De Nieuwe Taalgids. Jaargang 79
(1986)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 505]
| |
Over gebruikersnotities in het Rose-handschrift K.A. XXIVGa naar voetnoot*Dieuwke van der PoelGebruikersnotities in Middelnederlandse handschriften en oude drukken zijn nog maar nauwelijks onderzocht. Toch is het zinvol om dergelijke notities te bestuderen: zij bieden een unieke kans om in contact te komen met de manier waarop een literair werk eeuwen geleden gelezen werd.Ga naar voetnoot1 In de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag wordt (onder signatuur K.A. XXIV) een handschrift bewaard, waarin verschillende lezers hun sporen hebben achtergelaten. Deze sporen kunnen ingedeeld worden in drie groepen: er zijn nette nota's, handjes en halffiguren, daarnaast ook slordige handjes en notatekens, en een groep van tekentjes die eruit zien als plussen en minnen (zie afbeelding). Deze notities zijn van drie verschillende lezers afkomstig en zijn onafhankelijk van elkaar aangebracht. Dit artikel handelt over één van deze lezers: ik heb geprobeerd te achterhalen wat de intentie was van degene die de plussen en minnen in de marge plaatste.Ga naar voetnoot2 De belangrijkste tekst in het handschrift is Die Rose (de gewoonlijk aan Hein van Aken toegeschreven bewerking van de Roman de la Rose van Guillaume de Lorris en Jean de Meun;Ga naar voetnoot3 F. 1R-68V); voorts bevat het de Roman van Cassamus (een bewerking van de eerste helft van de Voeux du Paon van Jacques de Lon- | |
[pagina 506]
| |
's-Gravenhage, KB, K.A. XXIV, F. 57R (verkleind). Op deze reproduktie zijn sporen van elk van de drie lezers zichtbaar: allereerst is er bij de rechterkolom een net handje getekend; dan zijn er achter deze kolom twee slordige nota-tekens aangebracht (het ene voluit geschreven, het andere afgekort; van dezelfde hand zijn de twee eenvoudige bloemetjes bij de linkerkolom) en tenslotte zijn er bij de linkerkolom twee plussen en een min geplaatst.
| |
[pagina 507]
| |
guyon;Ga naar voetnoot4 F. 68V-77V) en De frenesieGa naar voetnoot5 (F. 77V; het laatste blad van het handschrift ontbreekt, waardoor deze tekst niet volledig is overgeleverd). Het handschrift is kort na 1300 vervaardigd en is waarschijnlijk uit Westbrabant afkomstig.Ga naar voetnoot6 Het materiaal is perkament; een bladzij bevat twee kolommen van elk 53 regels. Het schrift is een zeer eenvoudige textualis. Lombarden en paragraaftekens brengen geleding aan in de tekst. Die Rose en Cassamus zijn eerst zonder onderbreking na elkaar geschreven, later is de lombarde N op F. 68V met penwerk versierd om aan te geven dat daar een nieuwe tekst begint. Bij de tekst van Die Rose staan de plussen op de volgende plaatsen (ik geef telkens aan: foliumnummer, kolom, versregel): 31c: vs. 6468, 33c: vs. 6896, 45b: vs. 9490, 48b: vs. 10105, 56a: vs. 11760, 57a: vs. 11980, 57a: vs. 11992, 62a: vs. 13048, 62b: vs. 13080, 62b: vs. 13092, 62b: vs. 13106, 62c: vs. 13148, 65a: vs. 13674, 65b: vs. 13706, 67b: vs. 14164. Dan staat er nog een plus op F. 77V, aan het begin van De frenesie. De minnen bevinden zich op 32c: vs. 6699, 44d: vs. 9383, 46a: vs. 9617, 54d: vs. 11511, 56d: vs. 11935, 57a: vs. 11984, 62a: vs. 13007, 62b: vs. 13063, 62b: vs. 13085, 62b: vs. 13099, 62b: 13109, 62c: vs. 13151, 65a: vs. 13681, 66c: vs. 14003, tenslotte nog een min bij Cassamus