese, de eis van structuurbehoud en minimale factorisatie) een andere formulering van de passieftransformatie afdwingen; bovendien voorkomen deze condities dat via de passieftransformatie ongrammatikale zinnen worden geproduceerd. (Wellicht ten overvloede zij erop gewezen dat deze condities niet uitsluitend voor het passief zijn geformuleerd, maar vaak met het oog op andere verschijnselen, zoals vraagwoordverplaatsing zijn voorgesteld.) Hiernaast is er nog een ander effect van condities: zij beperken ook de toepassing van de passief-transformatie. Dit kan worden geïllustreerd aan het A-boven-A-principe (Chomsky 1964, Ross 1967) en de ‘tensed-S’-conditie (Chomsky 1973). Het A-boven-A-principe houdt, kortweg geformuleerd, in dat van twee dezelfde constituenten, waarvan de één in de ander is ingebed, de niet-ingebedde moet worden gekozen. Zo verbiedt deze conditie om Bill in (31) en (32) als de NP te zien die via passivisatie verplaatst zou kunnen worden. Terecht, want (33) en (34) zijn ongrammaticaal als passieve varianten van respectievelijk (31) en (32):
Eenzelfde beperkend effect vertoont de ‘tensed-S’-conditie. Deze verbiedt verplaatsingen vanuit een finiete zin en voorkomt zo de totstandkoming van (36) uit (35) (cf. 1973: 89).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Lectures on Government and Binding (1981): ‘object’-verplaatsing als instantiatie van ‘move alpha’Met het werk van Rouveret & Vergnaud (1980) en ‘On Binding’ (Chomsky 1980) wordt een nieuwe fase in de theorievorming ingeluid. De uiteindelijke ontwikkelingen in deze fase worden het meest expliciet verwoord in Lectures on Government and Binding (LGB) en aangeduid met het ‘Government and Binding’ framework. Hierin worden verschillende deeltheorieën voor condities op regels geformuleerd waarvan de Casus-theorie en de theta-theorie voor passivisatie de belangrijkste zijn. Nu is de notie NP-postposing geen onderdeel meer van de vorming van passieve zinnen. De dieptestructuur van Bill was beaten by John luidt nu (cf. Chomsky 1981: 54): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(37) [e]NP INFL be beaten* Bill by John
Hierin staat [e]NP voor een lege NP, beaten* staat voor de ‘passieve vorm’ van het werkwoord beat (INFL is een noodzakelijk onderdeel van een zin, maar doet voor dit betoog verder niet ter zake). NP-postposing is hierin niet meer aan de orde; dat John in John beats Bill dezelfde functie heeft als John in Bill is beaten by John, moet op andere wijze uitgedrukt worden, wellicht door John in beide zinnen dezelfde thematische rol toe te kennen (cf. Williams 1981). De verplaatsing van de objects-NP naar de ‘subjects’-positie wordt nu afgedwongen met behulp van de syntactische eigenschappen van het passieve deelwoord, waarbij gebruik gemaakt wordt van de Casus- en de theta-theorie. De Casus-theorie kent als centrale eis dat elke NP gemarkeerd moet zijn voor ‘Casus’; de theta-theorie vereist onder andere dat een NP een thematische rol als Agens, Goal etc. ontvangt. Werkwoorden kunnen Casus en theta-rollen toekennen aan NP's. Chomsky gaat ervan uit dat passieve vormen als ‘beaten’ niet meer als volledige werkwoorden functioneren. Dit wordt uitgedrukt door deze vormen het feature [+ V] toe te kennen, waarmee deze een tussenpositie innemen tussen adjectieven [+ V, + N] en werkwoorden [+V, - N]. Zo'n verarmd werkwoord kent geen Casus toe aan het erbij behorende object, anders geformuleerd: het passieve deelwoord absorbeert de Casus die normaal gesproken aan het object toegekend zou zijn. Dit betekent dat alleen op de subjectsplaats een NP getolereerd kan worden: zou een NP zich op de objectsplaats bevinden dan krijgt het geen Casus en schendt zo het hierboven genoemde Casusfilter. Verder neemt Chomsky aan dat wel het object een theta-rol krijgt toegekend van het werkwoord, maar dat er geen theta-rol aan het subject wordt toegekend. Dit komt overeen met de regel: ‘If some NP governed by V is assigned no Case, then the VP of which V is the head assigns no -role’ (Chomsky 1981: 125). Dit alles impliceert dat de oppervlaktestructuur van (37) is als in (38):
