| |
| |
| |
Modaal mocht in bijzinnen
Pieter Nieuwint
1 Inleiding
Aan het gebruik van door mocht(en) ingeleide bijzinnen is tot op heden in Nederlandse grammatica's weinig aandacht besteed. Ook de behandeling in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) is uiterst summier, en blijkt bij nauwkeurige bestudering meer vragen op te roepen dan zij beoogt te beantwoorden. Het is de bedoeling van dit artikel om deze leemte in de beschrijving van het Nederlands op te vullen en exact na te gaan aan welke voorwaarden het correcte gebruik van mocht(en) in bovengenoemd type bijzin gebonden is.
Bij het voor dit artikel verrichte onderzoek is mede gebruik gemaakt van het Eindhovens Corpus, dat overigens slechts een stuk of tien duidelijke gevallen van de constructie in kwestie bevat, die echter geen van alle de in dit artikel getrokken conclusies ontkrachten. Voor deze conclusies zij verwezen naar de samenvatting.
| |
Beschrijving in de ANS; inleidend commentaar
In de ANS wordt het gebruik van door mocht(en) ingeleide bijzinnen beschreven aan de hand van onder andere de volgende zinnen:
(1) | Mocht ik ziek worden, zoek dan een vervanger |
(2) | Mocht hij niet aanwezig zijn, laat het me dan even weten |
(3) | Mocht een en ander u niet duidelijk zijn, dan kunt u altijd nog even langs komen |
(4) | Mochten ze in de zomer trouwen, dan zou dat veel mooier zijn |
(5) | a Zou een van de grote planetoiden onze aarde treffen, dan zou deze in stukken vliegen |
| b Mocht een van de grote planetoiden onze aarde treffen, dan zou deze in stukken vliegen |
(6) | De snelheid zou hoger gelegen hebben, mocht het niet geregend hebben |
(7) | Mocht de wetgever zich beperken tot algemene maatregelen, dan zou hij niet genoodzaakt zijn dezelfde problemen telkens opnieuw te behandelen |
(8) | Je mag naar de wintersport, mocht je geen onvoldoendes op je rapport hebben |
De laatste drie zinnen zijn volgens de ANS uitgesloten. Over het gebruik van mocht(en) (hierna verder mocht) in deze en andere zogenaamde ‘bijzinnen van veronderstelling’ worden de volgende opmerkingen gemaakt:
a | (p. 547) mocht kan niet gebruikt worden in bijzinnen van voorwaarde of van tijd; |
| |
| |
b | (idem) de veronderstelling moet wel werkelijkheid kunnen worden; |
c | (idem) zin (5a) wekt de indruk dat de spreker of schrijver de mogelijkheid dat onze aarde door een van de grote planetoiden wordt getroffen ten minste als i zeer onwaarschijnlijk voorstelt; (5b) is aanvaardbaar als iets dergelijks als een reële mogelijkheid wordt gezien; |
d | (p. 548) vergeleken met veronderstellende a/i-zinnen geven de zinnen met mocht een minder hoge graad van waarschijnlijkheid aan. |
Ook van modaal mocht in hoofdzinnen wordt een voorbeeld gegeven:
(9) | Ze mocht willen dat ze zo mooi kon dansen als Margot Fonteyn |
De betekenis hiervan omschrijft de ANS als ‘Ze kan niet zo mooi dansen (al denkt ze misschien van wel)’.
Het bovenstaande geeft aanleiding tot verschillende opmerkingen:
1 | Aan de bijzin van (7) kan iets worden toegevoegd als met ingang van het nieuwe jaar, waarmee de zin, net als (4), een toekomstige mogelijkheid uitdrukt. Het is, met andere woorden, niet goed in te zien waarom (7) uitgesloten is als (4) acceptabel is. Het lijkt echter heel goed mogelijk om over dat laatste van mening te verschillen. |
2 | Welke invloed heeft de volgorde van hoofd- en bijzin op de acceptabiliteit? Zin (8) is zonder twijfel onacceptabel, maar die onacceptabiliteit is duidelijk geringer als de bijzin op de eerste plaats komt, en helemaal als er bovendien een bepaling als met Kerstmis aan wordt toegevoegd. Men zie ook wat er gebeurt als bij zinnen als (1) en (2) hoofd- en bijzin (mutatis mutandis) van plaats wisselen. Omdat veranderingen in acceptabiliteit zich ook voordoen bij andere dan voorwaardelijke/veronderstellende zinnen, zal dit artikel zich verder beperken tot zinnen met mocht in eerste positie. Er zij hier slechts op gewezen dat er heel wat meer aan de hand is dan wat de ANS op pagina 939 meedeelt: ‘Bijzinnen met de constructie mocht (...) kunnen (...) behalve aanloop ook deel van het middenstuk of zindsdeel van de laatste zinsplaats zijn (...)’. |
3 | Ook als hoofd- en bijzin van plaats wisselen blijft zin (6) onacceptabel; maar doordat verder commentaar ontbreekt zou men licht kunnen denken dat de onacceptabiliteit uitsluitend aan de bijzin ligt. Dat is evenwel niet het geval; op een zin als Mocht het (aanstaande zondag) niet geregend hebben, dan bellen we de brandweer is niets aan te merken. We komen hier later nog op terug. Zie ook punt 5 hieronder. |