vs. 1677. Wat de functie van deze plussen en minnen geweest is, kan niet met zekerheid vastgesteld worden; wel kunnen verschillende mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen om zo te bepalen, waarvoor de tekentjes waarschijnlijk gediend hebben. De bovenstaande opsomming laat zien dat het aantal verzen tussen de tekens sterk varieert.Ga naar voetnoot7 Dit sluit een aantal mogelijke hypothesen omtrent de functie van de plussen en minnen uit. Zo is het bijvoorbeeld praktisch onmogelijk dat er een indeling in hoofdstukken is bedoeld. Ook is het onwaarschijnlijk dat de plussen en minnen als formaatsignaturen gebruikt zouden zijn: als zij zouden dienen om de verdeling van de tekst in een afschrift te berekenen, zou de afstand tussen de tekens regelmatiger zijn. Het ongelijke aantal verzen tussen de tekens maakt het waarschijnlijk dat hun plaats samenhangt met de inhoud van de tekst. De plussen en minnen blijken precies om en om te staan, beginnend en eindigend met een plus. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat de min en de plus precies dezelfde functie zouden hebben: dan zouden zij elkaar niet zo regelmatig afwisselen. Stel dat iemand zowel de min als de plus zou gebruiken om een enkele regel of een passage te markeren. Waarom zou diegene dan twee verschillende tekens hanteren en er ook nog moeite voor doen om die tekens afwisselend te gebruiken? Het lijkt aannemelijk dat er een verband tussen de plussen en minnen bestaat. Zo kan iemand deze tekens hebben gebruikt om passages af te bakenen, door | |
[pagina 508]
| |
een plus te zetten aan het begin van een passage en een min aan het eind. Dan zouden de volgende passages gemarkeerd zijn: vs. 6468-6698, 6896-9382, 9490-9617, 10105-11510, 11761-11934, 11980-11984, 11992-13006, 13048-13062, 13080-13084, 13092-13098, 13106-13108, 13148-13150, 13675-13680, 13707-14002 en tot slot een passage die gevormd wordt door het eind van Die Rose (vs. 14165-14412) en het begin van Cassamus vs. 1-1676).Ga naar voetnoot8 Dan staat er nog een plus bij het begin van De frenesie. Heeft er wellicht op het ontbrekende blad een min gestaan? Als iemand de plus en de min gebruikt heeft om passages mee af te bakenen, dan moet het tekstgedeelte tussen die tekens inhoudelijk min of meer een eenheid vormen. Daarom is het nodig om de inhoud van de passages te gaan bekijken. Die Rose, vs. 6468-6698: bijna de volledige discussie tussen Redene en de minnaar over het gebruik van het woord cullen. Vs. 6896-9382: het hele gesprek tussen Vrient en de minnaar, op de eerste 145 regels (vs. 6751-6895) na. Vrient leert de minnaar hoe een man met bedrog en presentjes zijn geliefde kan veroveren en hoe hij zich daarna moet gedragen, als hij haar niet wil verliezen. Vs. 9490-9617: een deel van de beschrijving die Rijcheit geeft van het pad Te Vele Gegeven, de herberg van Sotte Meltheit en Ermoede. Vs. 10105-11510: de God van Minnen beschrijft zijn moeder Venus: zij beloont de minnaar pas als hij in armoede gekomen is. De God van Minnen zweert een eed tegen Rijcheit, ondervraagt Valsch Gelaet en neemt hem tenslotte als vazal aan. De baronnen bereiden de aanval op de burcht voor; Valsch Gelaet en Bedect Wesen gaan als pelgrims vermomd naar het kasteel en vermoorden Quade Tonge. Vs. 11761-11934: het begin van het betoog van de Quene, waarin zij vertelt