De Nieuwe Taalgids. Jaargang 81
(1988)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||
Thema
| ||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||
tooid deelwoord geworden: de auto is rood gespoten (geworden)’. In deze opmerking zijn sporen terug te vinden van de ellipsgedachte: de konstruktie de auto is gespoten zou zijn ontstaan uit de auto is gespoten geworden (een drieledige vorm!) onder weglating (ellips) van geworden. Deze ellipsgedachte duikt regelmatig op in grammatikale beschouwingen, zowel in de 19de als in de 20ste eeuw, hoewel deze opvatting ook al diverse malen is tegengesproken, onder meer door Terwey, Den Hertog en De Vooys (vgl. Van der Wal 1982: 70; 75 en De Vooys 1963: 159). Weijnen (1971: 109) heeft een andere visie op het ontstaan van onze huidige passieve voltooide tijd: hij suggereert dat de konstruktie ik ben geslagen een vernieuwing is en dat deze is ontstaan als gevolg van concurrentie tussen de drieledige vormen ik ben (heb) geslagen geweest en ik ben (heb) geslagen geworden. Daarbij zou het principe gewerkt hebben dat bij het op elkaar stoten van twee typen een vereenvoudiging het wint: uit de twee complexe drieledige vormen zou de eenvoudige tweeledige vorm zijn ontstaan. Het voorkomen van de betreffende drieledige vormen zou volgens Weijnen ook regionaal bepaald zijn. Om de geponeerde veronderstellingen te kunnen beoordelen en om enige helderheid in de problematiek van de drieledige vormen en de passieve voltooide tijd te scheppen, is het allereerst nodig om zicht te krijgen op de feitelijke taalsituatie op dit vlak in het Middelnederlands en de daarop volgende eeuwen. We zullen in dit artikel die taalfeiten dan ook onderzoeken. Eerst wordt in paragraaf 2 een overzicht geboden van de Middelnederlandse gegevens. Daarop volgen de paragrafen waarin naar verklaringen voor het ontstaan van de drieledige vormen wordt gezocht (par. 3), en waarin 16de-, 17de- en vroeg 18de-eeuwse feiten aan de orde komen (par. 4). Er zijn dan al bepaalde konklusies te trekken, maar er blijven ook vragen. Wij betrekken in par. 5 de taalbeschouwing in het verleden bij het onderzoek en leggen zo een relatie met de geschiedenis van de taalwetenschap. In de slotparagraaf worden de resultaten samengevat. | ||||||||||||||||||||
2 De Middelnederlandse feiten: de variatie sijn/werden en de drieledige vormenDe Middelnederlandse drieledige geweest- en geworden-vormen verschijnen in een situatie die voor wat het passief betreft afwijkt van die in het huidige Nederlands en die als volgt in een schema is weer te geven (vgl. Van der Wal 1986; p.p. = participium praeteriti):
Figuur 1 De variatie bij het onvoltooid gebeuren kan geïllustreerd worden met voorbeelden als de volgende, die laten zien dat sijn + p.p. (3: gepijnigd word; 4: werd uit de kerker gehaald) het onvoltooid gebeuren kan aanduiden evenals werden + p.p. (1: wordt gedood; 2: werd gemaakt): (1)[regelnummer]
Een ander, in sire eerster batalien,
Wert verslaghen sonder faelgenGa naar margenoot+
(2)[regelnummer]
Te Kardoel quam hi doe geraect,
Daer hi riddere ward gemaectGa naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||
(3)[regelnummer]
Dus vreesic (...)
Dat men mi dan ter hellen
Vele mee soude quellen
Dan ic nu ghepijnt bin;Ga naar margenoot+
(4)[regelnummer]
Doe sekerdijt hem, ende daer na saen
Was Torec uten kerker gedaen,
Ende men deden te gemake
Dat hem gebrac van alre sakeGa naar margenoot+
Voorbeelden van het voltooid gebeuren met sijn + p.p. (5: is uitgeroepen; 6: waren verdreven) zijn: (5)[regelnummer]
Die bode seide doe oppenbare,
Dat een tornoy beropen esGa naar margenoot+
(6)[regelnummer]
Tien tiden, vinden wi bescreven,
Waren uten lande verdreven
Van Bertaengen trechte geslachte,
Ende was coninc worden met crachte
Ende met verranessen, alsemen ziet,
Een die Vortegrinus hietGa naar margenoot+
De ontwikkeling naar de huidige situatie, waarin alleen worden het onvoltooide gebeuren aangeeft en zijn het voltooide gebeuren, begint zich al af te tekenen in het Middelnederlands: de variatie in fïg. 1, sijn / werden voor het onvoltooide gebeuren, neemt in de loop van het Middelnederlands af. In de 15de eeuw treft men in teksten steeds een hoog werden-percentage aan. Toch duurt het nog geruime tijd voordat de mogelijkheid om met sijn + p.p. het onvoltooide gebeuren aan te geven, is verdwenen. Er zijn nog voorbeelden van te vinden in 16de- en 17de-eeuwse teksten, al is werden/ worden regelGa naar voetnoot1. Vgl. voor de sijn-mogelijkheid de volgende citaten:
Terwijl de variatie bij het onvoltooide gebeuren nog aanwezig is in het latere Middelnederlands, ontstaat er nog een andere variatie: naast de gewone kombinaties sijn + p.p. die het voltooide gebeuren aanduiden, verschijnen er zogenaamde drieledige vormen met gheweest en gheworden. Ter illustratie volgen hieronder voor- | ||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||
