De Nieuwe Taalgids. Jaargang 80
(1987)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |||||||||||
Literatuur in de ban van de politiek: Gevallen van een KeeshondP.J. BuijnstersIVolgens Anton van Duinkerken (W.J.M.A. Asselbergs) heeft de Nederlandse letterkunde tussen 1781 en 1787 gebloeid, als zij niet meer gedaan had sinds de Gouden Eeuw en niet meer doen zou tot minstens 1840.Ga naar voetnoot1 De geloofwaardigheid van zijn bewering hangt natuurlijk sterk af van wat men onder literaire bloei verstaat. Maar niemand kan ontkennen dat in de korte periode 1781-1787 enkele opmerkelijke boeken zijn verschenen die onze literatuur opeens een ander gezicht gaven. Ik noem slechts:
Maar dan is het opeens ook weer voor lange tijd afgelopen. In de nu volgende jaren verschijnen er in Nederland weinig epoque makende gedichten, romans of essays - om over het toneelwerk maar te zwijgen. Hoe komt dat? Ten dele lijkt het een kwestie van dom toeval. De ambitieuze Bellamy sterft al op 11 maart 1786, nog voordat hij zijn belofte echt heeft kunnen waarmaken. Maar de eigenlijke reden van de stagnatie in het juist begonnen literaire vernieuwingsproces is toch te zoeken in de politiek. De steeds feller wordende partijstrijd tussen Patriotten en Prinsgezinden heeft een scheiding der geesten teweeggebracht en zowel bij auteurs als publiek de aandacht weggezogen van de literatuur in engere zin. Menig schrijver trad nu allereerst op als partijganger - hetzij ten faveure van de Patriotten, hetzij als supporter van de stadhouderlijke cabale. Een belangrijk literair vernieuwer van het eerste uur, Rijklof Michaël van Goens, is deze weg opgegaan. Hij moest echter na een mislukte politieke carrière in dienst van Oranje zijn vaderland in 1786 verlaten. Hem volgden na de Pruisische inval van 1787 duizenden Patriotten, onder wie bekende schrijvers als Pieter 't Hoen, Gerrit Paape, Betje Wolff en Aagje Deken. Met de binnenkomst van de Fransen in 1795 vond een nieuwe exodus plaats, waarbij onder anderen Willem Bilderdijk betrokken was. | |||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||
Maar ook andere schrijvers die niet hun land verlieten reageerden dikwijls teleurgesteld op de politieke ontwikkelingen, ongeacht hun stellingname. Zowel de orangist Van Alphen als de Patriot Feith - beiden toch dragers van de literaire vernieuwing van omstreeks 1780 - trekken zich na 1787 min of meer definitief terug op hun egelstelling. De conclusie ligt voor de hand: onze eerste Beweging van Tachtig is aan de politiek ten onder gegaan. Asselbergs zag de door hem geconstateerde bloeiperiode begrensd door de zeeslag tegen de Engelsen op 5 augustus 1781 bij de Doggersbank en de aanhouding van prinses Wilhelmina op 28 juni 1787 bij Goejanverwellesluis. Dat zijn inderdaad twee politieke gebeurtenissen die op de tijdgenoot enorme indruk gemaakt hebben en die ook een menigte van pamfletten pro of contra in de wereld brachten. Maar de hierboven genoemde literaire hoogtepunten uit de periode 1781-1787 zijn juist vrij van alle partijpolitiek. Dat geldt in het bijzonder voor de romans van Feith en Wolff en Deken, zo sterk zelfs dat men bij de zeer geëngageerde dames op dit punt aan een bewuste onthouding zou denken. Hoe dit zij, politieke neutraliteit blijkt bij de steeds heftiger wordende polarisatie sinds 1787 een luxe die bijna geen schrijver zich meer kan permitteren. Het directe gevolg is geweest dat de leestafels hier twee decennia lang overvoerd zijn met geschriften die de politieke aktualiteit commentarieerden. Op de langere termijn echter heeft deze stortvloed van politiek geöriënteerde publicaties nog dit gevolg gehad, dat de literaire