dat ze vroeger veel minnaars had. Nu is ze oud en door hen in de steek gelaten, maar ze zal Suete Onfaen een liefdesles geven. Vs. 11980-11984: een paar regels uit het betoog van de Quene: niemand kan minne anteren (d.i. ‘een liefdesrelatie onderhouden’, maar ook de betekenis ‘geslachtsgemeenschap hebben’ is hier goed mogelijk) zonder de liefdeskunst voor ogen te houden. Vs. 11992-13006: een groot deel van het betoog van de Quene: volgens haar moet een vrouw er voor zorgen dat zij zoveel mogelijk minnaars heeft en dat zij van hen zoveel mogelijk cadeaus krijgt. Het minteken staat precies bij het slot van haar betoog. Vs. 13048-13062: de minnaar wil de Roos plukken, maar dat verhindert Dangier. Vs. 13080-13084: een deel van wat Vrese en Scamelheit zeggen als zij de minnaar verjagen: je begreep het aanbod van Suete Onfaen verkeerd! Vs. 13092-13098: het was onhoofs de Roos te vragen! [zeggen Vrese en Scamelheit]. Vs. 13106-13108: je bent slecht! [zeggen Vrese en Scamelheit tegen de minnar]. | |
[pagina 509]
| |
Vs. 13148-13150: een deel van wat Dangier zegt: dan zet ik Reinaert bij de hennen! [namelijk als hij de minnaar in de gevangenis zou zetten bij Suete Onfaen]. Vs. 13675-13680: Venus zweert dat zij Reinnicheit niet meer in vrouwen zal laten verblijven. Vs. 13707-14002: de verteller zet het verhaal even stil en weidt uit over vrouwen. Hij accentueert vooral dat vrouwen niet in staat zijn om te helen, mannen moeten haar dus niets toevertrouwen dat geheim gehouden moet worden. Dan kondigt de verteller aan dat hij weer verder gaat met het verhaal. Die Rose, vs. 14165-14412 tot Cassamus, vs. 1-1676: Die Rose: Suete Onfaen wil de minnaar ontvangen; het plukken van de Roos wordt beschreven als een pelgrimage. De dromer ontwaakt. Cassamus: Alexander belooft Cassamus om met Betrijs, Gadifeer en Phesonie tegen Claris te strijden. Beschrijving van de strijd vóór de komst van Alexander. Casseel van Baudre wordt gevangen genomen en zijn gevangenschap wordt zo aangenaam mogelijk gemaakt. Men vermaakt zich met een koningsspel.
Gezien de inhoud blijkt het goed mogelijk, dat de plus en de min gebruikt zijn om passages af te bakenen. Voor die stelling pleit dat bepaalde stukken inhoudelijk een afgerond geheel vormen. Dit geldt in zekere zin voor de passage vs. 6468-6698 (de discussie over het gebruik van het woord cullen), voor vs. 6896-9382 (op de eerste 145 vs. na het betoog van Vrient), voor vs. 11761-11934, 11980-11984 en 11992-13006 (te zamen het hele betoog van de Quene op 49 vs. na, waarbij haar eerste en laatste woorden precies afgebakend zijn) en voor vs. 13707-14002 (een uitweiding over vrouwen, die begint en eindigt met opmerkingen van de verteller). Hiermee hangt samen dat de plussen en minnen negen keer bij lombarden staan en één keer bij een paragraafteken en een initiaal, kortom bij signalen voor tekststructuur.Ga naar voetnoot9 Bovendien blijkt dat de verzen tussen de plus en de min dikwijls een ander karakter hebben dan de verzen tussen de min en de plus. De passages tussen de plus en de min zijn vaak betogend: zij bevatten (een deel van) de rede van een van de allegorische figuren.Ga naar voetnoot10 De gedeelten tussen de min en de plus daarentegen zijn vaak meer verhalend: het zijn stukken waarin verteld wordt over hetgeen de minnaar in de tuin ziet en doet, of waarin het afscheid van het ene personage en de ontmoeting met een volgend personage, of de strijd rond het kasteel beschreven wordt.Ga naar voetnoot11 Dit alles duidt er op dat de plus en de min samen een passage afbakenen. Het enige probleem hierbij is, dat sommige passages nogal plompverloren beginnen | |