beelden van de drie mogelijkheden uit eenzelfde tekst:
De beide drieledige kombinaties (12 en 13) duiden, evenals 11, een voltooid gebeuren aan. Deze voorbeelden vragen om een verdere toelichting. Het werkwoord sijn vormt zijn voltooide tijd oorspronkelijk met hebben, vandaar dat in (13) hadden geweest wordt aangetroffen, al komt in het Middelnederlands ook al sijn geweest voorGa naar voetnoot2. Werden vormt de voltooide tijd gewoonlijk met sijn, zoals alle mutatieve intransitieve werkwoordenGa naar voetnoot3. In de irrealis komt evenwel bij deze werkwoorden naast sijn ook het werkwoord hebben voor (zie Stoett 1923: par. 271), zoals in het volgende voorbeeld: (14)[regelnummer]
(...) Robrecht
Die dat conincrike na recht
Altemale soude hebben verworven,
Hadde die coninc sonder oer ghestorvenGa naar margenoot+
Met een irrealis hebben we ook te maken in (12), waar de vorm hadde (verbrant geworden) aanwezig is. Naast de drieledige vormen die een voltooid gebeuren uitdrukken, is er de, al vroeger in het Middelnederlands voorkomende, geweest-kombinatie ter aanduiding van een toestand. Vgl. 15 (de koning was 27 jaar te H. begraven geweest/ had begraven gelegen): (15)[regelnummer]
De coninc hadde xxvii jare
Begraven gheweest te HoechoutwoudeGa naar margenoot+
Dat betekent dat er bij voorbeelden van geweest-kombinaties, waarin het p.p. zowel een toestand als een gebeuren kan aanduiden, ambiguïteit ontstaat, zoals in het volgende, aan Kern (1912: 38-9) ontleende voorbeeld:
Uit de verdere kontekst zal dan moeten blijken welke interpretatie van toepassing is. Deze ambiguïteit is overigens niet alleen aanwezig bij de drieledige geweest- | ||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||
kombinatie, maar ook - tot in het huidige Nederlands toe - bij de kombinatie sijn + p.p. (hij is gebonden kan immers zowel een toestand (hij zit vast) als een voltooid gebeuren aanduiden)Ga naar voetnoot4. De ambiguïteit kan ook een rol spelen bij de drieledige geworden-vorm. Ook in de kombinatie werden + p.p. kan het p.p. een toestand aangeven, zodat door het geheel een overgang naar een toestand wordt uitgedrukt, zoals in: (17)[regelnummer]
Straten, paden metten weghen
worden metten doden besleghen
(raakten met doden overdekt)Ga naar margenoot+
Dat betekent dat ook een voltooide tijd als sijn besleghen geworden (zijn overdekt geraakt) kan worden gevormd. We kunnen samenvattend konkluderen dat de mogelijkheden bij de drieledige vormen er in het late Middelnederlands als volgt uitzien:
Het zal duidelijk zijn dat het optreden van (la) en (2a) op zich weinig problematisch is: bij een toestandsaanduiding in heden of in verleden is een voltooide tijd gevormd, zoals dat ook mogelijk is bij de kombinatie van sijn + adjectief en werden + adjectief. De (b)-mogelijkheden, die in fig. 1 onder ‘voltooid gebeuren’ als variatie naast sijn + p.p. zijn te stellen, roepen echter de vraag op hoe hun ontstaan verklaard moet worden. | ||||||||||||||||||||
3 Verklaringen voor het ontstaan van de drieledige vormenEnkele ‘verklaringen’ voor het ontstaan van de, overigens in het late Middelnederlands nog weinig frekwente, drieledige geweest- en geworden-vormen die een voltooide handeling aangeven, zijn in Van der Wal (1986: 197-200) ter sprake gebracht en nagegaan; ze leken geen van alle de Middelnederlandse feiten te dekken. De veronderstelling dat aan de oorspronkelijke voltooide tijdskombinatie sijn + p.p. het element geweest of geworden zou zijn toegevoegd, is niet te hanteren. De, in het Middelnederlands relatief meest frekwente, hebben geweest/ geworden-kombinaties vormen voor deze hypothese een probleem, aangezien dergelijke gevallen zoals de voorbeelden (12) en (13), niet uit toevoeging verklaard kunnen worden. Bij een andere verklaring gaat men ervan uit dat de betreffende kombinaties als voltooide tijden bij één element respectievelijk de werkwoordsvorm sijn van sijn + p.p. en werden van werden + p.p., nieuw zijn gevormd. Dat zou dan sijn/ hebben + p.p. + geweest en sijn/ hebben + p.p. + geworden hebben opgeleverd. Op deze | ||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||
