Nijhoff, Bloem, Rilke
In de voordracht ‘Over eigen werk’ die hij op 27 november 1935 te Enschede hield, kwam Martinus Nijhoff te spreken over de omstandigheid dat poëzie rekening houdt met de ‘inademing’. ‘Door de regelmaat, door het metrum, de woordrepetitie, de alliteratie, het rijm, door, in rijmloze en vrije verzen, de zogenaamde periode, het geheim van Shakespeares blank verse, reguleert zij deze inademing. Zij doet inademen op de levende plekken. Hierdoor ontstaat telkens een ondeelbaar moment een stilte, juist op die levende plekken, en in dit trillend oponthoud confronteren ziel en oneindigheid. Elk taalgevoelig mens voelt zich, proza lezend of horend, in de mensenwereld, bij een roman is hij in de maatschappij, bij een werk van wetenschap of geschiedenis voelt hij zich in gezelschap van een ander mens met dieper of wijder blik. Maar bij poëzie voelt hij zich niet bij een ander mens. Hij is terstond in het heelal. Elk goed gedicht bevat deze confrontatie van puur heelal en inwendigheid [...].’ (Verzameld werk, II, 1982, p. 1157-1158).
Nijhoff noemt deze gedachten een ‘inval die mij nooit zo maar ingevallen zou zijn, maar niet anders dan een resultaat kon zijn van mijn vorige gedachten, een toewaaisel, een aanslibbing’. Lezend in de Verzamelde gedichten van J.C. Bloem vroeg ik mij echter af, of Nijhoffs inval in de verte niet ook kon samenhangen met het gedicht ‘Ademen’, dat zijn eerste publikatie beleefde in 1931 in De Gids, waarvan Nijhoff toen redacteur was. Ik citeer de laatste regel van de eerste en de gehele tweede strofe:
Leven is niet veel meer dan ademhalen.
Maar dat is: in de diepten van dit dal
De oneindge ruimte tot zich in te leiden
En, na één wankel ogenblik van beiden,
Die te hergeven aan 't beroofd heelal.
Of klinkt Rilkes gedicht ‘Atmen, du unsichtbares Gedicht!’, uit Die Sonette an Orpheus (1923) in Nijhoffs woorden door? J. Kamerbeek heeft dit sonnet al eens met Bloems ‘Ademen’ geassocieerd. (De poëzie van J.C. Bloem in Europees perspectief, 19792, p. 75-78).
Drie stemmen, maar dezelfde adem?
Wiel Kusters