[pagina 510]
| |
(vs. 9490, 11992, 13048, 13080) of eindigen (vs. 13062, 13084).Ga naar voetnoot12
Blijkbaar heeft iemand in K.A. XXIV passages afgebakend door een plus aan het begin van de passage te zetten en een min aan het eind. Deze conclusie roept onmiddellijk een nieuwe vraag op: met welke bedoeling heeft deze persoon de passages afgebakend? Markeerde hij ze omdat hij ze de beste vond uit Die Rose, en hij ze snel wilde kunnen terugvinden? Of vond hij juist dat deze passages beter konden worden overgeslagen bij het lezen (voorlezen of afschrijven)? Deze mogelijkheden wil ik nu in deze volgorde behandelen. Als iemand de passages afbakende omdat hij de inhoud bijzonder de moeite waard vond, is het dan mogelijk te reconstrueren wat hem interesseerde? Zoals gezegd: de belangstelling lijkt gericht op de betogen van de verschillende allegorische figuren: vooral Rijcheit, Vrient, Valsch Gelaet en de Quene. In die betogen komen allerlei verschillende zaken aan de orde, maar een aantal onderwerpen wordt meer dan eens behandeld. Degene die grote delen van de betogen van Vrient en de Quene releveerde, kan interesse hebben gehad in de liefdeslessen die daarin gegeven worden: Vrient leert de mannen, de Quene leert de vrouwen, hoe zij met list en bedrog de ander te pakken kunnen krijgen. Daarnaast lijkt er belangstelling te bestaan voor de functie van cadeaus bij het veroveren van de geliefde (en daarmee verbonden voor uitspraken over rijkdom en armoede)Ga naar voetnoot13 en voor passages waarin vrouwen in een kwaad daglicht worden gesteld.Ga naar voetnoot14 Verder is er geen duidelijk inhoudelijke overeenkomst tussen de afgebakende passages. Er zijn ook stukken gereleveerd waarvan niet duidelijk is met welke bedoeling dit gebeurde. Dit geldt met name voor de vijf korte passages op F. 62 (vs. 13048-13062, 13080-13084, 13092-13098, 13106-13108, 13148-13150). In deze verzen wordt de minnaar bij de Roos weggejaagd en is er telkens een stukje gereleveerd van wat Dangier, Vrese en Scamelheit zeggen. De afbakening van | |
[pagina 511]
| |
vs. 13048-13062 en 13080-13084 is een probleem omdat deze passages middenin een zin beginnen en eindigen. Curieus is ook de passage die gevormd wordt door het eind van Die Rose en het begin van Cassamus. Een ander probleem is de plus aan het begin van De frenesie: er volgt geen minteken meer, maar het is mogelijk dat dit op het laatste blad van het handschrift heeft gestaan, dat nu ontbreekt. In een aantal gevallen is niet duidelijk, waarom passages nìet benadrukt zijn.Ga naar voetnoot15 Concluderend kan het volgende gezegd worden: als iemand passages heeft afgebakend omdat de inhoud hem speciaal boeide, dan had diegene blijkbaar belangstelling voor de liefde, rijkdom en armoede en vrouw-vijandige opmerkingen. Deze visie roept echter ook een aantal problemen op en daarom is het de moeite waard om de andere hypothese te onderzoeken: heeft degene die passages afbakende dit gedaan omdat hij vond dat deze beter overgeslagen konden worden bij het lezen, voorlezen of afschrijven?