verklaring bestaat ook een variant: de praeteritumvormen was en wart zouden zijn vervangen door perfecta is/ heeft geweest en is/ heeft geworden, overeenkomstig een tendens om praeteritumvormen te vervangen door perfecta. Is dit eenmaal gebeurd, dan zouden in tweede instantie ook was/ had geworden en was/ had geweest zijn gevormd. Deze variant wordt wel gehanteerd ter verklaring van de Duitse drieledige sijn (ge)worden-kombinaties (vgl. Behaghel 1923-32, II: 202). Deze zouden afkomstig zijn uit de zuidduitse dialekten, waarin in de periode van de 15de tot en met de 17de eeuw het praeteritum geheel is vervangen door voltooide tijdsvormen. In een situatie waarin was stelselmatig wordt vervangen door ist gewesen, hatte door hat gehabt etc., is het ontstaan van de drieledige sijn (ge)worden-kombinatie begrijpelijk: ook daar vindt een vervanging van wart door ist worden plaats. De zo ontstane drieledige vormen zouden zijn overgenomen door het standaardduits, waar de praeteritumvorm, zoals bekend, niet is verdwenen. Voor de tweede verklaring en de variant daarop zijn de Middelnederlandse kombinaties met hebben geweest/ geworden geen probleem, maar er is wel een ander problematisch gegeven. Wanneer men de onvoltooide tijdsvormen als basis voor de vorming van de drieledige kombinaties neemt, zou men verwachten dat in teksten met een hoog percentage werden in de onvoltooide tijd of zelfs met uitsluitend werden, geen of vrijwel geen geweest-kombinaties voorkomen, maar voornamelijk geworden-vormen. Dat blijkt niet te kloppen met de feiten: in dergelijke Middelnederlandse teksten worden wel degelijk geweest-kombinaties aangetroffen. Wat de variant betreft moeten we bovendien opmerken dat een ontwikkeling als in de zuidduitse dialekten, zich niet in het Nederlands heeft voorgedaan. Er zijn dus problemen met alle besproken verklaringen. Gezien de aanwezigheid van de variatie werden + p.p. en sijn + p.p. voor het onvoltooide gebeuren in het Middelnederlands, wekt het weliswaar in eerste instantie geen verbazing dat de drieledige vormen ter aanduiding van het voltooide gebeuren zowel in de geworden- als in de geweest-gedaante optreden. Toch blijkt er meer aan de hand te zijn, want er kan geen direkte parallel getrokken worden tussen beide variaties. De zojuist genoemde Middelnederlandse gegevens verzetten zich daartegen en ook het materiaal uit later periode wijst niet in die richting. In het 16de- en 17de-eeuwse materiaal, dat in de volgende paragraaf verder wordt besproken, blijken namelijk de geweest-kombinaties te overheersen; iets wat niet te rijmen valt met het marginale optreden van zijn in de onvoltooide tijden in die periode (vgl. hierboven par. 2). Een direkte koppeling door de geweest- en geworden-kombinaties te zien als nieuw gevormde voltooide tijden op basis van de onvoltooide tijden met sijn respectievelijk werden, is daarmee weinig waarschijnlijk. Bij het verder zoeken naar achtergronden van het ontstaan en gebruik van de drieledige vormen stuiten we op een vergelijkbaar verschijnsel bij de aktieve voltooide tijd, de konstruktie met het p.p. gehad. Stoett (1923: 181) vermeldt voor de 15de eeuw deze ‘dubbel samengestelde verl. tijd’ met onder meer de voorbeelden: Sy hadden al dlant ghedestruweert gehadt (= zij hadden heel het land verwoest); Sommige wise mannen haddent al te gheerne belet gehadt ( = sommige verstandige mannen hadden het bijzonder graag verhinderd). Er wordt een verband gelegd met de bekende Middelnederlandse voorbeelden van hebben + objekt + p.p. als predikatieve toevoeging: ic hebbe hem gevangen = ik houd hem gevangen. Bij dergelijke praesensvoorbeelden hoorde als perfectum ic hebbe hem gevangen gehad ( = ik heb hem gevangen gehouden). Volgens Stoett zou de betekenis van de gehad-konstruk- | ||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||
tie gelijk zijn geworden aan de kortere konstruktie ic hebbe hem gevangen doordat de oorspronkelijke betekenis van respectievelijk hebbe en gehad niet meer werd gevoeld. Toen gehad zijn betekenis verloor, kon de konstruktie ook voorkomen bij intransitieve werkwoorden: Die stormen ende onweder die geweest ende geregneert hebben gehadt (Stoett 1923: 181, par. 252 opmerk.). Elders signaleert Stoett ‘dubbel samengestelde passieve vormen’ met geworden en geweest en merkt hij op dat geweest ook nu en dan bij intransitieve werkwoorden voorkomt, zoals in het voorbeeld Hadden si gheweest daer ghegaen (Stoett 1923: 190-1, par. 264, opm. II). Een verklaring, zoals bij gehad wordt echter niet gegeven. Stoett legt bij de gehad-konstruktie alle nadruk op het verloren gaan van een oorspronkelijke betekenis ‘houden’. Een vergelijkbare ontwikkeling kan moeilijk bij geweest aangevoerd worden, zodat in het geval van geweest wordt gezwegen. Er is echter wel iets meer te zeggen: wat er ook met de betekenis van hebben of gehad aan de hand moge zijn, in elk geval is ook de toestandsaanduiding van het p.p. niet meer als zodanig opgevatGa naar voetnoot5. Dat brengt ons op een parallel tussen de verschillende verschijnselen en op een mogelijk verband bij het ontstaan van de passieve