4 | Hoe is het mogelijk dat de betekenis van mocht in een hoofdzin, getuige de mededeling over zin (9), zo afwijkt van die in een bijzin? Mijns inziens is wat de ANS de betekenis noemt niet meer dan de conversationele implicatie: de spreker zal zonder twijfel vinden dat ‘Ze’ niet zo goed kan dansen als Margot Fonteyn, maar hij laat het aan de hoorder over om die conclusie te trekken. De betekenis van (9) kan beter omschreven worden als ‘het is best mogelijk, maar het doet niet ter zake, dat ze net zo goed wil kunnen dansen als Margot Fonteyn’; met andere woorden: willen staat vrij, maar willen
|
| |
| |
| kunnen en kunnen is niet hetzelfde. Deze betekenisomschrijving heeft als groot voordeel dat zij ook opgaat voor het veelgehoorde 't mocht wat! (‘het kan best wezen, maar het maakt geen verschil’; ‘so what’). |
5 | Punt b) lijkt, gezien de volstrekte onmogelijkheid van een zin als (6), juist; maar hoe valt die juistheid te rijmen met de volgende, op pagina 607 in een ander verband geciteerde, zin? |
(10) | Mocht ze hebben willen gaan liggen slapen, dan had ik heus wel gezegd dat dat niet kon |
Klaarblijkelijk beschouwt de ANS deze zin als grammaticaal. Men kan zich afvragen of dat, gezien de ‘uitgeslotenheid’ van (6), terecht is. Immers, de bijzin van (10) presenteert het hebben-willen-liggen-gaan-slapen als een mogelijkheid die op het moment van spreken nog open is; welnu, hoe kan zo'n nu-nog-open mogelijkheid aanleiding geven tot een hypothetische handeling in het verleden? In paragraaf 5 wordt dit type zinnen nader bekeken.
Het door de ANS gemaakte onderscheid tussen zogenaamde ‘bijzinnen van veronderstelling’ en voorwaardelijke bijzinnen zal in de volgende paragraaf behandeld worden. Ook de door de ANS gepostuleerde verschillen in waarschijnlijkheid (punten c) en d)) worden in een aparte paragraaf (4) aan de orde gesteld. Daarin wordt ook aan punt b) aandacht besteed.
| |
3 Veronderstelling en voorwaarde
Zoals hier boven al gebleken is, hanteert de ANS een onderscheid tussen bijzinnen van tijd, veronderstelling en voorwaarde. Op bladzijde 658 staat hierover te lezen: ‘De betekeniscategorie “voorwaarde” kan beschouwd worden als een bijzonder geval van de categorie “veronderstelling”’; en even verder: ‘Een voorwaarde berust altijd op een veronderstelling, maar een veronderstelling hoeft niet altijd het karakter van een voorwaarde te krijgen’.
Volgens de ANS zijn voorwaardelijke zinnen dus een deelverzameling van (bij)zinnen van veronderstelling, waarbij het criterium voor de toekenning van voorwaardelijke status de vervangbaarheid van als door mits is. Mijns inziens is de categorisering van de ANS ongelukkig, en wel om de volgende redenen:
1 | Het mits-criterium maakt de categorie ‘voorwaardelijke zin’ bijzonder klein; in feite krijgen alleen die bijzinnen het label ‘voorwaardelijk’ waarin sprake is van een zogenaamde ‘noodzakelijke voorwaarde’. Gevallen van ‘voldoende voorwaarde’ worden dus ingedeeld bij de bijzinnen van veronderstelling. Hiermee wijkt de ANS niet alleen af van wat in de logica, maar ook van wat in de grammatica's van andere talen (waaronder het Engels) gebruikelijk is. |
2 | In veel gevallen leidt het onderscheid tot intuitief onbevredigende indelingen. Volgens de criteria van de ANS zouden de bijzinnen in (11a) en (12a) als voorwaardelijk kunnen worden gekarakteriseerd, maar moeten die van (11b)
|
| |
| |
| en (12b) bijzinnen van veronderstelling genoemd worden: |
(11) | a Als je niet te laat komt, word je niet ontslagen |
| b Als je te laat komt, word je ontslagen |
(12) | a Als je voortaan stipt op tijd komt, word je niet ontslagen |
| b Als je voortaan niet stipt op tijd komt, word je ontslagen. |
3 | Op grond van de beweringen in de ANS zouden we verwachten dat mocht mogelijk zou moeten zijn in bijzinnen van veronderstelling waarin a) de veronderstelling werkelijkheid kan worden, en b) als niet vervangbaar is door mits. |
Een zin als (13) klinkt echter, met Mocht in plaats van Als etcetera, uitgesproken vreemd:
(13) | Als Piet langskomt, zal hij wel weer over auto's beginnen |
Het onderscheid voorwaardelijk - veronderstellend geeft dus geen uitsluitsel over de acceptabiliteit van mocht.