geschiedschrijving het spoor bijster raakte. Niet van zins om in die massa tendensliteratuur naar mogelijk waardevolle geschriften te speuren, heben onze handboekmakers het geheel maar aan de vergetelheid prijsgegeven. Ten onrechte. Ik wil me hier beperken tot de ontwikkelingsgang van de Nederlandse roman. Er zijn de laatste jaren volop pogingen ondernomen om de lege ruimte vóór Sara Burgerhart (1782) op te vullen.Ga naar voetnoot2 Er ligt echter nog altijd een breed niemandsland tussen de romans van Feith en Wolff en Deken uit 1782-1785 èn de vroeg-negentiende-eeuwse romans van Adriaan Loosjes, Willem Kist en Bruno Daalberg (Petrus de Wakker van Zon). Wat zich gedurende die laatste vijftien jaar van de achttiende eeuw hier op roman gebied heeft afgespeeld is nergens beschreven. Het komt ook niet aan de orde in de studies van E. Jongejan en F.L.W.M. Buisman-De Savornin Lohman over de Sterniaanse humorcultus in Nederland en evenmin in het door W. Drop | |||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||
geschetste panorama van de Nederlandse historische roman.Ga naar voetnoot3 Bij uitzondering laat zelfs M. Buisman's bibliografie van populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815 ons hier gedeeltelijk in de steek,Ga naar voetnoot4 omdat de laat-achttiende-eeuwse roman met zijn hybridisch karakter gemakkelijk door de conventionele mazen glipt. Daar komt bij dat de tussen 1787 en 1800 gepubliceerde romans, voor zover politiek gekleurd, dikwijls tot de verboden ‘verzetsliteratuur’ behoorden, waar ook nadien een taboe op bleef rusten. Verder stelde het oplossen van allerlei pseudoniemen en het identificeren van naamloze of zonder drukkersadres uitgegeven geschriften weer aparte eisen. Tenslotte maakten de geringe overlevingskansen dergelijke romans extra zeldzaam, waardoor ze gemakkelijk ontsnappen aan de aandacht van een literatuurhistoricus. Dat alles kan verklaren, waarom men in geen enkel handboek of studie over de Nederlandse roman iets zal aantreffen over de Gevallen van een' Keeshond waarover ik hier een en ander wil meedelen. Het is een boek zonder hoge artistieke kwaliteiten, maar alleszins merkwaardig als getuigenis van een nog verborgen lijn in ons narratief proza tussen 1785 en 1800. Ik aarzel echter om te spreken van een schakel tussen zedenkundige briefroman en historische ideeënroman, omdat daarvoor het eigen karakter van onze tekst te zeer domineert. Wèl lijkt het hier te bespreken boek een goede illustratie van de casus: literatuur in de ban van de politiek. | |||||||||||
IIGevallen van een' Keeshond verscheen volgens het titelblad ‘In Nederland 1790’. Het is een vrij zeldzaam geschrift,Ga naar voetnoot5 dat niet voorkomt in de bibliografie van Buisman. Knuttel echter vermeldt het in zijn pamflettencatalogus onder nr. 21927, zonder overigens de naam van de auteur te onthullen.Ga naar voetnoot6 Omdat we hier evident met een satirische roman van politieke aard te doen hebben is het zaak eerst de schrijver op het spoor te komen. | |||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||
Ik heb zelf vroeger al eens een suggestie gedaan in de richting van Gerrit Paape (1752-1803),Ga naar voetnoot7 de bekende Delftse plateelschilder-schrijver en Patriottisch activist. Welnu, het ìs Paape die hier de pen voert. Voor zover dat uit de stijl en gedachteninhoud nog niet duidelijk zou worden, verschaft de auteur ons in de tekst zelf een kleine indicatie, een verborgen signatuur als men wil. De ‘held’ van dit verhaal is een keeshond, die in zijn korte leven een hele reeks meesters dient. Zo belandt hij op een gegeven moment ook in Delft, waar een schilderende filosoof zich over