drieledige kombinaties. Sijn + p.p. + geweest kan immers ook een toestand aangeven (vgl. voorbeeld 15) en dat geldt ook voor de geworden-kombinatie (zie echter ook noot 7). Er is in al deze gevallen een struktuur aanwezig waarmee een toestand wordt aangeduid, namelijk zowel bij ic hebbe hem gevangen gehad als bij hi es gevangen geweest en hi es gevangen geworden. Ik veronderstel dat deze patronen die een toestand aangeven, bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de drieledige vormen die als varianten van een aktieve of passieve voltooide tijd gaan fungeren. Het feit dat het p.p. op zich in veel gevallen zowel een toestand als een gebeuren kan aangeven, wat ambiguïteit bij ic hebbe hem gevangen, bij hi es gevangen en bij hi wert gevangen betekent, geeft de mogelijkheid om de voltooide tijden bij de toestandsaanduiding, ic hebbe hem gevangen gehad, hi es gevangen geweest en hi es gevangen geworden, als een voltooid gebeuren te interpreterenGa naar voetnoot6. Wanneer de betreffende drieledige vormen eenmaal voor het voltooide gebeuren worden gehanteerd, ligt voor de hand dat ze vervolgens eenvoudig beschouwd worden als varianten van de korte, tweeledige vormen die het voltooide gebeuren aangeven. Vandaar dat dergelijke formaties dan ook voorkomen als varianten voor voltooide tijden terwijl het oorspronkelijk patroon is uitgesloten, zoals in (18) en in andere boven genoemde intransitieve voorbeelden:
In plaats van de voltooide tijd was gecomen, treedt hadde gecomen geweest op. Wanneer men de drieledige toestandspatronen zo een bepalende rol wil geven bij het ontstaan van de voltooid gebeureninterpretaties, kan de vraag worden gesteld | ||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||
waarom juist in de 15de eeuw de oorspronkelijke konstruktie niet meer werd herkend. Het is niet gemakkelijk om een antwoord op die vraag te geven, maar we moeten ons in elk geval realiseren dat er bepaalde veranderingen in de loop van het Middelnederlands hebben plaatsgevonden. Veranderingen, niet alleen in taalmogelijkheden, maar ook in het gebruik dat van die mogelijkheden gemaakt wordt. In het late Middelnederlands is het aantal voltooide tijden aanmerkelijk toegenomen ten opzichte van de eerdere periode. Daar waar in het vroege Middelnederlands een praeteritumvorm fungeerde, treden nu perfecta en plusquamperfecta op, zoals een beperkte vergelijking tussen de Renout van Montalbaen-tekst en het Volksboek van de vier heemskinderen kan illustreren (zie van der Wal 1986: 128-130; 160). Dat betekent dat meer voltooide tijden die een voltooid gebeuren aangeven, aanwezig zijn. De toename van de voltooide tijden in het algemeen zou het niet meer als zodanig herkennen van het veel minder frekwente toestandspatroon (hebben + p.p., sijn + p.p. en werden + p.p.) en het anders interpreteren van de voltooide tijd bij dat toestandspatroon (hebben + p.p. + gehad, hebben + p.p. + geweest en hebben + p.p. + (ge)worden) kunnen bevorderen. Cruciaal is uiteraard een andere vraag, nl. of de zojuist besproken verklaring de feiten kan dekken die voor de eerdere hypothesen problematisch bleven. Maakt de gelegde relatie met de toestandspatronen de relatieve frekwentie van de geweest-vormen begrijpelijk? We wijzen erop dat bij de toestandsaanduidingen het geworden-patroon (de overgang naar een toestand) zeer zeldzaam is. Vanuit het verband dat met de toestandspatronen is gelegd, is het geringe voorkomen van de geworden-kombinatie voor het voltooide gebeuren dus niet verwonderlijk. Het ligt voor de hand dat de frekwentere gehad- en geweest-kombinaties als varianten voor de voltooide tijd zijn gaan fungeren en dat dit (aanvankelijk) in veel mindere mate bij de geworden-vorm gebeurtGa naar voetnoot7. Dat geeft dan de eerder vermelde discrepantie te zien in teksten waar in de onvoltooide tijd het gebeuren vrijwel uitsluitend met worden + p.p. wordt aangeduid en waar als drieledige vorm met name sijn/ hebben + p.p. + geweest voorkomt. Nu een poging is gedaan om enig licht op het ontstaan van de drieledige vormen te werpen, rijst de vraag hoe en in welke mate deze kombinaties werden gebruikt. Bleven het op zich weinig frekwente, en dus marginale vormen, of is er sprake van een opmerkelijke toename in de periode na het Middelnederlands? | ||||||||||||||||||||
4 Het gebruik van de drieledige vormen: 16de- en 17de-eeuwse gegevensHet overzicht van de Middelnederlandse situatie weerspreekt de twee in par. 1 genoemde opvattingen over het ontstaan van onze huidige passieve voltooide tijd: zijn + p.p. is de aloude vorm, de drieledige vormen zijn latere formaties. De ellipsopvatting en de concurrentiehypothese zouden alleen nog maar juist kunnen zijn, wanneer de drieledige vormen het terrein van de voltooide tijd na het Middelnederlands geheel gaan beheersen (en het oude sijn + p.p. verdwijnt) en wanneer dan vervolgens opnieuw zijn + p.p. ontstaat door ellips uit de geworden-kombinatie of | ||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||