Als de door plus en min afgebakende passages worden overgeslagen, blijft het volgende over uit Die Rose en Cassamus:Ga naar voetnoot16 De ‘ik’ verklaart dat hij gelooft dat dromen waar zijn en vertelt een droom die hij had toen hij twintig jaar oud was. In zijn droom komt hij bij de ommuurde tuin van Dedute. Ledicheide laat hem binnen. De dromer kijkt rond in de prachtige tuin, ziet Dedute en andere figuren dansen en danst zelf met Hoveschede. Vervolgens gaat hij de tuin verder verkennen, komt bij de bron van Narcissus en ziet in het water een rozenstruik. De God van Minnen, die hem gevolgd was, schiet pijlen af waardoor de minnaar verliefd wordt op de Roos. Zo wordt hij vazal van de God van Minnen, die zijn geboden uiteenzet en de symptomen van de liefde beschrijft. Dan laat de God van Minnen hem alleen. Suete Onfaen wil hem wel helpen. Als echter blijkt dat de minnaar niet een blaadje, maar de knop van de Roos wil, wordt hij verjaagd door de wachters Dangier, Scande en Quade Tonge. Dan komt Redene om de minnaar te behoeden voor het doen van domme dingen: zij raadt hem aan zijn liefde op te geven. De minnaar wil niet naar haar luisteren en vraagt Vrient om raad, die hem zegt dat hij vriendelijk moet zijn tegen Dangier. Dit heeft uiteindelijk tot resultaat dat de minnaar van Suete Onfaen toestemming krijgt om een kusje te geven. Maar dan grijpt Jalosie in: zij laat een kasteel bouwen om Suete Onfaen en de Roos in op te sluiten. [Hier eindigt de vertaling van het door Guillaume de Lorris geschreven gedeelte, na vs. 4056.] Redene komt terug en probeert de minnaar ervan te overtui- | |
[pagina 512]
| |
gen dat hij er verstandig aan zou doen, zijn liefde op te geven, aangezien deze onderhevig is aan Avonture. Er ontspint zich een lange discussie, maar de minnaar houdt halsstarrig vol dat hij de God van Minnen trouw wil blijven. Nu volgt de eerste door plus en min afgebakende passage, vs. 6468-6698, die we nu overslaan. De minnaar weigert de raad van Redene op te volgen; zij vertrekt. De minnaar gaat Vrient opzoeken die hem aanraadt om trouw te blijven aan de God van Minnen, om voorlopig niet in de richting van het kasteel te gaan en om vriendelijk te doen tegen Quade Tonge. Afgebakende passage vs. 6896-9382. Getroost neemt de minnaar afscheid en ontmoet vervolgens Rijcheit die het pad Te Vele Gegeven bewaakt, dat naar het kasteel leidt. Zij zegt dat zij alleen mensen op het pad toelaat die zij beter kent. Afgebakende passage vs. 9490-9617. Je verdient het nog niet om mijn vriend te zijn (zegt Rijcheit tot de minnaar). Ze stuurt hem weg. Indien degene die de plussen en minnen plaatste, de afgebakende passages bij het lezen oversloeg, dan maakte hij een verkorte versie van Die Rose: 8383 verzen in plaats van 14412. De afgebakende passages komen alle voor in dat gedeelte van Die Rose dat een vertaling is van het door Jean de Meun geschreven pars van de Roman de la Rose. Als deze passages worden overgeslagen, wordt het geheel veel verhalender, vooral doordat er een aantal betogen geheel of gedeelte- | |
[pagina 513]
| |
lijk komt te vervallen, namelijk de betogen van Vrient, Rijcheit, Valsch Gelaet en de Quene en de vertellersuitweiding over vrouwen.Ga naar voetnoot17 Door het ontbreken van deze betogende passages lijkt de zogenaamde verkorte versie een Rose in de geest van Guillaume de Lorris. Misschien kan het ook een gekuiste Rose genoemd worden: de discussie over het gebruik van het woord cullen en het schunnige slot ontbreken.Ga naar voetnoot18 Niet alle betogen zijn echter verdwenen: die van de God van Minnen (vs. 2015-2802) en van Redene (vs. 4192-6467) zijn gehandhaafd. En daarmee is het verhaal teruggebracht tot wat volgens J.V. Fleming de essentie is: het zou in de Rose gaan om het conflict tussen de liefde die de God van Minnen predikt en de liefde die Redene verdedigt: het conflict tussen sensualiteit en rede, tussen cupiditas en caritas.Ga naar voetnoot19 Het overslaan van de korte passages vs. 13080-13084, 13092-13098 en 13106-13108 verhoogt de spanning in het verhaal: de scheldkannonade van Vrese en Scamelhede wordt korter en daardoor krachtiger. Als men de door plus en min afgebakende passages overslaat, blijft er ook van Cassamus slechts een klein gedeelte over: de beschrijving van het schaakspel (vs. 1677-1890). Dat dit verhaal zo rigoreus verkort zou zijn, kan misschien als volgt verklaard worden: de Cassamus is in deze versie geen afgerond geheel: de komst van Alexander wordt uitgebreid voorbereid, maar zijn deelname aan de strijd wordt, anders dan in de Franse roman, niet beschreven, waardoor het verhaal geen duidelijk einde heeft. Degene die de passages afbakende, kan zich hieraan gestoord hebben en daarom een kleine, afgeronde scène uitgezocht hebben: het schaakspel.