Bij dit alles komt nog dat in de ANS zelf gesteld wordt (p. 547) dat bijzinnen van voorwaarde en tijd vaak moeilijk van die van veronderstelling te onderscheiden zijn. Tenslotte kan men zich afvragen of de term ‘bijzin van veronderstelling’ wel zo gelukkig gekozen is; men zou immers kunnen beweren dat, zodra een spreker veronderstelt (in de normale zin van het woord) dat een in een als-zin genoemde gebeurtenis of toestand werkelijkheid is of zal worden, er eigenlijk sprake is van een temporele bijzin, en niet van een voorwaardelijke of veronderstellende. Zo veronderstelt de spreker in (11a) volstrekt niet dat zijn gesprekspartner niet te laat komt of zal komen; het enige wat hij doet is melden dat ‘niet te laat komen’ een voorwaarde is voor het niet ontslagen worden.
Om al deze redenen lijkt het zinvol niet vast te houden aan het onderscheid en de hiërarchisering van de ANS, maar allereerst een tweedeling aan te brengen tussen temporeel en conditioneel, en vervolgens bij de verzameling van conditionele zinnen een onderscheid te maken tussen voldoende en noodzakelijke voorwaarde; we kunnen dan zeggen dat in voorwaardelijke zinnen van de laatste categorie als vervangbaar is door mits, en dat in sommige van de zinnen die een voldoende voorwaarde uitdrukken mocht mogelijk is. De vraag welke zinnen dat zijn komt in paragraaf 5 aan de orde.
| |
4 (On)waarschijnlijkheid en (on)zekerheid
In de hierboven onder c) en d) aangehaalde beweringen lijkt de ANS zichzelf tegen te spreken: als-zinnen kunnen immers zowel zou + infinitief bevatten als een tegenwoordige tijd, en mocht-zinnen kunnen niet tegelijkertijd een hogere mate van waarschijnlijkheid aangeven (c)), als een minder hoge (d)). Wat er dus hoogstwaarschijnlijk bedoeld wordt, is dat mocht-zinnen een minder hoge waarschijnlijkheidsgraad aangeven dan als-zinnen
| |
| |
met zou + infinitief. In de ogen van de ANS hebben we dan dus aflopende waarschijnlijkheid in de volgende bijzinnen:
Als hij het doet,...
Mocht hij het doen,...
Als hij het zou doen,...
Het probleem is nu, om te beginnen, dat het nogal twijfelachtig is of de laatste vorm wel onmogelijkheid, of zelfs maar onwaarschijnlijkheid uitdrukt. We gebruiken de zou-vorm voor hypothetische, imaginaire gebeurtenissen, dat wil zeggen gebeurtenissen die zich afspelen in het hoofd van de spreker; en nu kan het wel zo zijn dat de spreker bij hem onwaarschijnlijk of onmogelijk voorkomende gebeurtenissen de voorkeur geeft aan de zou-vorm, en zelfs dat hij zich bij noodzakelijk imaginaire (dat wil zeggen onmogelijke) gebeurtenissen wel moet bedienen van de zou-vorm (of van de verleden tijd; zie voor het verschil Nieuwint (1984)), maar dat betekent niet automatisch dat die vorm zelf onwaarschijnlijkheid impliceert of betekent. Aan (14) laat zich dat duidelijk demonstreren:
(14) | Ik zou het erg op prijs stellen als iemand mij een tientje zou kunnen lenen |
Het lenen van een tientje wordt hier volstrekt niet als onwaarschijnlijk, laat staan als onmogelijk, voorgesteld; integendeel. Vergelijk ook het volgende paar zinnen:
(15) |
a |
Als ik de staatsloterij win, ga ik op vakantie |
|
b |
Als ik de staatsloterij zou winnen, zou ik op vakantie gaan |
Merk op dat (15b), maar niet (15a), uitgesproken kan worden zowel door iemand die wel, als door iemand die niet in de staatsloterij speelt. Redenerend in termen van (on)waarschijnlijkheid zouden we moeten zeggen dat (15b) onwaarschijnlijkheid uitdrukt indien uitgesproken door een speler, en onmogelijkheid indien uitgesproken door een niet-speler. Maar in beide gevallen zou de bewering beside the point zijn. Waar het om gaat is dat de persoon die (15b) uitspreekt aangeeft dat zijn winnen in de staatsloterij denkbeeldig is, imaginair, en niet dat hij dat in welke mate dan ook als onwaarschijnlijk beschouwt-‘denkbeeldig’ en ‘onwaarschijnlijk’ zijn geen equivalente begrippen; het eerste is van een andere orde dan het tweede.