door vereenvoudiging die voortkomt uit de concurrentie van de geweest- en geworden-kombinatie. Die ontwikkeling doet zich echter niet voor. De drieledige vormen zijn in het 16de- en 17de eeuws wel frekwenter dan in het late Middelnederlands, maar het blijven marginale vormen; zijn + p.p. blijft onmiskenbaar de regel. Een onderzoek van twaalf 16de-eeuwse, vier 17de-eeuwse en twee vroeg 18de-eeuwse teksten of tekstfragmenten geeft een duidelijk beeldGa naar voetnoot8. In vijf teksten komen de drieledige geweest- en geworden-vormen niet voor: het zijn het Spel van Brussel, een poëziegedeelte uit Van Mander's Schilderboeck, het volksboek de Historie van Jacke, twee kluchten van Focquenbroch en Smeeks' Krinke Kesmes. Het genre kan daarbij wel degelijk van belang zijn: in een prozafragment uit Van Mander's Schilderboeck zijn ze wel aanwezig. In de overige teksten gaat het deels om enkele gevallen die 2% tot 7% van de totale voltooide tijds- | ||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||
aanduidingen in een tekst innemen, deels om wat meer voorbeelden, echter hoogstens 20% tegenover 80% zijn + p.p. in een tekst. De eerder genoemde aktieve drieledige vormen worden ook aangetroffen; vgl. bijvoorbeeld:
De geweest-kombinaties die de voltooide tijd bij een toestand aanduiden zijn ook vertegenwoordigd. Zie de volgende passage:
De mogelijke ambiguïteit stelt ons soms voor interpretatieproblemen. Hieronder geven we enkele onmiskenbare voorbeelden van de geweest- en geworden-vormen die een voltooid gebeuren in de onderzochte teksten aanduiden:
De geweest-kombinaties overheersen heel duidelijk bij de drieledige vormen. Het bijzonder geringe aantal geworden-vormen is opmerkelijk: ze ontbreken in vijf teksten waarin wel de geweest-kombinatie voorkomt en in de andere acht teksten gaat het om telkens één enkel voorbeeld, tegenover één of meer geweest-voorbeelden. Die geringe frekwentie van geworden tegenover geweest valt ook op bij de voorbeelden die zijn verzameld uit Koelmans 1972 en Weijnen z.j. Er wijst daarbij niets op een regionale spreiding: de geweest-vormen zijn aanwezig in zuidelijke en noordelijke teksten en dat geldt evenzeer voor de geworden-kombinatiesGa naar voetnoot9. Is het mogelijk om iets meer te achterhalen over het gebruik van de drieledige vormen nu er in elk geval meer voorbeelden beschikbaar zijn dan voor het Middel- | ||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||
nederlands? In het Middelnederlands verschijnen ze opvallend vaak in irrealisgevallen, wat mogelijk een aanwijzing geeft voor het eerste gebruik. We moeten daarbij bedenken dat de irrealis in het Middelnederlands al vroeg herhaaldelijk met een voltooide tijd werd aangeduid (zie voorbeeld 14 en Stoett 1923: par. 251)Ga naar voetnoot10. Het is niet ondenkbaar dat - bij de toegenomen frekwentie van de voltooide tijdsvormen in het algemeen in het latere Middelnederlands - het gebruik van de drieledige vormen in eerste instantie in de kontekst van de irrealis plaatsvindt, als een manier om de irrealis met een variant duidelijk te markeren: niet eenvoudigweg verbrant was (zoals in voorbeeld 11), maar hadde/ ware verbrant geworden/ geweest, zoals in (12)Ga naar voetnoot11. Hetzelfde gebruik, in de irrealis, is ook in later periode aanwezig; vgl. (26) en (27):
Uit eerdere en hieronder volgende voorbeelden kan men echter afleiden, dat het één en zeker niet de enige gebruiksmogelijkheid is. Er zijn geweest-kombinaties die voorkomen met een aanduiding van duur, zoals in (28):
Ook kan men het gebruik van drieledige vormen signaleren, wanneer er meerdere voltooide tijden in dezelfde zin voorkomen:
Er is een gevarieerd gebruik van de drieledige vormen, waaruit geen bepaalde regel te destilleren valt. Omdat een variant gemarkeerder is en dus meer aandacht trekt dan de gebruikelijke vorm, zou men kunnen veronderstellen dat het gebruik van de drieledige vormen samenhangt met de behoefte tot verduidelijking of met het leggen van een accent. Uit het onderzochte materiaal krijgen we voorts de indruk dat betogend proza een begunstigende kontekst vormt en poëzie niet. Op een dergelijk punt gekomen, waar veronderstellingen en vragen over het gebruik resten, kan de | ||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||