hem ontfermt. Kees' nieuwe meester heet ‘een soort van Wijsgeer, die, door toevallige verdiensten, zig uit het Niet, waarin zijn geboorte hem begraven had, had opgebeurd’.Ga naar voetnoot8 De nadere karakteristiek blijkt in feite een zelfportret van Paape, die zich als bekend op het titelblad van zijn romans graag als wijsgeer afficheert. De auteur erkent dat de Delftenaar soms ‘grillig en onhandelbaar’ overkomt, zodra hij met rijke zotten van doen heeft; tegenover armen is hij daarentegen altijd minzaam. Zo weigert hij steevast de schoothondjes van aanzienlijke dames uit te schilderen, maar die doodordinaire keeshond tekent hij zonder bezwaar ‘naa 't leeven’, ‘waarvan wij de Plaatdruk op den Tijtel gesteld hebben’.Ga naar voetnoot9 Inderdaad siert een anonieme beeltenis van een keeshond het titelblad. We hoeven dus niet te twijfelen aan Paape's auteurschap, al blijft het mogelijk dat hij enige hulp heeft gehad, omdat in opdracht, voorbericht en tekst van een meervoudig schrijvers sprake is.Ga naar voetnoot10 Tegen het eind van zijn leven, in 1798, publiceerde Gerrit Paape een Onverbloemde geschiedenis van het Bataafsch Patriottismus,Ga naar voetnoot11 stellig zijn beste boek. In de aanhef daar verklaart de schrijver nog altijd niet te weten of hij over de geschiedenis van het Patriottisme lachen dan wel huilen moet. Zelfs nu lijkt het voor hem nog een onontwarbaar kluwen. Deze opmerking op die plaats verraadt een behoefte aan zelfreflectie. In de praktische politiek heeft Paape dan ook geen grote rol gespeeld. Hij was, en in toenemende mate, observator, of in zijn eigen woorden filosoof. Een gepassioneerd waarnemer, die echter oprecht streefde naar de objectieve waarheid. Men zou de talrijke romans en toneelstukken van Paape (en van zijn alter ego | |||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||
J.A. Schasz)Ga naar voetnoot12 kunnen beschouwen als verbloemde geschiedenissen van bepaalde episodes of thema's uit het ‘Bataafsch Patriottismus’. Dat wil zeggen dat onder een fictioneel kader de lotgevallen van de als ‘Kees’ (of als aap, c.q. baviaan) uitgescholden burger-democraten beschreven en beoordeeld worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Reize door het Aapenland uit 1788 op naam van J.A. SchaszGa naar voetnoot13, in het blijspel De Boggels (1789)Ga naar voetnoot14 en in deze anonieme Gevallen van een' Keeshond. Ogenschijnlijk teksten die niets met elkaar te maken hebben; in werkelijkheid brokstukken van een groot geheel. Het fragmentarisch karakter, dat onder andere blijkt uit het open einde van veel romans van Gerrit Paape, is dus hier functioneel. Er komt immers nooit een einde aan de volksverlakkerij, tenzij in de utopische droom.Ga naar voetnoot15 Gevallen van een' Keeshond begint in het laatst van 1780, kort voordat Engeland aan de Republiek de oorlog verklaart, en het verhaal breekt plotseling af medio september 1787, als het Patriottisch bolwerk Utrecht capituleert voor de aanstormende Pruisen. Het is echter geen geromantiseerd stuk vaderlandse geschiedenis in de trant van de negentiende-eeuwse navertellingen door P.J. Andriessen of P. Louwerse. Gevallen op het titelblad wijst in de achttiende eeuw op een fictioneel prozawerk onder het mom van geschiedenis. Buisman geeft een dertigtal voorbeelden van dergelijke roman-titels tussen 1670 en 1800. Zelf wekt Paape in zijn Inleiding en ook elders konsekwent de schijn op te treden als geschiedschrijver en biograaf, wat helemaal overeenkomt met deze bepaalde romanpresentatie. De relatie tussen fictie en realiteit is dus nogal ingewikkeld. Het verhaal balanceert voortdurend op de rand van ongebonden fantasie en sleutelroman. Het aantal toespelingen op personen en situaties is waarschijnlijk veel groter dan wij nu in de gaten hebben. Maar toch past Gevallen van een' Keeshond wel degelijk binnen een literaire traditie, en dat niet alleen op grond van de titel. Reeds in 1752 was hier een boek uitgekomen dat onder de gedaante van een hondenbiografie allerlei tijdssatire bevatte. Het heette Leven en Avanturen van den kleine PompeusGa naar voetnoot16 en was een vertaling naar het Engels | |||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||