Kortom, aan het feit dat we de zou-vorm ook gebruiken als het om onwaarschijnlijke gebeurtenissen gaat, mogen we geen conclusies verbinden voor de betekenis van de vorm op zich, en wat die vorm zelf aangeeft is a) dat de gebeurtenissen of toestanden zich afspelen in het hoofd van de spreker, en b) dat de werkelijke stand van zaken, de realiteit, daarbij niet ter zake doet.
Welnu, als bij de betekenis van de zou-vorm de (on)waarschijnlijkheid van de gebeurtenis in kwestie geen rol speelt, kunnen we de eventuele (on)waarschijnlijkheid van de door een mocht-zin uitgedrukte toestand of
| |
| |
gebeurtenis niet langer relateren aan die van de zou-vorm. En dan dringt zich uiteraard de vraag op of we wèl kunnen spreken van grotere of kleinere waarschijnlijkheid bij de vergelijking van mocht-zinnen met als-zinnen in de tegenwoordige tijd. Men zou, op grond van een paar als in (16), geneigd kunnen zijn die vraag bevestigend te beantwoorden:
(16) |
a |
Als de motor in brand vliegt, druk dan op de rode knop |
|
b |
Mocht de motor in brand vliegen, druk dan op de rode knop |
Het lijkt evident dat een piloot die het in brand vliegen van een motor als waarschijnlijk beschouwt (16a) zal uitspreken, terwijl hij met (16b) alleen wil aangeven dat de mogelijkheid van dat in brand vliegen bestaat, zonder dat er overigens nu reden is om aan te nemen dat dat ook echt zal gebeuren. De conclusie lijkt onontkoombaar: mocht-zinnen drukken grotere onwaarschijnlijkheid uit dan zinnen met als + tegenwoordige tijd. Op dit punt dient echter een al eerder geuite waarschuwing herhaald te worden: als een vorm ook gebruikt wordt om te verwijzen naar gebeurtenissen die waarschijnlijk zijn in de ogen van de spreker, mag daaruit niet de conclusie worden getrokken dat die waarschijnlijkheid dus deel is van de betekenis van de vorm in kwestie. Die conclusie is alleen gewettigd wanneer in willekeurig welke zin die waarschijnlijkheid onmiskenbaar tot de betekenis van de vorm behoort. Welnu, het is niet bijzonder moeilijk zinnen te vinden waarin dezelfde vorm uiterste onwaarschijnlijkheid lijkt in te houden:
(17) |
a |
Als Ajax zondag van Feijenoord wint, eet ik m'n hoed op |
|
b |
Mocht Ajax zondag van Feijenoord winnen, dan eet ik m'n hoed |
Uiteraard zijn beide zinnen mogelijk, maar de spreker lijkt met de bijzin van (17a), eerder dan met die van (17b), een maximum aan onwaarschijnlijkheid uit te drukken; bij (17b) lijkt hij neutraler tegenover de uitslag te staan, een neutraliteit die een wat merkwaardig contrast vormt met de emotioneel geladen inhoud van de hoofdzin.
Welnu, als een als-zin in staat is zowel een grotere als een kleinere waarschijnlijkheidsgraad uit te drukken, dan kan ‘mate van waarschijnlijkheid’ geen inherent deel zijn van de betekenis van als-zinnen met tegenwoordige tijd (het feit dat als-zinnen ook temporeel kunnen zijn is in dit verband eigenlijk al een teken aan de wand). De reden dat we het in brand vliegen van de motor bij (16a) voor waarschijnlijker houden dan bij (16b) is dan dus een pragmatische: mensen zeggen zomaar iets, en als de piloot (16a) uitspreekt zal hij daar zijn redenen wel voor hebben; maar dat betekent nog niet dat waarschijnlijkheid een niet weg te denken deel is van de betekenis van als + tegenwoordige tijd: deze vorm kan zowel gebruikt worden om zekerheid uit te drukken (in welk geval er sprake is van een temporele zin), als om welke graad van onzekerheid dan ook uit te drukken (in welke geval er sprake is van een voorwaardelijke zin); mocht-zinnen daarentegen hebben (volstrekte) onzekerheid als deel van hun betekenis: de spreker geeft nood
| |
| |
zakelijkerwijs (dat wil zeggen gedwongen door de betekenis van de vorm) te kennen dat hij de gebeurtenis in kwestie als een mogelijkheid beschouwt en als niet meer dan dat. En ook hier kan een al eerder geuite waarschuwing herhaald worden: volstrekte onzekerheid en onwaarschijnlijkheid zijn geen equivalente begrippen (dat wil zeggen als we ze op een schaal zouden willen onderbrengen hebben we twee schalen nodig: een die loopt van zeker tot onzeker en een die loopt van waarschijnlijk tot onwaarschijnlijk), net zo min als denkbeeldigheid en onwaarschijnlijkheid dat bleken te zijn.
