De Nieuwe Taalgids. Jaargang 80
(1987)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Tijddimensies in Jacques Hamelinks RanonkelGa naar voetnoot*A.H.M. de GraafInleidingWie zich in de literatuurwetenschap wil buigen over het tijdsbegrip, begeeft zich op glad ijs. Weliswaar heeft de tijd als structuuraspect van literaire werken sinds het beroemde onderscheid tussen plot en story in ruime mate in de belangstelling gestaan - de tijd heeft ook als literair begrip niet stilgestaan, ik herinner slechts aan de Günther Müller-Schule, en, meer recentelijk, de narratologie - maar met concepties van tijd heeft de literatuurwetenschap zich qualitate qua nooit beziggehouden; dit studieobject lijkt voorbehouden aan aangrenzende wetenschappen als filosofie of antropologie. Als echter Paul de Wispelaere in zijn recensie van Jacques Hamelinks RanonkelGa naar voetnoot1 voorzichtig oppert dat het boek misschien neerkomt ‘op een botsing tussen en ook een kruising van de mythische en de historische tijd’Ga naar voetnoot2, dan kan men deze stelling moeilijk tegen het licht houden zonder zich in deze belendende percelen te begeven. Hoewel ik de lezer hier niet al te zeer wil vermoeien met allerlei filosofische opvattingen van het begrip tijd, lijkt het me nuttig, alvorens de tijdsaspecten van Ranonkel te gaan bespreken, nog eens kort de voornaamste verschillen tussen de twee belangrijkste concepties van dat begrip in het menselijk denken te memoreren. De relatief moderne historische conceptie van de tijd als een onvermurwbare grootheid die vanuit het verleden over het heden naar de toekomst ‘stroomt’, heeft in het menselijk denken niet altijd de hoofdrol vervuld. Ik werd door G. Kazemier in zijn inleiding op een Beatrijs-uitgaveGa naar voetnoot3 geattendeerd op een belangwekkende studie, die volgens hem ‘de betekenis van het kringvormig denken’ uiteenzet: Hans Leisegang onderscheidt in zijn onderzoek naar de menselijke DenkformenGa naar voetnoot4 naast de ‘geradliniger Fortschritt’ van de tijd een cyclische conceptie van de tijd als ‘kreisformige Entwicklung’. In deze conceptie is de tijd geen rechtlijnig voortschrijdende notie, maar een cyclische: het in het heden steeds opnieuw beleven, nabootsen of herhalen van de eeuwige cirkelgang van schepping-ondergang-schepping, van geboorte-groei-dood-geboorte. Begrippen als ‘verleden’ of ‘toekomst’ bestaan niet in deze conceptie, evenmin als begin, verloop of einde van de tijd. Het enige tijdsbegrip is een diffuus heden, waarin elke handeling of gebeurtenis een afspiegeling is van het mythische oergebeuren van de cosmogonie. De mythische denkwereld die ten grondslag ligt aan deze cyclische tijdconceptie wordt zeer verhelderend uiteengezet in Mircea Eliades Le | |
[pagina 230]
| |
mythe de l'éternel retourGa naar voetnoot5 - verhelderend niet alleen ten aanzien van deze denkwereld, maar ook voor Ranonkel, waarin de cyclische tijdconceptie naast de historische een belangrijke rol speelt. Om deze concepties van tijd - veeleer ontologische dan literaire begrippen - te onderscheiden van de concrete vormgeving ervan in een literair werk, in dit geval Ranonkel, zal ik in het laatste geval spreken van tijddimensies: de ‘lagen’ die in het werk tezamen de tijdstructuur vormen. | |
1 Een eerste verkenning: de ‘primaire’ tijddimensie in RanonkelVolgens de ondertitel is Ranonkel ‘de Geschiedenis van een Verzelving’. Wat dat laatste inhoudt laat ik nog even in het midden, maar het woord ‘Geschiedenis’ in deze ondertitel is interessant: hoe groot is de tijdspanne waarbinnen deze geschiedenis zich in eerste instantie afspeelt - of, met andere woorden, hoeveel tijd verstrijkt er in de primaire tijdlaag tussen de eerste en de laatste pagina? Het verhaal begint op ‘die gedenkwaardige maandagochtend in mei’ (p. 17). Dat het zich in eerste aanzet afspeelt in de twintigste eeuw lijkt, hoewel expliciete vermelding daarvan ontbreekt, evident. Als het verhaal na de retrospective in het