Hierbij heeft Bill de theta-rol van het object (aangeduid met het ‘spoor’ ti) en dus dezelfde theta-rol als Bill in John beats Bill. Het enige transformationele element dat nu nog een rol speelt in de afleiding van passieve zinnen is de verplaatsing van het ‘object’ naar de subjectspositie. Deze verplaatsing is door verschillende condities zo beperkt dat die geformuleerd kan worden als: ‘move NP’, een instantiatie van ‘move-alfa’. Chomsky laat zich er niet over uit, hoe de morfologische regel eruit ziet die het transitieve werkwoord beat omzet in het ‘adjectivisch werkwoord’ beaten*; wel verwijst hij naar verschillende suggesties hierover (Chomsky 1981: 55, 147 noot 3). Door het loskoppelen van de verschillende elementen van de oorspronkelijke passief-transformatie kunnen andere verplaatsingen samen met passief-verplaatsingen onder één noemer gebracht kunnen worden zoals Chomsky al eerder had opgemerkt. In ‘Remarks on nominalization’ (1970) suggereert hij dat het NP-preposing en NP-postposing gedeelte van de passieftransformatie ook in NP's kan worden toegepast (cf. (23)). In Reflections on language (1975b) geeft Chomsky | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor het eerst een analyse van ‘raising’ werkwoorden waarbij hij gebruik maakt van de regel ‘move-NP’:
Als mogelijke andere gevallen waarover gegeneraliseerd zou kunnen worden, noemt hij (cf. 1975b: 242-243, noot 44):
Met het loskoppelen van de verschillende elementen van de oorspronkelijke passief-transformatieGa naar voetnoot8 wordt voorspeld, dat ‘passieve morfologie’ voor kan komen zonder verplaatsing en verplaatsing met ‘passieve betekenis’ zonder ‘passieve morfologie’. Chomsky ziet deze voorspelling bevestigd in (42) respectievelijk (43) (LGB: 122):
Wanneer NP-preposing niet meer een onderdeel uitmaakt van een complexe passief-transformatie, maar zelfstandig als transformatie wordt beschouwd, verbreedt dit de aandacht voor ‘overproduktie’: NP-verplaatsing dient ook bij niet-passieve zinnen door condities te worden ingeperkt. Chomsky bespreekt in dit verband (1977: 174-178) de volgende reeks voorbeelden [onze indexering]:
De ongrammaticale gevallen kunnen worden uitgesloten door de tensed-S-conditie, (44a), de A-over-A-conditie, (45), de 'Specifïed-Subject-conditie, (46b) en een interpretatie-principe omtrent subjects-predikaatsverhoudingen, (47a). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 ConclusieVan LSLT tot LGB zien we een opmerkelijke verschuiving in de behandeling van passieve zinnen. In LSLT worden alle verschillen tussen John hit Bill en Bill was hit by John geregeld met behulp van één zeer complexe transformatie, die speciaal geformuleerd werd voor passieve zinnen. In LGB wordt een lexikale regel verondersteld die het werkwoord zo verarmt in eigenschappen, dat er geen subject meer bij aanwezig kan zijn en het object verschoven moet worden naar de subjectspositie. Deze verschuiving is niet specifiek voor passieve zinnen, maar een concretisering van ‘move-alfa’, waarmee alle soorten verplaatsingen plaatsvinden. Hiermee wordt de direkte relatie tussen aktief en passief zoals die in LSLT geformuleerd werd, losgelaten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Passief in de GG: de traditionele aanpak?Uitgaande van de voorafgaande schets lijkt het ons mogelijk een oordeel te vellen over de opvatting dat de GG de traditionele aanpak met betrekking tot het passief zou overnemen: ook de GG zou een eenvoudige correspondentie aanwezig achten tussen een actieve zin en zijn passieve pendant en geen aandacht schenken aan gevallen die deze correspondentie niet kennen. Deze opvatting houdt zeker geen stand wanneer we de gehele ontwikkeling van de GG in ogenschouw nemen. In de latere ontwikkelingen wordt immers aangenomen dat er geen directe correspondentie is tussen een actieve en een passieve zin: de ‘by-phrase’ maakt geen noodzakelijk onderdeel meer uit van een passieve zin; NP-preposing is niet alleen van toepassing op passieve zinnen maar een concretisering van ‘move-NP’, gestuurd door de syntactische