Een en ander laat zich misschien nog duidelijker aan (18) demonstreren:
(18) |
a |
Als je door een adder gebeten wordt, moet je de wond meteen leegzuigen |
|
b |
Mocht je door een adder gebeten worden, dan moet je de wond meteen leegzuigen |
Zowel (18a) als (18b) zou een goede raad kunnen zijn aan iemand die een bergwandeling gaat maken en het risico loopt door een adder gebeten te worden; maar alleen (18a) kan gebruikt worden in een gesprek over allerlei probate middelen die leken bij ongelukken kunnen toepassen, en het zal duidelijk zijn dat in zo'n gesprek de concrete mogelijkheid dat een van de aanwezigen daadwerkelijk door een adder gebeten wordt domweg niet bestaat, laat staan dat de waarschijnlijkheid van zo'n beet in het geding zou zijn. Zinnen als (18a) hebben dus in feite twee, niet van elkaar te scheiden, betekenissen: ten eerste de betekenis die ook (18b) heeft, een zin die uitsluitend een praktische, reële mogelijkheid aanduidt, en ten tweede een betekenis die men ‘theoretisch’ zou kunnen noemen, in die zin dat er een algemene waarheid wordt uitgedrukt. Dit zou mede ten grondslag kunnen liggen aan de opvatting dat mocht-zinnen een geringere waarschijnlijkheid uitdrukken: het temporele ‘bereik’ van de bijzin van (18b), die slechts op de realiteit betrekking heeft, is kleiner dan dat van de bijzin van (18a), die daarnaast een ‘tijdloze’ interpretatie toelaat.
Samenvattend kunnen we stellen dat bijzinnen met als + tegenwoordige tijd ambigu zijn tussen temporeel en conditioneel, en dat zij in het eerste geval gebruikt worden voor het uitdrukken van zekerheid, terwijl zij in het tweede geval in staat zijn elke gewenste mate van (on)zekerheid uit te drukken. Mocht-zinnen daarentegen drukken altijd volstrekte onzekerheid uit, in die zin dat de mogelijkheid dat het gestelde zal plaatsvinden geheel open is. Het enige wat dus met zekerheid over het verschil tussen de twee vormen gezegd kan worden is dat bij mocht de onzekerheid expliciet is, en dat bij als + tegenwoordige tijd de (on)zekerheid in het midden gelaten wordt, zodat de spreker de gebeurtenis in kwestie zo (on)waarschijnlijk mag achten als hij zelf wil. Vergelijking van de twee vormen in termen van waarschijnlijkheid is dus niet zinvol.
Een laatste voorbeeld kan wellicht geen kwaad:
(19) |
a |
Als u meer wilt weten van dit prachtige produkt, schrijf ons dan een briefje |
| |
| |
(19) |
b |
Mocht u meer willen weten van dit prachtige produkt, schrijf ons dan een briefje |
Als de bijzin van (19b) werkelijk grotere onwaarschijnlijkheid uitdrukte dan die van (19a), zou een fabrikant zich wel driemaal bedenken alvorens (19b) in een folder te zetten; en toch lijkt (19b) zo aan zo'n folder ontleend. Onwaarschijnlijkheid is hier net zo min aan de orde als waarschijnlijkheid in (19a).
Van de expliciete onzekerheid die aan mocht-zinnen eigen is dienen hier twee interessante pragmatische aspecten besproken te worden. Zie allereerst het volgende paar zinnen:
(20) |
a |
Als je (morgen) meewilt, bestel ik wel kaartjes voor je |
|
b |
Mocht je (morgen) meewillen, dan bestel ik wel kaartjes voor je |
De spreker in (20b) presenteert het meewillen van de hoorder expliciet als iets wat hem op het moment van spreken onbekend is; en aangezien hij de hoorder eenvoudig zou kunnen vragen hoe de zaken ervoor staan, lijkt hij te suggereren dat hij aanneemt dat die het ook (nog) niet weet, zodat de beslissing over het meewillen automatisch naar de toekomst verschoven wordt. Daarentegen zou (20a) kunnen worden opgevat als een uitnodiging aan de hoorder om ‘nu’ te zeggen of hij meewil of niet. Terwijl dus bij (20a) de hoorder zich enigszins in het nauw gedreven zou kunnen voelen omdat de zin hem het idee geeft dat hij geacht wordt zijn wensen kenbaar te maken, laat (20b) hem geheel vrij om over het meewillen te beslissen wanneer hem dat uitkomt.
Overigens geldt de verschuiving naar de toekomst waarvan hierboven gewag gemaakt wordt alleen in een normaal gesprek; zodra een mededeling als (20b) schriftelijk gedaan wordt kan hij ook op het heden betrekking hebben. En dit brengt ons bij het tweede pragmatische aspect: bepaalde bijzinnen met mocht zullen in gesprekken niet gauw voorkomen, terwijl ze in brieven of in lezingen, dat wil zeggen wanneer er een zekere afstand bestaat tussen ‘spreker’ en ‘toegesprokene’, volstrekt natuurlijk klinken. Een voorbeeld hiervan is zin (19b) (Mocht u meer willen weten...), die, zoals we gezien hebben, typisch in een folder thuishoort, en die in een lezing ook niet zou misstaan. In een normaal gesprek, waarin het de spreker immers vrij staat even bij de hoorder te informeren wat hij wil, zal men de zin niet dikwijls kunnen beluisteren.