van Francis Coventry. Diens History of Pompey the Little, een Bolognees schoothondje,Ga naar voetnoot17 had zoveel succes dat er verscheidene romans of vertellingen met hetzelfde procédé volgden. In al die gevallen is de ‘held’ geen menselijk wezen maar een dier of een voorwerp (bijvoorbeeld een munststuk of een canapé), dat herhaaldelijk van eigenaar verandert, hetgeen dan aanleiding geeft tot een hele reeks avonturen en karakterschetsen.Ga naar voetnoot18 Het was in de tweede helft van de achttiende eeuw een betrekkelijk nieuw subgenre dat zelfs nu nog wel, zij het met meer raffinement, voorkomt. Zo verscheen bij ons in 1783 een anonieme pendant van Pompey the Little onder de titel Avanturen van de kleine Scipio; of Historie van de bereisde kat.Ga naar voetnoot19 De geruchtmakende broodschrijver en avonturier Franciscus Lievens Kersteman heeft in zijn in 1792 gepubliceerde autobiografie zichzelf als schrijver van ‘de Historie van Scipio’ bekendgemaakt.Ga naar voetnoot20 Gerrit Paape moet dit boekje zeker gelezen hebben, aangezien hij er een stuk van in zijn eigen hondengeschiedenis heeft ingelast. Het betreft hier de belevenissen van Kees in Parijs als verteld in hoofdstuk 14.Ga naar voetnoot21 Bij de beoordeling van dit ‘plagiaat’ dient men te bedenken dat ook Paape broodschrijver was, die altijd onder grote tijdsdruk moest werken en daarbij graag een collagetechniek hanteerde. Maar deze handelwijze stond bij hem de eigen overtuiging niet in de weg. Gevallen van een' Keeshond levert daarvan een bewijs. Van een hondenleven zal niemand enige planning verwachten. De zeventien hoofdstukken vormen evenzovele door het toeval bepaalde episoden, hetgeen Gevallen van een' Keeshond meteen al in de picareske traditie plaatst. Het verschil met de gewone, menselijke schelm is bijkomstig, omdat ook de picaro of picara naar de pijpen van vele meesters leert dansen. Het best geslaagd zijn dan ook die gedeelten waarin Kees als schelmse hond en | |||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||
onbedoeld ontmaskeraar optreedt. Een prachtig voorbeeld vinden we in het vierde hoofdstuk. Vooraf is ons de geboorte van Kees gemeld in... IJsland. Dit moge een bizarre inval van de schrijver lijken, één blik in de Natuurlyke Historie van Linnaeus-Houttuin toont ons de IJslandse hond bovenaan in de hondengenealogie.Ga naar voetnoot22 Via een walvisvaarder komt Kees in Amsterdam terecht, waar hij een nieuwe baas opdoet: Arantus. De aldus genaamde commissionair is een koffiehuispoliticus van het zuiverste soort. Hij verdeelt eerlijk zijn tijd tussen café- en beursbezoek. Maar af en toe brengt hij een nimf van de Zeedijk een visite, en daar treft Kees hem uiteindelijk aan, nadat hij al een hele tijd naar Arantus had lopen zoeken. Of eigenlijk vindt hij alleen maar Arantus' broek. Pas wanneer hij flink aan die broek gaat rukken, zodat de geldstukken in de rondte vliegen, komt de woedende Arantus tevoorschijn. Geschrokken en niet begrijpend rent Kees naar huis met tussen zijn kaken een schoentje van Naatje van de Zeedijk. De vrouw van Arantus heeft niet lang tijd nodig om haar conclusies te