eerste hoofdstukje ‘echt’ begint, lijkt de tijd zich gedurende enkele hoofdstukjes chronologisch af te wikkelen, en is het verloop ervan bijna van dag tot dag te volgen. In het laatste hoofdstukje van deel I wordt het tijdsverloop echter meer diffuus, en beginnen er aanwijzingen binnen te sluipen dat deze tijddimensie niet de enige is die in Ranonkel een rol speelt. Na de ‘regressus in semen’ van Evarist Schouwvagher, waarin deze een soort omgekeerd menselijk ontwikkelingsproces lijkt door te maken, is hij ‘volmaakt met zichzelf één’ (p. 40) - de Geschiedenis van een Verzelving! - en daarmee onttrekt het verhaal zich minstens voor een deel aan de chronologie die het in eerste instantie leek te beheersen. Het verhaal loopt echter door, en daarmee ook deze eerste tijddimensie; het zal mogelijk blijken deze tijdlijn toch te blijven volgen. De fase waarin Evarist de hoofdrol speelt eindigt op p. 68 (‘Evarist was opnieuw onder zeil gegaan’), en valt geheel binnen de maand mei. In de volgende fase overwoekert de ‘groei’ achtereenvolgens de huizen van de buren, de straat, de wijk, en tenslotte de hele stad, waarna ze op p. 106 ‘tot staan is gekomen’. De duur van deze fase wordt door doodgraver Magus op p. 247 aangegeven: ‘een week of ook wel een maand of langer’. In een derde fase leven de mensen in een soort paradijselijke staat, tot er in één dag (‘Ze hadden immers de tijd tot zonsondergang’, p. 118) op rigoureuze wijze een eind aan wordt gemaakt door het bottenleger van Papa Boem. Deze paradijsfase duurt ‘maanden’: de ranonkelprofeet Mabelis komt op p. 129 ‘na maanden’ overeind van een tak waarvan voor het eerst sprake was op p. 96, toen de paradijsfase begon. De hierop volgende episoden waarin het steen opwelt en de drek neerdaalt (tot p. 191) en vervolgens de ‘herstructurering van het bestaan’ (p. 191) plaatsvindt - een fase die eindigt met het vertrek van Millicent Man c.s. - duren samen weer ‘maanden’; na de verwoestende actie van het bottenleger constateert Magus namelijk dat hij ‘werk voor maanden’ (p. 176) zal hebben aan het begraven van de slachtoffers. Tot de ‘psychikus’ Tillemsoger zegt hij later: ‘Alles wat we begraven | |
[pagina 231]
| |
stamt uit die tijd’ (p. 248). Met de komst van deze Tillemsoger begint de zesde fase: vanaf dit moment is de tijd weer te relateren aan een hoofdpersonage met menselijke proporties. Deze zesde fase omvat de periode van ‘herfst’ (p. 226) tot de 1 mei-viering met de dramatische ontknoping. Dit overzicht zou kunnen doen vermoeden dat deze eerste tijddimensie van beperkte duur is: in de genoemde fasen verloopt nooit meer tijd dan (enkele) maanden; het is zelfs aannemelijk dat de totale tijdsduur het jaar niet overschrijdt. Nu is het bovenstaande overzicht natuurlijk een schoolvoorbeeld te noemen van eenzijdige selectie: er zijn talloze gegevens achterwege gebleven die niet of nauwelijks passen in de hier door mij opgevoerde beperkte tijdstroom. Voor ik me bezig ga houden met die gegevens wijs ik er echter op dat er nog meer ‘feiten’ aan te wijzen zijn die lijken te bevestigen dat de tijdsduur van deze eerste dimensie beperkt is tot een jaar. Op de eerste plaats kan gewezen worden op het feit dat het verhaal zich kennelijk afspeelt binnen een beperkte periode uit de levensduur van de mens: verschillende personages zijn aan het eind van het verhaal niet merkbaar ouder geworden, zoals de timmerman Scherpende, de doodgraver Magus en de pastoor(svogel). De zwangere vrouw, die op p. 99 voor il] het eerst opduikt, baart op p. 322 haar kind; het trommelende kind dat al tijdens de ‘periode-Evarist’ verschijnt, is op het einde van het verhaal nog steeds een kind. Ook de aanduidingen van de seizoenen lijken de looptijd van een jaar te bevestigen: van lente (p. 17: mei - p. 62, 69: lente - p. 184: nog steeds lente) via herfst (p. 226) naar een nieuwe lente op 1 mei. Deze gegevens maken het voorlopig aannemelijk dat tussen ‘die gedenkwaardige maandagochtend in mei’ (p. 17) en de afsluitende 1 mei-viering het tijdsverloop een jaar is. Dat het boek 52 hoofdstukjes telt mag in dit verband dan ook nauwelijks toeval heten. | |