eigenschappen van de passieve vorm van een werkwoord. ‘Object’-verplaatsing zonder passivisatie is mogelijk; passivisatie zonder verplaatsing kan eveneens. Verder blijkt de GG haar data niet eenvoudig te ontlenen aan de traditionele grammatica: Chomsky illustreert zijn aanpak al in LSLT met tal van eigen voorbeelden van diverse probleemgevallen en geeft bovendien aan welke gevallen van passivisatie voor hem problematisch blijven. Het is zelfs opvallend te noemen dat deze voorbeelden aanleiding geven tot theoretische veranderingen of gebruikt worden ter ondersteuning van specifieke aannames in tegenstelling tot wat Gross en De Haan beweren. In de ontwikkeling van de GG blijven deze problematische gevallen aandacht krijgen. Dit betekent bijvoorbeeld dat veel gevallen die De Haan als problematisch voor de GG-aanpak van het passief aan de orde stelt, cf. (2-5), in feite niet meer uitzonderlijk zijn. Dat er werkwoorden zijn als krijgen die geen passief kunnen ondergaan werd al van meet af aan erkend. Zo worden dit soort werkwoorden die geen passief toelaten - al genoemd in LSLT - behandeld in Aspects (1965) en ‘Remarks on Nominalizations’ (1970) maar bijvoorbeeld ook in Emonds (1970), Bresnan (1972) en Freidin (1975). Dat passivisatie van intransitiva mogelijk is, volgt uit de GB-visie op passivisatie (maar was ook in oudere theoriën niet onbesproken gebleven, cf. Pollman 1975). De behandeling van het passiefin de GG van 1955 tot 1982 laat niet alleen zien dat er gebruik gemaakt wordt van een veel rijker feitenmateriaal dan De Haan en Gross veronderstellen en dat er een veel complexere verhouding tussen actieve en passieve zinnen wordt verondersteld dan zij menen, deze behandeling laat bovendien een fundamenteler verschil zien tussen TG en GG. Wat namelijk in de GG bepalend blijkt voor verder onderzoek, zijn niet de pro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleemgevallen ‘an sich’, maar de probleemgevallen met betrekking tot de gekozen theorie. Wanneer in 1955 gekozen wordt voor een grammatica-model dat zinnen oplevert via herschrijfregels en transformaties, dan wordt bezien hoe passieve zinnen in dit model kunnen worden opgeleverd, tot welke generalisaties dit voert en welke probleemgevallen zich voordoen. Wanneer de overtuiging veld wint, dat transformaties eenvoudiger en algemener geformuleerd worden indien er passende condities voor worden geformuleerd, dan wordt bezien in hoeverre overgeneralisatie van passieve zinnen ook met behulp van deze condities voorkomen kan worden. Wanneer de vereenvoudiging van transformaties leidt tot het aannemen van een transformatie ‘move-alfa’, waarbij de vertrek- en landingsplaats van ‘alfa’ bepaald worden door verschillende subtheorieën van condities, dan wordt bezien in hoeverre ook NP-preposing tot deze transformatie herleid kan worden en in hoeverre ‘passive morphology’ los gezien kan worden van deze verplaatsing. Er gaat, kortom, een duidelijk sturende werking uit van de theorieën op de te onderzoeken feiten. Er zijn verscheidene concrete voorbeelden te geven van aspekten van het passief die uit het zicht verdwijnen of worden ‘verwaarloosd’ maar gegeven een verandering in de theorie ‘herontdekt’ worden, ofwel omdat ze problematisch worden ofwel omdat ze als probleem opgelost worden. We geven er drie. Na de NP-preposing analyse van ‘The city's destruction’ in Chomsky (1970) wordt deze constructie nauwelijks aan systematisch onderzoek onderworpen. Met Anderson (1979) verandert dit maar wordt het tegelijkertijd duidelijk dat het gebruik van ‘move NP’ voor verplaatsingen binnen NP's niet zonder problemen is. In recent werk (cf. Kayne 1981, Rappaport 1983 en nog ongepubliceerd werk van Grimshaw en Zubizarreta) wordt dit probleemveld om uiteenlopende redenen nader onderzocht en uitgewerkt. De mogelijkheid om ‘move NP’ ook te gebruiken in constructies als the glass broke wordt voor het eerst uitvoerig besproken door Fiengo (1974) voor het Engels en Pollmann (1975) voor het Nederlands. Pas na het baanbrekende werk van Perlmutter (1978) en Burzio (1981) over ‘unaccusative