trekken en voor Kees wordt het weer tijd om een nieuwe baas te zoeken. Deze summiere weergave doet geen recht aan de levendige verhaaltrant, soms alleen onderbroken door enige ironische terzijdes van de auteur aan het adres van de lezer. Het is natuurlijk niet allemaal even verheffend. We zijn hier ver verwijderd van de gevoelswereld van Feith. Ook de gezonde opvoedkunde van Wolff en Deken lijkt totaal afwezig. Maar er zit wel degelijk een moraal achter Paape's vertelling. Alleen valt die voor ons niet altijd goed te onderkennen. Zo luidt het vertellerscommentaar bij Kees' toevallige ontmaskering: ‘Wat behoefde Kees juist zijn Baas voor een Hoerenjaager ten toon te stellen? - 't Is eene overijling geweest, waaruit een onverzoenlijke Haat en Wraakgierigheid is voortgesproten’.Ga naar voetnoot23 Slaat deze kwasi-verontwaardigde vraag soms op de vermeende buitenechtelijke escapades van stadhouder Willem V met freule van Lynden, waar de Patriottische pers graag over roddelde?Ga naar voetnoot24 Bij sommige van Kees' avonturen is de politieke toepassing echter heel duidelijk. En af en toe verdwijnt de hond helemaal naar de achtergrond, zodat de roman op die plaatsen overgaat in een vertoog. Als voorbeeld van doorzichtige satire noem ik de herhaalde gevechten van Kees met allerlei gemene Bulhonden, die de andere honden terroriseren. Zelfs de domste lezer moet begrepen hebben, dat hier op de Engelse John Bull en zijn soortgenoten gedoeld werd. Volgens de schrijver zou ieder ‘die de taal of de kaart van 't land kent’ geen duisterheid in de Gevallen van een' Keeshond aantreffen, ‘welke zijn eigen naardenken hem niet daadlijk zal kunnen toelichten’.Ga naar voetnoot25 Tegelijk echter neemt Paape herhaaldelijk een loopje met | |||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||
onnozele lezers: ‘Trek de vieze neus niet, Leezers! (...) Wij hebben met Honden te doen: dit begrijpt een iegelijk’.Ga naar voetnoot26 Voor welk lezerspubliek schreef Paape eigenlijk zijn Gevallen van een' Keeshond? Het antwoord is in de roman zelf te vinden. In hoofdstuk 9 wordt ons beschreven hoe de ‘held’ van het verhaal, op dat moment toebehorend aan een Engelse zeeman, erin slaagt weer naar Nederland te komen. Niemand kan zich de uitgelatenheid van de gerepatrieerde Kees voorstellen (aldus de auteur) dan zij die, ‘uit hun Vaderland gejaagd, zig telkens kittelen met het zoetvoerig vooruitzigt, van in volle triumf er weder te zullen binnen treeden’.Ga naar voetnoot27 Maar zo'n beschrijving zou hier overbodig zijn, aangezien ‘er onder mijn Leezers mooglijk van die soort genoeg zullen gevonden worden’. Paape richtte zich dus in eerste instantie tot zijn vervolgde mede-Patriotten in ballingschap. Hij wil leren en vermaken tegelijk. Oppervlakkig gezien bestaat er in dit opzicht enige overeenkomst met de 16-eeuwse geuzen-literatuur, althans met het satirische deel daarvan, zoals bijvoorbeeld Marnix' Biënkorf. Ook de reformatorische woordvoerders van de kerk onder het kruis in Emden en elders trachtten hun vervolgde lotgenoten te bemoedigen. Maar daarmee houdt gelijk alle overeenkomst op. Want tegenover de vroomheid van die 16-eeuwse emigranten staat de verlichte filosofie van Paape. De belofte van het eeuwig Jerusalem verschilt hemelsbreed van het politieke perspectief dat de Gevallen van een' Keeshond zijn lezers voorhoudt. Men kan zich zelfs afvragen, òf Paape's boodschap wel erg bemoedigend was. In hoofdstuk 10 is Kees getuige van een trekschuitpraatje, waarbij een Potteman tegenover zijn medereizigers de skepsis van Paape verwoordt: ‘Ja Mannen - let er op, - na jaaren en dagen zult ge nog om den Potteman denken, - let er op, de