taaibeschouwer nieuwsgierig worden naar de visie van native speakers uit het verleden. Zijn er ook observaties t.a.v. de drieledige vormen uit de betreffende periode zelf te vinden? We maken de overstap naar bronnen die behoren tot het gebied van de geschiedenis van de taalwetenschap en zullen nagaan hoe in de grammatikale traditie de passieve feiten in het algemeen en de variaties die wij gekonstateerd hebben in het bijzonder, worden beschreven. | ||||||||||||||||||||
5 Feiten en beschrijvingen in de Nederlandse grammatikale traditieBij het inventariseren van de gegevens met betrekking tot de drieledige vormen zal ik een beeld geven van de wijze waarop bepaalde verbale gegevens in de grammatikale traditie worden beschouwd. Grammatika's en taalbeschouwingen uit het verleden worden soms sceptisch benaderd, als zouden ze bij uitstek gekenmerkt zijn door een de feiten vertekenend klassiek keurslijf. Het gegeven dat in de westeuropese volkstaalgrammatika's lange tijd onderscheidingen uit de klassieke grammatika werden gehanteerd, is echter geen reden om ze als inadequate beschrijvingen van de taalfeiten ter zijde te schuiven. Wanneer men de klassieke systematiek onderkent, valt vervolgens na te gaan hoe de beschrijving van de taalfeiten plaatsvindt en welke waarde daaraan toegekend moet worden. We zullen in enkele representanten van de grammatikale traditie onderzoeken hoe het werkwoord en speciaal de passieffeiten en de variaties die wij gekonstateerd hebben, worden beschreven. Wanneer we afzien van allerlei spellingsgeschriften begint de Nederlandse grammatikale traditie bij de Voorreden vanden noodich ende nutticheit der Nederduytscher taelkunste van 1568, een fragment van wat een grammatika had moeten worden. Daarop volgt de vroegste volledige grammatika, de Tweespraack vande Nederduitsche letterkunst van 1584. Deze twee publikaties blijken bij nader onderzoek wel een definitie van het werkwoord te bevatten, maar er wordt bij het werkwoord geen verdere aandacht aan het passief besteed. Dat is wel het geval in de grammatika's van Chr. van Heule, die respectievelijk in 1625 en 1633 verschenen. Van Heule, die ook invloed op andere grammatika's heeft gehad, behoort samen met de goede observator Leupenius (1653) en de gezaghebbende grammaticus Moonen (1706) tot de representanten van de grammatikale traditie die we zullen onderzoekenGa naar voetnoot12. Ook de grammatica van A.L. Kok (1649) zullen we erbij betrekken, omdat dit werk op het gebied van de werkwoorden vrij uitvoerig is. Omdat in het voorafgaande, afgezien van het Middelnederlands, voornamelijk 16de- en 17de-eeuws taalmateriaal is onderzocht, ligt de parallel met geschriften uit die twee eeuwen voor de hand. Moonen's grammatika, die in 1706 is verschenen, is sterk gericht op het 17de-eeuws taalgebruik en vormt daarmee een vanzelfsprekende keus. We beperken ons niet tot louter grammatika's, maar zullen ook aandacht besteden aan de visie van Hooft in zijn Waernemingen op de Hollandsche Tael, een geschrift waarin allerlei observaties en standpunten ten aanzien van taalverschijnselen zijn neergelegd. Vanaf de Voorreden van 1568 komt in de definitie van het werkwoord steeds een driedeling voor: de kenmerken werken (doen) en lijden en een derde kenmerk dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||
afwisselend aangeduid wordt als geschieden of een zijnGa naar voetnoot13. Ter illustratie geven we de citaten uit Van Heule (1633: 56) en Leupenius (1653: 40) weer: Een werc-woort beteykent eene werkinge/ die gedaen of geleden wort/ of geschiet/ als Ic beminne, Ic worde bemint, ende Het regent. (Van Heule 1633: 56). Met de drie kenmerken korrespondeert een driedeling in typen werkwoorden: bedrijvend, lijdend en generlei of in drie geslachten/genera (het werkende, het lijdende en het derde geslacht). Het is de klassieke driedeling, die in zeer veel grammatika's van de 17de eeuw en ook van de 18de eeuw is terug te vindenGa naar voetnoot14. Uiteraard kon men de vormkenmerken waarmee het Latijnse aktief, passief en neutrum werden gedefinieerd niet gebruiken in de volkstaalgrammatika's, maar men neemt de semantische kenmerken die al in de klassieke traditie bij de formele onderscheidingen worden betrokken, over: doen/ werken, lijden, geen van beideGa naar voetnoot15. Omdat het belangrijke verbum substantivum (esse) tot de neutra werd gerekend, treft men ook het semantische kenmerk zijn aan voor de derde kategorie, zoals in de definitie van Leupenius. Er is dus geen bedrijvende en lijdende vorm, maar er zijn bedrijvende werkwoorden als beminnen en lijdende werkwoorden als bemind worden. Tot de derde kategorie rekent men vertalingen van Latijnse verba neutra (zoals staan; lopen, wandelen, leven enz.), werkwoorden die in het Latijn vanwege een vormkenmerk niet tot de activa konden behoren. In de grammatika's van de verscheidene volkstalen beweert men dat deze werkwoorden een zijn óf geen werking en geen lijding betekenen en dat ze daarom verba neutra genoemd moeten worden. Bij de toepassing van de semantische driedeling in de volkstaalgrammatika's heeft de groep passieve of lijdende werkwoorden in elk geval ook een vormkenmerk: een bepaald ‘woord’ (= werkwoord)Ga naar voetnoot16. Van Heule geeft bij de omschrijving van de lijdende werkwoorden alleen voorbeelden van het werkwoord worden: | ||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||||||