2 Twee andere historische tijddimensies in RanonkelDe hierboven besproken primaire tijddimensie is een historische - in die zin dat ze uitvloeisel is van een historische tijdconceptie. In deze eerste tijddimensie is een tweetal andere historische tijddimensies ingebed. Er is geen uitvoerige analyse van Ranonkel nodig om te kunnen vaststellen dat in het boek min of meer een herhaling plaatsvindt van de menselijke geschiedenis ab origine. Voorlopig ga ik uit van de werkhypothese dat van de menselijke ontwikkeling in onze beschaving twee beschrijvingen bestaan, elk met een verschillend startpunt: de evolutiehistorie, die de menselijke geschiedenis laat beginnen op een punt van de evolutielijnGa naar voetnoot6, en de bijbelse geschiedschrijving die begint bij de scheppingGa naar voetnoot7. Beide geschiedschrijvingen zijn in Ranonkel terug te vinden. | |
[pagina 232]
| |
2.1 De evolutiehistorische tijddimensie in RanonkelNa de twintigste-eeuwse fase waarin Evarist de hoofdrol vervulde, kan de mensheid in Ranonkel beginnen aan een nieuwe evolutie vanuit de primitieve bestaanswijze zoals die beschreven is in hoofdstuk 18, ‘Hangende tuin der lusten’ (een titel die zelf al een historische allusie is, nl. op de hangende tuinen van Semiramis in het Babylon van de 9e eeuw voor Christus). In die evolutie zijn verschillende fasen te herkennen. De samenleving van de takzitters heeft veel weg van die van de mens in ‘het stenen tijdperk’ (p. 100): de mensen leven naakt en ‘ongekunsteld’ (p. 108) in de takken van het oerbos. Men hoeft echt geen historicus te zijn om de vinger te kunnen leggen op allerlei ‘prehistorische’ toestanden. Als het versteende oerbos naar een harder stadium is ‘geëvolueerd’ (!) (p. 139) lijkt pas echt het stenen tijdperk te beginnen, met mensen die leven in grotten of holen en vuur slaan met steenschilfers. Met de ‘herstructurering van het bestaan’ (p. 191) dient zich het einde van deze prehistorische fase aan. De nu volgende periode doet in vele opzichten aan de (late) middeleeuwen denken: typerend voor deze periode is immers de herleving van de geldeconomie, de beroepenspecialisatie en de opkomst van de steden. En inderdaad: de munten die in de ‘prehistorie’ waardeloos waren (p. 74) worden nu als betaalmiddelen gebruikt (p. 230 e.a.), er komen ‘werkploegen die elk hun speciale activiteiten ontplooiden’ en zelfs ‘gilden’ (p. 268), en er verrijst een nog ‘half barbaarse stad’ (p. 277). In deze periode wordt overigens ook enkele malen rechtstreeks naar de middeleeuwen verwezen (p. 216, 228 en 277). Deze middeleeuwse samenleving evolueert vervolgens geleidelijk weer naar de twintigste eeuw. De overeenkomsten tussen het twintigste-eeuwse stadsleven in de periode-Evarist en dat van deel IV zijn evident; op de pagina's 49 en 293 worden zelfs in meer dan twintig gevallen vrijwel identieke bewoordingen gebruikt voor de beschrijving ervan. Twee episodes die historische allusies bevatten passen niet helemaal in deze evolutielijn van prehistorie naar twintigste eeuw. Op de eerste plaats is in Ranonkel ook de Romeinse tijd verborgen. Het ‘Ave Caesar, morituri te salutant’ en termen als ‘arena’ en ‘amfiteater’ (p. 260) preluderen op een tamelijk getrouwe kopie van de bij de Romeinen in de keizertijd zeer populaire en verbreide Mithrascultus. Paul de Wispelaere veronderstelde al kort na het verschijnen van Ranonkel: ‘En het is mijn vaste overtuiging dat de mythe van Mithras een voorname rol in Ranonkel speelt’Ga naar voetnoot8. Vooralsnog lijkt mij deze rol grotendeels beperkt tot het ‘Worstelperk’ van hoofdstuk 42. Mithras is de uit India en Iran stam- | |
[pagina 233]
| |