verbs’ is het mogelijk de problemen die verbonden waren aan deze ‘move NP’ analyse bevredigend op te lossen. Nadat de passief-transformatie in een NP-preposing en een NP-postposing komponent wordt gesplitst, is vooral de NP-postposing regel onderwerp van discussie. De effekten van deze regel moeten in een groot aantal gevallen met behulp van apart geformuleerde conventies ingeperkt worden. Hornstein (1977) stelt dan ook voor de ‘door-bepaling’ al in de basis op te leveren inclusief de ‘subject NP’. Hoe de identiteit tussen deze NP en de subject NP in de aktieve zin uitgedrukt moet worden blijft daarbij onuitgewerkt. In LGB geeft Chomsky aan dat een nadere uitwerking van de theta-theorie op dit punt vereist is (1981: 103; 147 noot 100). In het werk van Williams (1981), Zubizarreta (1985) en Fabb (1984) worden expliciete voorstellen gedaan op dit punt. Deze theorie-gebonden belangstelling voor specifieke feiten (en complementair daaraan de verwaarlozing van andere gegevens) is zeker niet tot het passief beperkt, maar is in zijn algemeenheid in de GG aanwezig, zoals ook De Haan en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkuyl 1978: 173 laten zien.Ga naar voetnoot9 (cf. Stuurman (in voorbereiding) voor een andere mening op dit punt). Concluderend kunnen we stellen:
Vanuit een geheel ander perspectief wordt het nu interessant te bekijken wat de visie van de GG-ers zelf op de TG is. Zeggen zij zelf immers niet dat er duidelijk op de TG wordt voortgebouwd? Laten we hiertoe de uitspraken vanuit de GG eens wat nader bezien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 GG over TGEr zijn in de GG-literatuur duidelijk positieve uitspraken te vinden over de traditionele grammatica. Deze vorm van taalkunde, al wordt die door Chomsky nooit zo duidelijk omschreven,Ga naar voetnoot11 zou eerder als ‘voorloper’ van de GG beschouwd kunnen worden dan de onmiddellijk aan de GG voorafgaande structuralisten. Deze visie is in de volgende citaten uit Chomsky's werk duidelijk aanwezig: (A) ‘A grammar, in the traditional sense, is an account of competence. [...] Current work in generative grammar has adopted this traditional framework of interests and concerns.’ (Chomsky 1966: 10-11) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tion of features implicit in traditional grammars, and to regard these grammars as inexplecit transformational generative grammars. The goal of a traditional grammar is to provide its user with the ability to understand an arbitrary sentence of the language, and to form and employ it properly on the appropriate occasion. Thus its goal is (at least) as farreaching as that of a generative grammar, as just described.’ (Chomsky 1964: 16) Het zijn wellicht deze of soortgelijke citaten geweest die er bij sommige taalkundigen aanleiding toe hebben gegeven de GG te zien als een geformaliseerde variant van de TG. Deze opvatting van ‘Het transformationalisme als een neo-traditionalistische richting’ (Hulshof 1973: v) spreekt heel duidelijk uit de Syntaxis van Kraak en Klooster, getuige het volgende citaat uit de inleiding (Kraak en Klooster 1968: 6): ‘Dat er ook behoefte is aan nieuwe syntactische informatie over het Nederlands volgt in zoverre uit de betreffende principes, dat zij een herinterpretatie en een systematisering inhouden van gangbare traditionele en moderne grammatische inzichten. De informatie die ons boek over de zinsstructuur van het Nederlands geeft, is dan ook voor een niet onbelangrijk deel bekende grammatische kennis in een nieuwe vorm en dient als zodanig ter illustratie van de nieuwe wijze van analyseren en beschrijven.’ [onze cursivering] Eenzelfde positieve houding ten opzichte van de traditionele grammatica is al te vinden in Kraak's Negatieve Zinnen (1966). Hij bestrijdt hier de opvatting als zouden de traditionele onderverdelingen taalkundig irrelevant zijn en ziet alleen het impliciet karakter van de TG als tekort. De Haan en Elffers zien, wellicht in dit voetspoor, de GG zelfs als een ‘reconstruerend paradigma’Ga naar voetnoot12 (Elffers 1977, Elffers en De Haan 1980: 21-23, De Haan 1985: 213). In hun visie worden de conclusies en observaties in de traditionele grammatica beschouwd als gegevens die een plaats moeten krijgen in GG-theorieën; deze gegevens moeten zo worden gereconstrueerd, dat ze passen in het GG-paradigma. Vandaar dat de TG wel afgeschilderd wordt als een soort GG ‘avant la lettre’ of ook wel als een rijk arsenaal aan feiten die in de GG verklaard moeten worden (cf. Elffers 1977:32-33, Van den Toorn 1975:v). Deze reconstructiegedachte is echter in flagrante tegenspraak met wat we in de voorafgaande paragrafen met betrekking tot het passief hebben gezien. Als de GG zich al aanvankelijk bij de traditionele grammatica zou hebben aangesloten, dan is ze daar vervolgens in hoog tempo van af bewogen. De ‘feiten’ worden niet zomaar ontleend aan de traditionele grammatica: wat in de GG als problematisch wordt gezien, wordt bepaald door de theoretische ontwikkelingen. In overeenstemming hiermee vinden we in de GG-literatuur herhaaldelijk relativerende opmerkingen over de waarde van de TG. Zo worden de hierboven geciteerde passages (A), (B) en (C) vervolgd als respectievelijk (D), (E) en (F): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(D) ‘It attempts to go beyond traditional grammar in a fundamental way, however. As has repeatedly been emphasized, traditional grammars make an essential appeal to the intelligence of the reader. They do not actually formulate the rules of the grammar, but rather give examples and hints that enable the intelligent reader to determine the grammar, in some way that is not all understood. They do not provide an analysis of the “faculté de langage” that makes this achievement possible. To carry the study of language beyond its traditional bounds, it is necessary to recognize this limitation and to develop means to transcend it. This is the fundamental problem to which all work in generative grammar has been addressed.’ (Chomsky 1966: 11) Ook het in de inleiding gegeven citaat uit Chomsky (1986) spreekt hier duidelijke taal. Samenvattend kan de visie van de GG op de waarde van de GG als volgt wordengeformuleerd:
Hiermee wordt begrijpelijk dat de visie van de GG op de TG paradoxaal oogt: enerzijds deelt ze met de TG het onderzoeksonderwerp: de ‘competence’ van de taalgebruiker en ontleent ze verschillende vermoedens over de opbouw van deze competence aan de TG, anderzijds heeft ze als primaire doelstelling het ontwerpen van expliciete regels die deze competence verantwoorden, waar de TG deze regels bij de gebruiker van de grammatica vooronderstelt en meer aandacht heeft voor het complement van de regels: de uitzonderingsgevallen. Op de status van ‘uitzonderingen’ willen we tenslotte nog ingaan, al hebben we niet de pretentie om de problematiek hieromtrent geheel te kunnen behandelen. De visie op uitzonderingen wordt wel gerelateerd aan de visie op de aard van taal en de vraag wat voor soort van wetenschap taalkunde eigenlijk is. Uitzonderingen lijken soms verwaarloosd, zo niet ontkend te worden in de GG, iets wat in verband gebracht zou kunnen worden met de doelstelling van de GG: het vinden van (universele) regelmaat. Worden uitzonderingen inderdaad genegeerd of ontkend? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De status van ‘uitzonderingen’Met betrekking tot ‘uitzonderingen’ neemt Gross het standpunt in dat de GG al te luchthartig met uitzonderingen omspringt: ze verdisconteert er te weinig en vermeldt ze zelfs vaak niet eens. Zijns inziens is een dergelijk zorgeloos gedrag in de natuurwetenschappen afwezig: hier zouden uitzonderingen hoogstens wegverklaard kunnen worden als meetfouten, anders blijven het tegenvoorbeelden waar niet aan voorbijgegaan mag worden. Weliswaar zijn er in taal (in tegenstelling tot de natuur) idiosyncrasieën aanwezig, maar hier mag niet te snel een beroep op worden gedaan: een meer natuurwetenschappelijke aanpak lijkt hem gepast. De Haan deelt de overtuiging dat de GG te weinig aandacht schenkt aan uitzonderingen, maar beklemtoont in tegenstelling tot Gross het verschil tussen natuurwetenschappen en de