De lijdende Werc-woorden worden altijt met een zelfstandich Werc-woort uytgedrukt/ als Ic worde geslagen, Ic wiert onderwezen, zo dat de lijdende Werc-woorden altyt by haer hebben Het woordeken/ Worden, Werde, Wiert, etc. (Van Heule 1633: 58). Leupenius vermeldt ook zijn: De lydende woorden worden in haare persoonen, getallen en wysen gemaakt van haare werkwoorden/ door het behulp van het woord worden en syn, alsoo dat de teegenwoordige en onvoorleedene tyd wordt bekennt gemaakt door het woord worden, ik worde geleert, ik wierde geleert. De voorleedene en voorvoorleedene tyd door het woord syn, ik ben geleert, ik was geleert. In den toekomende tyd komt weederom het woord worden, met hulpe van het woord sullen, ik sall geleert worden (Leupenius 1653: 46). De ons bekende variatie werden/ sijn bij het onvoltooide gebeuren, is bij geen van beide grammatici terug te vinden. Bij Van Heule wordt slechts het gebruik van worden vermeld. Bij Leupenius worden beide werkwoorden genoemd, maar het is duidelijk dat het bij Leupenius om het gebruik van zijn in de voltooide tijden gaat. De passieve feiten komen dus slechts beknopt aan de orde: ook de drieledige vormen worden niet bij Van Heule en Leupenius gesignaleerd. De drieledige vormen zijn wel aanwezig in de grammatika van Kok, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan het werkwoord. Daar treffen we de volgende varianten aan: Ik ben ghe-mint, Ik ben ghe-mint ghe-weest, Ik heb ghe-mint ghe-weest. Zij treden ook op in het plusquamperfectum (Ik was ghemint, Ik was ghemint ghe-weest, Ik had ghe-mint ghe-weest) en bij de conjunctieven van perfectum en plusquamperfectum. Naast de voltooide tijden met zijn staan dus de drieledige vormen met gheweest. De laatste verschijnen in twee vormen, omdat bij Kok het werkwoord zijn met hebben en zijn wordt vervoegdGa naar voetnoot17. Kok plaatst drieledige vormen in zijn rijtjes naast de voltooide tijd met zijn, maar hij wijdt verder geen enkele opmerking aan deze variatie. Kok geeft de feiten dus wel weer, maar wat het gebruik van de vormen betreft krijgt de gebruiker van de grammatika geen enkele richtlijnGa naar voetnoot18. Moonen vermeldt niet, zoals Kok, twee drieledige vormen met gheweest, maar één drieledige vorm met gheweest en één met gheworden. Hij laat het niet bij het signaleren van de drieledige vormen ‘als Ik Ben Gehoort Geworden of Geweest, Ik Was Gehoort Geworden of Geweest’ (p. 140 en vgl. ook de paradigmata p. 174), maar hij voegt daar de volgende kanttekening aan toe: ‘hoewel het beter en aengenamer is, gelyk ook in de dagelyksche samenspraecke geschiedt, dat men zonder het verdubbelen zegge, Ik Ben Gehoort, Ik Was Gehoort’ (p. 140). | ||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||||||
Hij plaatst daarmee een relativerende opmerking bij zijn paradigmata: de drieledige vormen zijn in feite overbodig. Ook geeft hij ons belangrijke informatie over het gebruik: in de gewone spreektaal worden de drieledige vormen niet gehanteerdGa naar voetnoot19. Moonen geeft dus duidelijk te kennen dat het bij de drieledige vormen om een, in feite niet tot de spreektaal behorend, verschijnsel gaat. Toch blijft nog steeds de vraag intrigeren waarom die drieledige kombinaties in teksten optreden en ook zo lang nog in de grammatikale beschouwingen zijn betrokken. Op het laatste gaan we in onze konkluderende paragraaf nog nader in. Wat het eerste betreft, is de visie van Hooft interessant. In zijn Waernemingen op de Hollandsche Tael, nr. 53 gaat hij uitgebreid in op de verschillen tussen het Nederlandse tijdensysteem en dat van de Romaanse talen en het Latijn. Nadat hij over hy belegherde heeft gesproken, komen de aktieve drieledige vormen aan bod:
‘Dog kunnen wij ook zeggen, HY HEEFT DE STADT BELEGHERT; gelijk de Latijnen obsedit urbem. Evenwel in dit HEEFT BELEGHERT kan duijsterheijt vallen, want het mochte verstaen worden, dat hij de Stadt nog beleghert hield, op den tijd als wij spreeken: zulx om heel klaer te spreken, wel noodigh waere te zeggen HY HEEFT BELEGHERT GEHADT; 't welk een' verdrietighe lankheit geeft, met de verdubbeling van 't Verbum auxiliare HEEFT, GEHAD’ (Zwaan 1939: 249; Cursivering M.v.d.W.).