mende lichtgod, die een wonderbaarlijke witte stier buitmaakte en doodde. Uit het bloed en de staart van het gedode lichaam ontsproten volgens de mythe verschillende soorten korenaren. De handelingen in hoofdstuk 42 blijken nu een vrij nauwkeurig prototype te hebben in deze mythe van Mithras Tauroktonos, en de rituele diensten die de Romeinen in hun mithrea plachten te houdenGa naar voetnoot9. Ook hier zijn weer enige tientallen letterlijke overeenkomsten vast te stellen. Tot slot van deze evolutiehistorische tijddimensie wijs ik nog even op de opdracht aan Jeroen Bosch. De overeenkomsten tussen de ‘middeleeuwse’ taferelen in Ranonkel en de werken van de laat-middeleeuwse schilder kunnen de lezer moeilijk ontgaan. Van rechtstreekse beïnvloeding lijkt mij wellicht sprake in het geval van de beroemde triptiek Tuin der Lusten (een tweede connotatie van de titel van hs. 18!), waar zich op het rechterpaneel een vreemdsoortige vogelmens bevindt op een houten troon, boven een soort put (vgl. de ‘kloaak’ in Ranonkel) waarin hij/het menselijke figuren ‘deponeert’ (vgl. Magus c.s.). Overeenkomsten lijken me niet meer op toeval te berustenGa naar voetnoot10. | |
2.2 De bijbelhistorische tijddimensie in RanonkelDe bijbelgeschiedenis is - anders dan de evolutiegeschiedenis - moeilijker als longitudinale lijn uit Ranonkel te destillerenGa naar voetnoot11. Verwijzingen naar en allusies op de bijbel staan veel meer verspreid in het boek, terwijl de auteur zich op vele plaatsen bedient van bijbels aandoend taalgebruik, zonder dat er sprake is van rechtstreekse verwijzing naar een passage of episode uit de bijbel. Met behulp van een concordantie op de bijbel bleek het mogelijk een (waarschijnlijk niet eens volledige) lijst op te stellen van meer dan 150 citaten uit Ranonkel waarvoor een bijbeltekst rechtstreeks of indirect model moet hebben gestaan. In bepaalde gedeelten van het boek komen sterke concentraties van bijbelse allusies voor. Deze gedeelten bleken - niet geheel onverwacht - te herleiden tot sterk aan bijbelboeken verwante episoden. Daarnaast blijkt ook de Christusfiguur een belangrijke rol te spelen in Ranonkel. Zoals de tijdlijn van de evolutiehistorie in feite aanving bij hoofdstuk 18, zo moet ook de aanvang van de bijbelhistorische tijddimensie na enige prospectieve elementen (met name het ‘zolderparadijs’ van Evarist) gesitueerd worden in de | |
[pagina 234]
| |
‘Hangende tuin der lusten’, een titel waarin, naast de eerder genoemde allusies op Babylon en Jeroen Bosch, uiteraard de belangrijkste connotatie de bijbelse Hof van Eden is. De overeenkomsten tussen het aards paradijs waarmee in het boek Genesis na de schepping de bijbelse geschiedenis begint, en het bestaan ‘zoals het vroeger in het paradijs geweest was’ (p. 112) in Ranonkel zijn legio. De ranonkelboom blijkt behalve levensboom ook boom der kennis van goed en kwaad: wie van zijn vruchten eet zal verstoten worden uit het paradijs. Aldus geschiedt in Ranonkel: na de zondeval (voorgesteld als een letterlijke val in het Gat, p. 165) wordt de mens opnieuw oud, kent honger en schaamte, en krijgt een zondebesef (p. 170). Deze zondeval, die het einde van de paradijsfase betekent, wordt door de pastoor opgevat als de teleurgang van het zondige Babylon (een vierde connotatie van de titel van hs. 18), waarmee het ‘Nieuwe Jeruzalem’ van hoofdstuk 27 aanbreekt waarvan sprake is in de visioenen van Johannes in de Apocalyps. Deze opvatting mag niet uitsluitend als een pseudo-visioen op het conto van de op hol geslagen pastoor geschreven worden: met name hoofdstuk 27 wemelt van de allusies op de Openbaring. Behalve zeer rechtstreekse verwijzingen zoals de ‘kakafonie van lof, prijs en dank’ (p. 160) van de pastoor zijn er ook vele verborgen allusies, zoals, om een willekeurig maar duidelijk voorbeeld te noemen, het opmeten van de ‘tempel’ door timmerman Scherpende (p. 154), wat zou kunnen verwijzen naar Openb. 