Het pragmatische verschil tussen mocht-zinnen binnen en buiten gesprekken komt er dus op neer dat ze in het eerste geval op de toekomst betrekking zullen hebben, terwijl ze in het tweede geval, althans potentieel, ook op het heden slaan. Dit betekent wel dat we de bewering in de ANS, volgens welke de in de mocht-zin vermelde gebeurtenissen werkelijkheid moeten kunnen worden, wat ruimer moeten nemen, in die zin dat ze ook werkelijkheid moeten kunnen zijn.
Het werkelijkheid worden kan overigens zelfs op het verleden betrekking hebben, zoals men al kon vermoeden op grond van de bespreking van zin (6)
| |
| |
(Mocht het niet geregend hebben...), en van zin (10) (Mocht ze hebben willen liggen gaan slapen...), en zoals ook te zien is aan (21):
(21) | Mocht hij fout geweest zijn in de oorlog, dan vermelden we dat |
Wat hier dus werkelijkheid kan worden (in een gesprek) of zijn (in een brief) is fout-geweest-zijn-in-de-oorlog.
Een slotopmerking: uit het bovenstaande zal duidelijk geworden zijn waarom mocht niet mogelijk is in zinnen die een noodzakelijke voorwaarde uitdrukken (vgl. opmerking a) van de ANS). De houding van de spreker ten opzichte van de gebeurtenis in een mocht-zin verschilt radikaal van die ten opzichte van een gebeurtenis die een noodzakelijke voorwaarde vormt: in het eerste geval presenteert hij de gebeurtenis als een mogelijkheid en niet meer dan dat; in het tweede geval presenteert hij haar als een dwingende eis.
| |
5 Het gebruik van mocht
We hebben hierboven aan zin (13) (Als Piet komt, zal hij wel weer over auto's beginnen) gezien dat het voor het onverdachte gebruik van mocht niet voldoende is als een voorwaardelijke bijzin a) een niet-noodzakelijke voorwaarde uitdrukt en b) verwijst naar een gebeurtenis die werkelijkheid kan worden. Om nu te kunnen vaststellen aan welke derde voorwaarde voldaan moet worden, lijkt het raadzaam nog enkele zinnen te bekijken waarin mocht niet gauw in de plaats van Als + tegenwoordige tijd zal komen:
(22) | Als het hotel vol is hebben we pech gehad |
(23) | Als je nog een whisky neemt ben je dronken |
(24) | Als je om tien uur vertrekt kom je te laat |
(25) | Als je van de trap valt breek je je been |
Als we deze zinnen vergelijken met mocht-zinnen over de correctheid waarvan geen enkele twijfel bestaat, dan lijkt een totnogtoe niet gemaakt onderscheid van wezenlijk belang: de vraag namelijk of het in de hoofdzin gestelde beschouwd kan worden als van kracht zijnde vanaf het moment van spreken, dat wil zeggen dat die hoofdzin een huidige beslissing bevat, een afspraak etcetera, ten aanzien van de gedragslijn die gevolgd zal (moeten) worden op het moment dat de in de bijzin genoemde eventualiteit zich voordoet. Alleen in dat geval is het gebruik van mocht volkomen acceptabel. Als daarentegen het in de hoofdzin gestelde iets is wat, in de ogen van de spreker, via een direct causaal verband voortvloeit uit de in de bijzin genoemde gebeurtenis, dan is het maken van afspraken over die, zich uiteraard aan de controle van de spreker onttrekkende, gevolgen niet mogelijk en leidt het gebruik van mocht tot merkwaardig klinkende zinnen. Dit laatste is het geval bij (23) tot en met (25). Bij (13) en (22) is de situatie iets anders: in (13) wordt in de hoofdzin een verwachting uitgesproken ten aanzien van het toekomstige gedrag van anderen; mocht in de bijzin zou hier vreemd zijn omdat ook zulk toekomstig gedrag van anderen zich in het algemeen aan de controle van de spreker onttrekt, zodat hij dat moeilijk ‘nu’ kan vaststellen. In (22) kan het
| |
| |
‘pech hebben’ uiteraard lastig als een huidige beslissing over een toekomstige handelwijze worden aangemerkt.
Het bovenstaande verklaart de populariteit van mocht in die voorwaardelijke bijzinnen die gevolgd worden door een hoofdzin in de gebiedende wijs (zie voorbeelden (1) en (2) in dit artikel). Voorts verklaart het (mede) waarom noodzakelijke voorwaardelijkheid zich niet laat uitdrukken door mocht: aangezien we ten aanzien van een bepaalde eventualiteit allerlei beslissingen kunnen nemen, is de relatie tussen de gebeurtenissen in mocht-zin en hoofdzin in principe willekeurig, hetgeen allerminst het geval is bij noodzakelijk-voorwaardelijke zinnen: hier kan namelijk de gebeurtenis in de hoofdzin uitsluitend plaatsvinden als aan de in de bijzin gestelde conditie is voldaan.