Grooten zullen ons voor hunne Katten gebruiken, om de gebraaden aardappelen uit het vuur te haaien’; ‘als wij de Dupe van de Historie zijn, dan zullen ze ons in de pekel laaten zitten’.Ga naar voetnoot28 Daarom, zo is zijn raad: ‘Laaten de Grooten malkander kullen en zullenGa naar voetnoot29 zo lang zij willen, (...) maar laaten wij goede vrienden blijven’.Ga naar voetnoot30 Het opmerkelijke van deze passage is dat ze, voor wat Paape zelf aangaat, een profetie inhield die ook letterlijk zo is uitgekomen. In 1794 nog als secretaris van Daendels uitverkoren voor de ‘bevrijdingsveldtocht’ tegen de Republiek, werd hij reeds na korte tijd op een zijspoor gerangeerd. En in 1798 verdween hij zo definitief van het politiek toneel, dat zijn feitelijke dood in 1803 niet eens meer opviel. | |||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||
IIIDe vraag rest welke plaats Gevallen van een' Keeshond inneemt in een nog te schrijven overzicht van de laat-achttiende-eeuwse Nederlandse roman. Wie de al genoemde studies van Jongejan en Buisman-De Savornin Lohman raadpleegt, ontdekt wel diverse aanknopingspunten met de Sterniaanse humorcultus: talrijke en soms bladzijden lange digressies, kwasi-ernstige terzijdes tot de lezer, doldwaze situaties, openlijke of bedekte obsceniteiten, komische persoonsuitbeelding en verwante thematiek. Paape moet zich van die verwantschap met Sterne ook bewust zijn geweest. Als hij de Amsterdamse Arantus aan ons voorstelt, vinden we bij uitzondering een literaire verwijzing: Arantus, zo heet het, ‘had, onder alle zijne deugden, ook die van Corporaal Trim, bij Tristram Shandy, dat hij evenveel hield van zig zelven te hooren lezen, als van zig zelve te hooren spreken’.Ga naar voetnoot31 Toch behoort Gevallen van een' Keeshond niet tot de eigenlijke Sterne-imitaties. Vooral aan het begin van de 19e eeuw wemelde het hier van navolgingen, die meestal blijven steken in ongevaarlijke scherts. Het zijn op zijn best Spielereitjes, letterlijk gaande om niets. Paape's roman heeft wel degelijk een bedoeling. Achter de grimas schuilt diepe ernst. Het lijkt mij dus terecht dat Jongejan en Buisman-De Savornin Lohman Gevallen van een' Keeshond buiten beschouwing lieten, ook al gebeurde dat waarschijnlijk niet met opzet maar wegens onbekendheid met de tekst. Hoe Paape in 1790 over het toen trouwens op zijn retour zijnde sentimentalisme van Feith c.s. dacht is niet moeilijk te raden na lezing van de volgende passage, waarin Kees weer eens zijn baas zoekt: ‘De reuk, Lezer, werkt bij de honden dat geene uit, wat bij de menschen het sentimenteele geheeten wordt. Kees werd enkel gevoel, enkel verrukking, toen hij de poort van dit verblijf zijnes geluks [zijn oude Logement] binnen trad. Hij was wel in geen somber boschje, bij geen kabbelend beekje, waar in de bleeke maan zich zo aangenaam voor den vervoerden Gevoeligen spiegeld en de golfjes met haar zilver beschilderd; - maar onze held rook het verblijf der Keeslievendheid’.Ga naar voetnoot32 Als jong dichter was Paape meer dan gevoelig gebleken voor het toen opkomend sentimentalisme. Maar als romanschrijver vormt hij wel haast een antipode van Feith of Elizabeth Maria Post. Echter ook de spectatoriale karakter- en zedenschets, die in de romans van Wolff en Deken domineert en straks een vervolg krijgt bij Kist, ontbreekt hier. Het blijkt alles bij elkaar gemakkelijker te zeggen wat Gevallen van een' Keeshond niet is dan een positieve plaatsaanduiding te geven. Voorlopig redden we ons uit de moeilijkheid door te kijken, of er in de Nederlandse literatuur van de late achttiende eeuw meer van dit soort boeken voorkomen. Komische romans dus, met een politiek-satirisch karakter; | |||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||