11:1 en 21:15-16. Ook de gebeurtenissen rond het ‘Passiespel’ (hs. 49) hebben duidelijk een bijbels prototype, met Mabelis' paradijsje als Hof van Olijven, de ‘opperpriesters’ pinguin, muis en varken, en met Zotte Fine in de judasrol. In hoofdstuk 49 vindt de kruistocht plaats, met de Amerikaanse zakenlieden als onvrijwillige participanten a la Simon van Cyrene. Op de calvarische Tronkberg vindt de bespotting plaats met de mantel, en tenslotte de kruisiging. Ook in deze passage bleken weer veel, soms verborgen, verwijzingen op te sporen. Buiten deze drie episoden, die in deze volgorde ook in de bijbel voorkomen, treden in Ranonkel enkele ‘Christusvermommingen’ opGa naar voetnoot12. De eerste is Evarist, die steeds meer ‘legendarische verlosser’ (p. 97) wordt, en tenslotte als ‘dwergachtig kristusje’ (p. 314) op het kruis wordt gespijkerd. Talloze gegevens duiden deze Evarist als een nieuwe Christus. Een tweede Christus-protagonist is Mabelis, die in zijn profetentaal soms vrijwel letterlijk Christus' woorden in de mond neemt, volgelingen c.q. discipelen heeft (o.a. op p. 98, 110) en uiteindelijk ‘kristusachtig’ en in een ‘klassiek-kristelijke machteloze houding’ (p. 322) op het kruis zijn einde vindt. De vrucht die de zwangere vrouw zo lang draagt zou men een derde Christus-reïncarnatie kunnen noemen: dit is immers het ‘derde stadium’ uit het leven van de verlosser, althans volgens de Amerikanen (p. 316). Kort na de geboorte vindt ook deze Christusfiguur - op wel zeer gruwelijke wijze -de dood tegen de kruisboom. De enige Christusfiguur die het er relatief goed vanaf brengt, is het ‘tweede stadium’ uit het leven van de verlosser, de trommelslager Ranko. Hij heeft niet voor niets een ‘voedstervader’ (Mabelis, zie bv. p. 273) en een ‘maagdmoeder’. Op het belang van deze trommelslager in de tijdstructuur van Ranonkel kom ik later nog terug. | |
[pagina 235]
| |
3 De cyclische tijddimensie in RanonkelZoals ik al eerder opmerkte, is het niet moeilijk overeenkomsten tussen de eerste en de tweede stad in Ranonkel aan te wijzen. De ‘kakstoel en troon’ (p. 12) van de reuzin keert terug als preekstoel/troon-met-kamerpot (o.a. op p. 217); geraniums treffen we aan op p. 16 en op p. 292; het tandbederf (p. 57) uit de eerste stad keert in de tweede terug als tandsteen en wegrottende melkgebitten (p. 322); zoals op p. 63 ‘met katapulten naar straatlantarens (wordt) gemikt’ wordt op p. 307 ‘met stenen naar straatlampen gemikt’, en zo is deze opsomming met ettelijke andere letterlijke overeenkomsten uit te breiden. De opbouw van het boek is daarmee onmiskenbaar cirkelvormig: het eindigt met dezelfde ‘tijdfase’ als waarmee het begon. Van groot belang is de eerder genoemde ‘regressus in semen’ van Evarist; op de eerste plaats omdat hierin het eerste proces verwoord is dat niet in overeenstemming is met de historische tijdconceptie, maar vooral ook vanwege de relatie met het ‘kringvormig denken’ zoals dat is beschreven door Hans Leisegang. G. Kazemier heeft die beschrijving kernachtig samengevat in zijn inleiding op de BeatrijsGa naar voetnoot13: Het proces van de ontwikkeling van de geest is hetzelfde als het levensproces. Het leven wordt daarbij als een zelfstandige kracht opgevat, die in het zaad geconcentreerd is, zich tot het levend organisme ontvouwt, en zich daarna weer in het zaad terugtrekt, waarop de nieuwe kringloop kan beginnen. Van het enkele organisme wordt deze gedachte op het geheel van het organische leven in de natuur, dan op de mensheid en tenslotte op de hele kosmos toegepast. Zo ontstaan parallel lopende kringen van de ontwikkeling van het individu, van de mensheid, van de wereld. Hiermee is m.i. treffend het belang van de regressie van Evarist tot ‘korrel’, tot ‘kiem’ (p. 45) aangegeven. Het leven van Evarist trekt zich terug in het zaad, van waaruit een nieuwe kringloop kan beginnen. Van het ‘enkele organisme’ Evarist kan deze gedachte inderdaad worden toegepast op de mensheid (binnen de wereld van Ranonkel, uiteraard) en tenslotte op de hele Ranonkel kosmos. Met de concentratie van Evarist tot kiemcel is de cyclische tijdconceptie als dimensie van de tijdstructuur in Ranonkel geïntroduceerd. De