Het bovenstaande heeft tenslotte ook consequenties voor zinnen met mocht en zou in respectievelijk bij- en hoofdzin waarin een afhankelijkheidsrelatie tussen de gebeurtenissen in de twee zinsdelen bestaat. Als namelijk de hierboven gegeven reden voor de vreemdheid van (26a) inderdaad de juiste is, dan is (26b) minstens even vreemd:
(26) |
a.? |
Mocht je van de trap vallen, dan breek je je been |
|
b.? |
Mocht je van de trap vallen, dan zou je je been breken |
Maar als (26b) vreemd is, dan is (5b) (Mocht een van de grote planetoiden onze aarde treffen, dan zou deze in stukken vliegen) ook niet in orde, al springt hier de vreemdheid misschien minder in het oog.
Nu rijst de vraag of zinnen met mocht en zou in respectievelijk bij- en hoofdzin wel acceptabel zijn wanneer het gewraakte causale verband afwezig is. Waar het dus om gaat is of een zin als (27b) even acceptabel is als (27a), waar uiteraard niets op aan te merken valt:
(27) |
a |
Mocht er een crisis uitbreken, dan neemt de regering maatregelen |
|
b |
Mocht er een crisis uitbreken, dan zou de regering maatregelen nemen |
(27b) lijkt op het eerste gezicht in ieder geval minder vreemd dan (26b), en zou door de ANS waarschijnlijk grammaticaal genoemd worden. Een zin als (27c) zou evenwel, naar analogie van het oordeel over (6) (De snelheid zou hoger gelegen hebben, mocht het niet geregend hebben) zonder twijfel afgekeurd worden:
(27) |
c |
Mocht er een crisis uitgebroken zijn, dan zou de regering maatregelen genomen hebben |
In paragraaf 2 is al betoogd, dat de ongrammaticaliteit van een zin als (27c) niet aan de bijzin ligt: die is op zichzelf mogelijk (Mocht er (volgende maand) een crisis uitgebroken zijn, wil je ons dan waarschuwen?). Aangezien ook de hoofdzin van (27c) op zichzelf mogelijk is, moet de ongrammaticaliteit van (27c) te wijten zijn aan de combinatie van bijzin en hoofdzin.
| |
| |
Welnu, als de combinatie van bijzin en hoofdzin in (27c) verantwoordelijk is voor de ongrammaticaliteit van het geheel, dan valt niet goed in te zien waarom wat in feite diezelfde combinatie is geen gevolgen zou hebben voor de grammaticaliteit van (27b). Het lijkt erop, dat in (27b) de zou-vorm in de hoofzin met terugwerkende kracht het mocht in de bijzin tot een variant van zou maakt; maar dat mocht en zou geen varianten van elkaar zijn, blijkt niet alleen uit (27c), maar ook uit (1), (2), (3), etcetera. Welnu, als mocht en zou in (27c) etcetera geen varianten van elkaar zijn, dan is het niet eenvoudig om te verklaren waarom ze dat opeens wel zouden zijn in (27b).
Er zijn minstens twee verklaringen voor het feit dat de vreemdheid van zinnen met mocht en zou in respectievelijk bijzin en hoofdzin niet altijd onmiddellijk opvalt. Allereerst is er het type zin waarin mocht oneigenlijk modaal is en dus ‘toestemming had’ betekent:
(28) | Mocht ik mijn leven over doen, dan zou ik arts worden |
Merk op dat hier de alternatieve constructie, met Als..., meer voor de hand lijkt te liggen.
Verder zijn er zinnen met mocht en zou waarin het imaginaire plaatsvinden van de gebeurtenis in de hoofdzin in een voorwaardelijke relatie staat tot een mogelijk verzwegen, maar eveneens imaginaire toestand/gebeurtenis:
(29) | Mocht Piet langskomen, dan zou ik maar maken dat ik wegkwam (als ik jou was) |
Andere gevallen met mocht en zou in respectievelijk bijzin en hoofdzin, en dan dus speciaal die gevallen waarin in de hoofdzin een gebeurtenis wordt vermeld die in een causale relatie staat tot de gebeurtenis in de bijzin, dienen met het grootste wantrouwen bekeken te worden.