taalkunde wat het object betreft: taal kan als een systemoïde worden beschouwd, de natuur niet. Hij verwerpt dan ook de opvatting dat de taalkundige ervan uit zou moeten gaan dat taal een volstrekt logisch systeem is, zoals Botha (1969) zou beweren. Botha zou stellen dat de taalkundige deze positie wel in moet nemen, omdat anders eventuele tegenvoorbeelden eenvoudigweg als uitzonderingen zouden kunnen worden afgedaan en niet meer nopen tot de vorming van nieuwe theorieën. Volgens De Haan kan de taalkundige wel degelijk van te voren reeds het bestaan van ‘fuzzy edges’ in taal verdisconteren in zijn theorie. Het kernprobleem in deze opvattingen over ‘uitzonderingen’ lijkt ons hier dat er niet goed onderscheiden wordt tussen de ontologische status van taal als systeem enerzijds en de heuristiek van de taalkundige anderzijds. Er is naar wij weten geen enkele GG-er die stelt dat taal een volmaakt regelmatig systeem is. In de ‘Government-Binding’ theorie maakt Chomsky in dit opzicht een onderscheid tussen ‘core’ en ‘periphery’. De inhoud van deze termen is het best te illustreren met het volgende citaat uit Chomsky (1986: 147): ‘The systems called “languages” in common sense usage tolerate exceptions: irregular morphology, idioms, and so forth. These exceptions do not fall naturally under the principles-and-parameters conception of UG. Suppose we distinguish core language from periphery, where a core language is a system determined by fixing values for the parameters of UG, and the periphery is whatever is added on in the sytem actually represented in the mind/brain of a speaker-hearer.’ Belangrijk daarbij is de toevoeging dat deze periferie niet één en al choas is (1986: 34): ‘...there are no doubt significant regularities even in the departures from the core principles (for example, in irregular verb morphology in English), and it may be that peripheral constructions are related to the core in systematic ways, say, by relaxing certain conditions of core grammar.’ Wat De Haan ons inziens onvoldoende in rekening brengt is de positie van de taalkundige ten opzichte van deze perifere gegevens. Bij het ontwerpen van een theorie over taal kan men rekening houden met het feit dat er uitzonderingen zijn, maar welke de uitzonderingen zijn is niet a priori gegeven; dat kan alleen vanuit de theorie duidelijk worden. Dat betekent dat een bepaalde theorie wel bepaalde zinseigenaardigheden als uitzonderingen kan kwalificeren, maar het is best mogelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat een andere theorie deze eigenaardigheden tot regel weet te verheffen. De GG prefereert die theorie die de meeste ‘feiten’ tot regelmatige gevallen weet te herleiden,Ga naar voetnoot13 een standpunt dat niet alleen op wetenschapsfilosofische gronden berust, maar ook teruggaat op het idee dat taal niet op inductieve wijze geleerd wordt. Het is deze aanpak die Botha op het oog heeft; hij stelt dat je beter ervan uit kunt gaan dat taal een systeem is dan een systemoïde; alleen dan voorkom je dat je bepaalde gegevens te gemakkelijk tot uitzonderingen rekent. Een taalkundige theorie die bepaalde taalfeiten tot uitzonderingen rekent is dus niet daarom te verwerpen: ‘All grammars leak’ (Sapir 1921: 38). Wel kunnen deze uitzonderingen in tegenvoorbeelden verkeren als een rivaliserende theorie deze uitzonderingen tot de regelmatige gevallen weet terug te brengen (Laudan 1977). Misschien lijkt het alsof het hier alleen gaat om theoretische bespiegelingen over het object van de taalkunde, zonder enig effect op de taalkundige praktijk. Dat er wel degelijk invloed van uitgaat op de behandeling van taaiverschijnselen valt echter te illustreren aan bepaalde ‘uitzonderingen’ in de verantwoording van passieve zinnen. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de behandeling van geboren in een zin als (2) hier herhaald als (48):
Hoe ziet nu een GG-benadering eruit waar deze zinnen niet a priori als onregelmatig terzijde wordt geschoven? Het Engelse equivalent van ons probleemgeval (48) (be born) wordt onder andere door Emonds (1970: 45) aangepakt. Zoals hij laat zien geldt in het Engels, net als in het Nederlands, dat alleen de passieve vorm mogelijk is en dat de ‘by-phrase’ niet toegevoegd kan worden:
Omdat in zijn analyse NP-preposing, NP-postposing en de toevoeging van de by-phrase al van elkaar onafhankelijke elementen zijn (zie paragraaf 2.3.2.), behoeft hij alleen (lexicaal) te stipuleren dat ‘bear’ (‘give birth to’) geen dieptestructuursubject kent. Met ander woorden, (49a) heeft (50) als (partiële) dieptestructuur: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit verklaart waarom bear noch een ‘by-phrase’ kan hebben, noch een aktieve variant. In zo'n analyse wordt verklaard dat geboren niet zomaar een willekeurig en uitzonderlijk zinsstuk is, maar dat het zich als ‘passief deelwoord’ gedraagt (en zo kan ook verklaard worden, dat wel uit de kindermond het kind is geboord in plaats van geboren wordt vernomen). De ‘onregelmatigheid’ wordt dus teruggebracht tot de stipulatie dat het dieptestructuursubject afwezig moet blijven, een type stipulatie dat ook in andere gevallen noodzakelijk blijkt (cf. Emonds 1970: 46). Tenslotte een ander voorbeeld. Het is welbekend dat werkwoordelijke idiomen over het algemeen niet met subjekten gevormd worden, maar wel met objekten. Deze subjekt/objekt asymetrie zou passen in de Government-Binding visie over thematische rol toekenning aan subjekten en objekten (cf. Marantz 1984). Er zijn echter tegenvoorbeelden tegen de bewering dat er geen ‘subjekt idiomen’ zouden bestaan (cf. Bresnan 1982), zoals de volgende Nederlandse voorbeelden illustreren:
Deze beide voorbeelden laten zien dat uitzonderingen noch genegeerd noch terzijde geschoven worden: men tracht uitzonderingen (deels) tot regelmatige gevallen terug te brengen. Dat niet alle uitzonderingen zo tot regelmaat kunnen worden verheven staat overigens buiten kijf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusieWanneer we de ontwikkeling van de aanpak van het passief nog eens overzien, dan valt in eerste instantie de fragmentering op. Wordt aanvankelijk een passieve zin via één complexe transformatie afgeleid van zijn passieve tegenhanger, later acht men passieve zinnen afgeleid via een aantal van elkaar onafhankelijke regels en condities. Deze verschuiving is een illustratie van de algemene veranderingen in de genera- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieve onderzoekstraditie: de verantwoording van grammatikale zinnen en hun eigenschappen wordt aanvakelijk gezocht in een veelheid van basisregels en transformaties, maar later in de interactie van (op zich eenvoudige) subsystemen van principes. Zoals uit de behandeling van passief-verschijnselen blijkt, worden deze veranderingen mede ingegeven door de behoefte om probleemgevallen te verklaren (vergelijk de voorbeeldzinnen 11-36). Aan (al dan niet vermeende) uitzonderingen wordt ruim de aandacht besteed. Deze niet geringe verschuivingen versluieren wellicht een belangrijke constante: de aanname dat het passief een structurele aanpak vergt: vanaf LSLT tot en met LGB wordt verondersteld dat formele regels en representaties voldoende en noodzakelijk zijn om passieve zinnen te verantwoorden: functionele noch semantische noties spelen hierbij een rol. Het zal duidelijk zijn dat er voor ons geen enkele reden is om te veronderstellen dat de specifieke GG-analyses van het passief zoals wij die in dit artikel geschetst hebben de enige juiste zouden zijn. Het passief-probleemveld heeft aan verscheidene alternatieve benaderingen binnen en buiten de GG stof gegeven tot theorievorming. De opeenvolgende benaderingen van het passief binnen de ‘Chomskyaanse variant’ van de GG bieden evenwel voldoende materiaal om aan te tonen dat de GG niet als een geformaliseerde traditionele grammatica mag worden beschouwd. De ontwikkeling van het passiefin de GG kan alleen in het licht van haar theoretische en meta-theoretische assumpties ten volle begrepen worden: ook en juist in de behandeling van het passief toont de GG zich een geheel eigen onderzoekstraditie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|