Evarist/Ranonkel - die op p. 176 nog ‘aan de voet van een enorme stamboom’ zit (cursivering van mij; temidden van de ‘plantaardige terminologie’ van Ranonkel zou men gemakkelijk over dit uiterst belangrijke woord heenlezen!) - is aan het einde van het verhaal ontworteld en gekruisigd. Tegelijkertijd leeft er echter een nieuwe Evarist voort: Ranko Trommelslager, wiens naam onvermijdelijk doet denken aan Ranonkel (‘zijn moeder had hem de naam Ranonkel gegeven’, p. 335), en die na de kruisiging wèl blijft voortbestaan. In hem huist potentie van een nieuwe groei, een nieuwe wonderboom. Zijn laatste woorden in het verhaal zijn dan ook: ‘Misschien kom ik terug’ (p. 325). Ook de tekst op de achterflap - het is aannemelijk dat die afkomstig is van Ranko - maakt duidelijk dat weliswaar het verhaal afgelopen is, maar dat zich in de ‘toekomst’ nieuwe gebeurtenissen zullen (of in elk geval kunnen) voordoen, die wel eens | |
[pagina 236]
| |
veel overeenkomsten zouden kunnen hebben met het vooraf in Ranonkel beschrevene. Belangrijk is in dit verband ook het feit dat al bij het begin van de ‘steentijd’ de mogelijkheid van een nieuwe ‘boomtijd’ wordt aangekondigd: in de opwellende stenen ‘zaten korrels ranonkelzaad verstolen hun tijd af te wachten’ (p. 140); ‘het (zaad) had de tijd’ (p. 203). In de ‘bloembak’ - de tweede stad! - zijn de zaden al ‘aan het werk gegaan’ (p. 271). Opmerkelijk is ook dat de timmerman ‘niets begreep van wat voorbereid werd’ (p. 193) met het deponeren van de lijken in de kloaak: zoals het ‘moeras’ van de lijken uit Magus' eerste lijkentuin ‘vrat aan de fundamenten’ van de eerste stad (p. 246), zo wordt hier een nieuw moeras voorbereid dat de fundamenten van de tweede stad zal aanvreten. Het onbegrip van de timmerman zou dan geïnterpreteerd kunnen worden als het vasthouden van dit personage aan de lineaire tijdconceptie. Kortom: aan het einde van het verhaal bevat het de potenties om opnieuw te beginnen - en wel met een nieuwe groei, een nieuwe wonderboom, een nieuwe Ranonkel: de cirkel sluit zich. Begin, verloop en einde van de tijd in Ranonkel blijken nu relatieve begrippen; verleden en toekomst liggen vast in het ‘heden’ van het verhaal. De tweede stad is niet wezenlijk verschillend van de eerste, en zeker niet in lineair-temporele zin: de paradox van de cyclische structuur impliceert dat de twee stadsbeelden niet na elkaar volgen, maar over elkaar schuiven; ook in de tweede stad zal zich een soortgelijk ‘wonder’ gaan voltrekken, ook deze stad zal ten prooi vallen aan de ‘destruktie’ die tevens ‘reorganisatie’ is, waardoor wederom een ‘nieuwe orde’ zal ontstaan: de derde stad ( = de tweede stad = de eerste stad) enzovoorts. Aldus ontstaat - of misschien beter: bestaat - er een eeuwige cyclus van stad-groei-verstening-stad, van leven-doodgeboorte-leven. Tegen deze achtergrond kan ook de titel van hoofdstuk 51 gezien worden: ‘we should be glad of another death’ (p. 325)Ga naar voetnoot14: wij moeten ons verheugen over de dood, want de dood is een voorwaarde voor nieuw leven. Uit de as van deze dood in het Meivuur (p. 325 e.v.) zal de feniks van het nieuwe leven verrijzen: een nieuwe stad en een nieuw wonder. Via de bril van de cyclische tijdconceptie wordt in Ranonkel een cyclische tijddimensie zichtbaar waarin allerlei gebeurtenissen die zonder die bril misschien slechts verwarring opleveren op hun plaats vallenGa naar voetnoot15. | |
4 De tijd in Ranonkel - een syntheseVoorgaande separate behandeling van primaire, evolutie- en bijbelhistorische, en cyclische tijddimensie in Ranonkel zou kunnen suggereren dat deze di- | |
[pagina 237]
| |