Om duidelijk het voltooide aan te geven, dient de aktieve drieledige vorm gehanteerd te worden (die - dit terzijde - op zichzelf ook ambigu kan zijn). Hooft spreekt niet over de stad is belegerd geweest of de stad is belegerd geworden, maar de redenering is analoog tot deze gevallen uit te breiden. Ook hier kan een onduidelijkheid bij de stad is belegerd op dezelfde manier opgelost worden: de funktie van de drieledige vormen is de interpretatie dat de stad nog belegerd is, uit te sluiten. | ||||||||||||||||||||
6 KonklusiesOnderzoek van de feiten heeft bepaalde veronderstelde ontwikkelingen als onjuist gekwalificeerd: het is niet zo dat zijn + p.p. is ontstaan uit een drieledige kombinatie. De drieledige kombinaties zijn en blijven marginale vormen die als variatie naast de regel zijn + p.p. voor het voltooid gebeuren voorkomen. Die konklusie konden we al trekken voordat we gegevens uit de geschiedenis van de taalwetenschap erbij betrokken. Wat levert het leggen van de relatie met dat terrein in het geval van de drieledige vormen op? Er kon vastgesteld worden dat variatie niet altijd in de grammatika's wordt weergegeven: dat is zo bij de variatie in de onvoltooide tijden, weliswaar een aflopende zaak, en ook bij de drieledige vormen. Hooft geeft ons een aanwijzing voor het waarom van het 17de-eeuwse gebruik en Moonen konstateert dat het om in feite overbodige vormen gaat die niet tot de gewone spreektaal behoren. Dat zijn belangrijke aanvullende gegevens die bij het bestuderen van de taalbeschouwing uit de betreffende periode naar voren komen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||||||
Aandacht voor de grammatikale traditie roept evenwel ook eigen vragen op. In dit geval de vraag hoe deze marginale vormen in sommige grammatikale beschouwingen zoveel gewicht krijgen, dat men ten onrechte zelfs de regel uit de uitzonderingen (in dit geval de varianten) afleidt. Meer dan een aanduiding van de richting waarin het antwoord op bovenstaande vraag gezocht moet worden, kunnen we binnen het bestek van dit artikel niet geven. In Moonen's grammatika komen zowel de geweest- en de geworden-vormen die een voltooid gebeuren aanduiden, voor. Het vermelden van de geworden-kombinatie levert een aangrijpingspunt op voor systematisering binnen de grammatika. Er kan een verband gelegd worden met de onvoltooide tijd: worden in de onvoltooide tijd; zijn geworden in de voltooide tijd. Dat zien we bijvoorbeeld ook gebeuren in W. Bilderdijks Nederlandsche Spraakleer ('s Gravenhage 1826: 186). Daar wordt na de behandeling van de onvoltooide tegenwoordige en verleden tijd en het futurum (alle met het werkwoord worden), gekonstateerd dat daarmee in overeenstemming is ‘dat men in 't Saamgesteld voorleedene zou moeten zeggen: Ik ben bemind, geacht, gedreven geworden’. Het gebruik is echter anders stelt Bilderdijk onmiddelijk vast, nl. ‘IK BEN bemind, geacht, gedreven’. In latere, 19de- en 20ste-eeuwse grammatika's zal men nog slechts de geworden-kombinatie aantreffenGa naar voetnoot20. De aanvankelijk relatief meest frekwente geweest-kombinatie is verdwenen, naar mijn overtuiging onder invloed van de grammatika. Een invloed die bij dergelijke marginale, schrijftaalvormen niet onderschat mag worden. De drieledige geworden-vormen worden in de grammatika's gehandhaafd, al erkent men vaak dat ze ongebruikelijk zijn Ga naar voetnoot21. Ter illustratie vermelden we enige voorbeelden. In C.G. Kaakebeen, Beknopte Nederlandsche Spraakleer, Tiel 1903: 32 treffen we het volgende aan: ‘Bij den lijdenden vorm wordt het voorwerp van den bedrijvenden zin onderwerp. B.v.: Hij wordt geslagen - Het boek is door hem geschreven (geworden)’. In E. Rijpma, Beknopte Nederlandsche spraakkunst, Groningen/ Den Haag 1925: 132, staat ik word geprezen - ik ben geprezen (geworden) vermeld, met de opmerking: ‘In de spreektaal wordt de vorm met geworden nooit gebruikt, men zegt b.v. altijd: Die jongen is geprezen en nooit: Die jongen is geprezen geworden. Ook in de schrijftaal wordt geworden meestal weggelaten, maar toch treft men een | ||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||||||
enkelen keer den zwaarderen vorm aan’Ga naar voetnoot22. Ongebruikelijke vormen dus, die echter wanneer onvoltooide en voltooide tijden tegenover elkaar worden gesteld, naar voren worden gebracht. De poging tot systematisering in de grammatika door een parallel te trekken met de onvoltooide tijden en de voltooide tijden is naar mijn mening verantwoordelijk voor zowel het vermelden van de geworden-kombinaties als ook voor de onjuiste afleiding van de gewone kombinatie zijn + p.p. uit die drieledige vormen. De drieledige vormen, een marginaal verschijnsel in de taal, hebben tot verscheidene misvattingen aanleiding gegeven. Hun geschiedenis is nauw verweven met de grammatikale traditie: het is een kwestie van taal en taalbeschouwing. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||||||
|
|