Men kan zich natuurlijk afvragen in hoeverre het zinvol is zinnen die velen niet als fout onderkennen ongrammaticaal te noemen. Hierover valt, ter licht belerende afsluiting van dit artikel, wel het een en ander op te merken. Niemand zal ontkennen dat taalgebruikers fouten maken. Vele van die fouten zijn idiomatische contaminaties, vermengingen van twee of meer uitdrukkingen of zegswijzen. Niet altijd worden ze als zodanig herkend, maar als we ze herkennen, zijn we meestal wel bereid ze ‘fout’ te noemen. Omdat het aantal uitdrukkingen en zegswijzen zeer groot is, is in principe het aantal potentiële contaminaties vrijwel onbegrensd. De kans dus dat een van die contaminaties vaste grond onder de voeten krijgt en ingeburgerd raakt is gering; maar uitgesloten is het niet. Zie bijvoorbeeld de volgende zinnen:
(30) |
a |
Hij behoort tot de beste mensen op dit gebied |
|
b |
Hij is een van de beste mensen op dit gebied |
|
c |
Hij behoort tot een van de beste mensen op dit gebied |
De contaminatie in de laatste zin zal vermoedelijk nooit door een Nederlandse grammatica tot ‘mogelijke variant’ van (30a) of (30b) verklaard
| |
| |
worden: de logische fout springt te zeer in het oog, hetgeen overigens dus niet verhindert dat (31c) regelmatig te beluisteren valt.
Welnu, er is geen enkele reden om aan te nemen dat mensen niet ook regelmatig grammaticale constructies door elkaar halen; maar aangezien het aantal grammaticale basispatronen vele malen kleiner is dan het aantal uitdrukkingen/zegswijzen, loopt een bepaalde grammaticale contaminatie een veel grotere kans ‘begaan’ te worden dan een bepaalde idiomatische contaminatie, en dus ook een veel grotere kans velen acceptabel in de oren te klinken. Het gevaar bestaat dan dat een puur descriptieve grammatica zo'n veelgehoorde grammaticale contaminatie zonder verder commentaar presenteert als ‘een mogelijke variant’.
Concreet voor het in dit artikel besprokene betekent dit dat zinnen als (4) en (5b), met mocht en zou in respectievelijk bij- en hoofdzin, als grammaticale contaminaties, dat wil zeggen als anakoloeten, beschouwd dienen te worden. Dat deze zinnen op het eerste gezicht niet zeer onacceptabel ogen doet aan hun ongrammaticaliteit niets af: als de argumenten waarmee de vreemdheid van vergelijkbare zinnen in dit artikel is verklaard juist zijn, dan valt aan de afkeuring van (4) en (5b) niet te ontkomen.
Het bovenstaande dient overigens niet zozeer beschouwd te worden als een pleidooi voor de terugkeer van de prescriptieve grammatica als wel als een pleidooi tegen de neiging om bepaalde constructies tot grammaticaal te bestempelen enkel en alleen omdat ze met een zekere regelmaat voorkomen. Overigens zij hier herhaald dat de mocht-zinnen in het Eindhovens Corpus alle aan de in dit artikel gepostuleerde voorwaarden voldoen.
| |
6 Samenvatting
Een beschrijving van het gebruik van eigenlijk-modaal mocht in voorwaardelijke bijzinnen zou er als volgt uit kunnen zien:
1 | Er heerst volstrekte onzekerheid over de gebeurtenis/toestand waarnaar door een mocht-zin verwezen wordt; de spreker geeft aan dat hij geen enkele reden heeft om aan te nemen dat het gestelde het geval is of zal worden. |
2 | Het in de mocht-zin gestelde betreft een reële, praktische mogelijkheid: de gebeurtenis/toestand in kwestie moet werkelijkheid kunnen worden of zijn. Zinnen met mocht in de bijzin lenen zich dus niet voor het doen van voorwaardelijke uitspraken van algemene, ‘theoretische’ aard. |
3 | De hoofdzin bevat een advies, plan, beslissing, verzoek etcetera, ten aanzien van de gedragslijn die gevolgd dient te worden in het geval dat het in de mocht-zin gestelde zich voordoet. |
4 | Uit 3) volgt dat er geen rechtstreeks causaal verband mag bestaan tussen de gebeurtenissen in bij- en hoofdzin: de ene gebeurtenis mag niet via een natuurlijke oorzaak-gevolgrelatie uit de andere voortvloeien. |
5 | Uit zowel 1) als 3) volgt dat mocht niet gebruikt kan worden voor het stellen van een noodzakelijke voorwaarde. |
6 | mocht dient niet beschouwd te worden als een variant van zou. Zinnen met mocht en zou in respectievelijk bij- en hoofdzin zijn alleen mogelijk wanneer de hypothetische gebeurtenis/toestand in de hoofdzin afhankelijk is van
|
| |
| |
| een andere dan de in de mocht-zin genoemde, eveneens hypothetische, gebeurtenis/toestand. |
Katholieke Universiteit
Brabant
| |
Bibliografie
Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) (1984), red. G. Geerts, W. Haesereyn, J. de Rooij, M.C. van den Toom. Groningen/Leuven. |
Nieuwint, P.J.G.M. (1984) ‘Werkwoordstijden in Nederlandse “Counterfactuals”’ De Nieuwe Taalgids, blz. 542-555. |
|
|