romans die in elk geval meer zijn dan een zedenkundige exercitie of gemoedsuitstorting. Zulke teksten zijn er diverse, zodat ik hier moet volstaan met enkele voorbeelden. Het gaat bijna steeds om anoniem uitgegeven romanachtige pseudo-biografieën, die zich onttrekken aan de traditionele genre-classificatie. Het politieke standpunt kan variëren van Orangistisch tot Patriottisch, terwijl het in meerdere of mindere mate gekoppeld blijkt aan kritiek op een valse geloofshouding (vals dan in de ogen van de satireschrijver). Mijn lijstje begint met Het leven van de geleerden en wijdvermaarden Janus Vlegelius, Luthersche koster en school-leeraar in 's-Gravenhage (Amsterdam 1781). Een aan het slot aangekondigd vervolgdeel is nooit verschenen. De auteur was niemand minder dan de streng-orthodoxe, Orangistische predikant prof. Petrus Hofstede uit Rotterdam, Betje Wolff's bête noire. Deze roman vormt zeker geen populaire lectuur. Het is integendeel een uiterst erudiete satire.Ga naar voetnoot33 Mijn volgende voorbeeld is een, om met Komrij te spreken, ‘verzonken boek’ van Jan Nomsz: de Historie van den eerzamen Pieter Sneeg, bygenaamd Piet Snot. Of de goede vaderlandsche regent (1786-1787, 2 delen);Ga naar voetnoot34 een satire op aristocratische regenten als Joachim Rendorp, die de Patriot Nomsz apart nog zou hekelen in Het leven van den wydberugten en geleerden Jochem Jochemius, Gerenomeerd Bruggemaker te Querlequitsch, in twaalf zangen [z.p., 1786].Ga naar voetnoot35 Tenslotte noem ik De Gevallen van myne Eeuwige Steek uit 1800 door Hendrikus Essenberg, over wiens identiteit nog vrijwel niets bekend is.Ga naar voetnoot36 Ik wil beslist niet suggereren dat Gevallen van een' Keeshond in direct verband staat met een van de drie genoemde voorbeelden. Als het op zo'n rechtstreekse relatie aankomt, is Kees meer familie van de kleine Pompeus en de kleine Scipio dan van Janus Vlegelius of van Piet Snot. Aan Coventry ontleende Paape misschien het idee om een hondje tot held van zijn satirische biografie te maken; van Franciscus Lievens Kerstemans kattenhistorie nam hij een passage over. Doorslaggevend echter voor de genrebepaling zijn niet zulke aan de oppervlakte blijvende leenverhoudingen. Op afstand bezien lijkt Gevallen van een' Keeshond het best getypeerd als politiek-satirische roman, een genre dat overal gedurende de achttiende eeuw floreert en bij uitstek geschikt was om de gevestigde orde op speelse wijze te | |||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||
attaqueren. Ook de Franse literatuurhistorici hebben moeite om die laatachttiende-eeuwse, uiterst hybridische romans bevredigend in kaart te brengen. Coulet zegt zelfs: ‘Désormais un roman est un roman, sa spécification secondaire n'a pas grande importance’.Ga naar voetnoot37 De berusting die hieruit spreekt kunnen wij niet delen. Wel is het zo dat het hier als satirische roman aangeduide genre nog een open plek in de Nederlandse literatuurgeschiedenis vormt. Zijn opkomst en bloei hangen nauw samen met de ontwikkeling van het politiek bewustzijn. Gevallen van een' Keeshond behoort, als gezegd, niet tot de literaire topklasse. De mogelijkheden van het ‘kikkerperspectief’ (waarbij de gebeurte nissen door het oog van een ondermaatse buitenstaander worden bezien) zijn maar matig benut. Günter Grass zal in zìjn satirische roman Die Blechtrommel slagen, waar Paape een eerste stap doet. Maar juist om die eerste aanzet is Gevallen van een' Keeshond de moeite van het lezen waard. En de tegendraadse romanschrijver Paape is dat dubbel en dwars.
Nijmegen, oktober 1986 |
|