mensies ook separaat een functie vervullen in het werk. Niets is echter minder waar: ze zijn in het werk hecht ineen gevlochten tot één conglomeraat, waarbij de vraag rijst of de drie ‘historische’ tijddimensies wel zo historisch zijn als ik tot nu toe heb gesuggereerd. Ik merkte hiervoor al op dat binnen de primaire tijddimensie allerlei gegevens opduiken die zeker niet (chrono)logisch te noemen zijn; kennelijk zijn in het verhaal dat zich in eerste instantie strikt chronologisch ontwikkelt andere tijddimensies ingebed. Er is echter méér aan de hand. Bij de gegevens met behulp waarvan ik vaststelde dat de eerste tijddimensie een periode van een jaar zou omvatten zijn nogal wat kanttekeningen te plaatsen. Als ik eerder vaststelde dat de fasen waarin het gebeuren zich voltrekt zich afspelen binnen ‘maanden’ of ‘een week of ook wel een maand of langer’, dan moet ik daar nu aan toevoegen dat deze gegevens worden gefocaliseerd door personages in het verhaalGa naar voetnoot16. Nu mag het relateren van de tijd aan de optredende personages speculatief genoemd worden als men zich realiseert dat de meeste acteurs in Ranonkel dermate vertekend en vervormd worden dat ze alle menselijke proporties verliezen - alleen Magus en Tillemsoger blijven min of meer menselijk, maar dat zijn dan ook in het gebeuren marginale figuren die niet wezenlijk deel hebben aan de turbulente verwikkelingen. Daarnaast zijn tijdsaanduidingen in Ranonkel nogal eens geplaatst in een kader van modale woorden of zinsneden (‘misschien’, ‘naar het scheen’) of worden ze (opzettelijk?) vaag gehouden (‘misschien een paar weken’, etc.). Andere tijdsaanduidingen worden onmiddellijk gevolgd door een relativerende toevoeging (‘een half jaar, of langer’ e.d.) of worden gedevalueerd door repetitio (de aanduiding ‘een half jaar’ komt negen maal voor). Zelfs de begin- en eindmomenten van het Ranonkeljaar zijn niet zo duidelijk bepaald als ik in eerste instantie wilde doen geloven: de begrippen maandag, ochtend, mei en één zouden ook opgevat kunnen worden als verschillende notities van dezelfde notie: een begin. Natuurlijk kunnen in een primaire tijddimensie evolutiehistorische of bijbelhistorische gegevens worden ingebed. Maar ook hier is er meer aan de hand: van gewone inbedding kan nauwelijks sprake zijn als gegevens uit verschillende tijddimensies elkaar doorkruisen, als het ware op eikaars terrein doordringen en zo allerlei anachronismen veroorzaken. Een bezoek van de ‘botten’ van Papa Boem, compleet met walkie-talkies en vuurwapens, in de prehistorie, of van een helicopter met film- en bandopname-apparatuur in een middeleeuwse stad, zijn in de evolutiehistorie al even onmogelijk als de deelname van Amerikaanse zakenlieden aan het passiegebeuren in de bijbelhistorie. Nog problematischer wordt het als in de min of meer objectief vast te stellen primaire tijddimensie mythische elementen binnendringen: wat moet een historisch denkende mens op | |
[pagina 238]
| |
een twintigste-eeuws moment van de tijdlijn met een ex-postbode die regenereert tot ‘korrel’ of zelfs tot ‘alraun’? Het wordt duidelijk dat de tijdlijnen van de drie besproken historische tijddimensies te veel interferenties vertonen, en te veel onverklaarbare gegevens opleveren om nog als lijnen of lijnstukken te mogen worden beschouwd. Dat deze dimensies in Ranonkel desondanks overduidelijk een rol spelen, zou erop kunnen duiden dat ze in het geheel van de tijdstructuur een dienende functie hebben. | |
4.1 De functie van het jaar in het cyclische patroonHet jaar speelt als bio-kosmisch ritme inderdaad een belangrijke rol in de cyclische tijdsopvatting. Het aardse jaar is bepalend voor biologische processen als bevruchting, geboorte, ontkieming en groei. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat Evarist/Ranonkel zijn (weder)geboorte (aan het begin van deel III) relateert aan de zon (p. 141): het is immers de zonnewarmte die het zaad doet ontkiemen. Dit hemellichaam speelt ook verder een belangrijke rol in Ranonkel: in de eerste stad is het een ‘pas geslagen dubloen’ (p. 39, cursivering van mij), en in de tweede stad is er sprake van een ‘zon (...) alsof de schepping een nieuwe fase was ingegaan vandaag’ (p. 305). Daarmee is meteen de functie van de primaire tijddimensie aangegeven: bij elke overgang naar een nieuw jaar begon voor de mythische mens - inderdaad - een nieuwe fase van de schepping. Zoals de viering van een nieuw jaar gepaard ging met vruchtbaarheids- en zuiveringsrituelen, zo zuivert, als met de dood van de Reuzin ‘een tijdperk ten einde is’ (p. 15) en het ranonkeljaar begint, Evarist zijn huis ‘via een rituele schoonmaakbeurt’ (p. 16), en zijn aan het einde van het ranonkeljaar in het passiespel ‘vruchtbaarheidsriten’ (p. 317) te vinden. Zoals de primitieve jaarwisselingsfeesten gepaard gingen met collectieve orgies of optochten van gemaskerde mannen, zo vindt in Ranonkel het orgiastische Meifeest plaats, voorafgegaan door de optocht met de gemaskerden (p. 309 e.v.). Waren bij de nieuwjaarsfeesten de doden ‘aanwezig’, in Ranonkel zijn ze vertegenwoordigd in de gebeentes in de reliekschrijnen, en symbolisch ook in de gemaskerdenGa naar voetnoot17. Tot in velerlei details past het jaar, en daarmee de primaire tijddimensie, in het cyclische patroon. | |
4.2 De functie van de evolutiehistorie in het cyclische patroonDe cyclische bouw van Ranonkel maakt het mogelijk - en zelfs waarschijnlijk - dat de historische tijdfasen van de evolutiehistorie zich in een volgende cyclus opnieuw zullen voordoen: de tijdperken in de Ranonkel-evolutie zijn geen stukken van een rechte lijn, maar fasen in de cirkelgang. Ook de Mithrascultus past in dat cyclische patroon: een essentieel kenmerk van de mythe van Mithras Tauroktonos is namelijk het regeneratieprincipe. Dat ook de figuur van Jeroen Bosch in dat cyclische patroon past behoeft geen nader betoog. | |
4.3 De functie van de bijbelhistorische tijd in het cyclische patroonAfgezien van het feit dat de historiciteit van een aantal bijbelse episoden zelf minstens arbitrair is, bevat de bijbel behalve historische zeker ook mythische elementen. Bovendien is de Hebreeuws-Christelijke tijdconceptie zeker niet alleen lineair, maar ook cyclisch - zij het dan dat de cyclus eenmalig is: op de | |
[pagina 239]
| |
jongste dag (het ‘einde der tijden’!) zal de schepping terugkeren tot haar goddelijke bron, waarna het eeuwige (d.w.z. tijdloze!) leven in het Rijk Gods aanbreektGa naar voetnoot18. Met name het passiegebeuren staat in het teken van deze eenmalige cyclus: de verlossing door de kruisdood maakt in de Christelijke opvatting immers de terugkeer mogelijk van de mensheid naar een nieuw paradijs, een Nieuw Jeruzalem. Tegen deze achtergrond krijgen de ‘historische’ gebeurtenissen van de bijbelhistorische tijddimensie een geheel andere belichting. Vooral de episode van het passiespel in hoofdstuk 49 vervult zo een functie in de cyclus: de zin van de kruisdood van de ranonkel en Mabelis zou dan, als van het oorspronkelijke passiegebeuren, de verlossing kunnen zijn, die een terugkeer naar een nieuw paradijs, een nieuwe ‘hangende tuin der lusten’, mogelijk maakt. Zoals de graankorrel moet sterven omdat anders geen vrucht mogelijk is (Joh. 12:24), zo moet de ranonkelkorrel (zie p. 45-46) sterven opdat een nieuwe plant kan uitgroeien: ‘zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn’ (Jes. 6:11) en zal er ‘een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk’ (Jes. 11:11) - vonden Mabelis en het ranonkeltrosje niet hun Golgotha op de Tronkberg? In dit verband zou ook het motto van Ranonkel geplaatst kunnen worden. De tekst van dit bijbelcitaat is volgens Hamelink immers ‘een pregnante omschrijving van de oneindigheid van de dingen, het aangeven van een zekere voortduring’Ga naar voetnoot19. Niet voor niets is Hamelinks kijk op de bijbel gekleurd door theologen en bijbel-interpreten als Eckhardt en Smytegelt (cf. smijt-uw-geld op de achterflap!): hun visie is doordrongen van de cyclische tijdconceptie. Het is die visie, die m.i. ook de wereld van Ranonkel beheerst. De historische tijddimensies staan in dienst van de cyclische; het zijn de historische schillen die de cyclische kern van Ranonkel omgeven.
Statendamweg 9, 4905 AD Oosterhout |
|