Er kunnen enkele tegenargumenten aangevoerd worden tegen de stelling dat de plussen en minnen gebruikt zouden zijn om Die Rose in te korten. Allereerst valt het op dat de moord op Quade Tonge door Valsch Gelaet en Bedect Wesen (vs. 11157-11510) in de verkorte versie niet voorkomt, hoewel dit wel belangrijk is voor het verhaal: nu is het niet duidelijk, hoe Hoefscheit en Meltheide in vs. 11511 opeens het kasteel kunnen betreden. Verderop wordt er wel aan de moord gerefereerd (vs. 11592, 11669, 14149). Het lijkt vreemd, dat het slot van de roman ontbreekt in de verkorte versie. Mogelijkerwijs is het slot geschrapt omdat het aanstotelijk gevonden werd: de | |
[pagina 514]
| |
doorzichtige metafoor van de pelgrimage verhult nauwelijks de gedetailleerde beschrijving van de ontmaagding van de Roos. De verkorte versie zou eindigen voor de lombarde van regel 14165. In de verzen na vs. 14165 wordt duidelijk wat het object van de pelgrimage-metafoor is: pelgrimsstaf en tas zijn beeld voor de geslachtsorganen van de man. Het is niet zonder meer mogelijk de verkorte versie van Die Rose als een goed lopend verhaal te lezen: de overgangen zijn niet altijd even soepel. Het is evenwel denkbaar dat degene die de plussen en minnen plaatste, van plan was hier en daar verbindende regels toe te voegen en misschien ook een nieuw slot bij het verhaal te maken. Waarom de korte passages vs. 13048-13062 en 13148-13150 afgebakend zijn, blijft ook in deze visie onduidelijk.
Door deze tegenargumenten lijkt het voorshands niet gerechtvaardigd om aan te nemen dat de plussen en minnen gebruikt zouden zijn om Die Rose in te korten. Er is echter nog een andere invalshoek voor dit probleem: enkele resultaten van het onderzoek naar de Franse Roman de la Rose ondersteunen de visie, dat iemand een verkorte, gekuiste Rose heeft willen maken. De bekende polemiek over de Roman de la Rose tussen enerzijds Christine de Pisan, Jean Gerson en Guillaume de Tignonville en anderzijds de gebroeders Gontier, Pierre Col en Jean de Montreuil, bewijst dat een lezer van omstreeks 1400 bezwaar kan hebben gehad tegen de passage over het gebruik van het woord coilles (in het Middelnederlands: cullen) en tegen het einde van de roman. Christine de Pisan maakt bezwaar tegen de passage over het woord coilles, omdat zij vindt dat men terughoudend moet zijn in het noemen van de genitaliën. Ook veroordeelt zij het slot van de roman: ‘la tres horrible et honteuse conclusion’.Ga naar voetnoot20 Dit is een versterking van de hypothese dat iemand een gekuiste versie van Die Rose heeft willen maken door de passage over cullen en het slot te schrappen. Ook de overlevering van de Roman de la Rose blijkt voor ons van belang te zijn: er bestaan namelijk manuscripten met verkorte versies van de Roman, waarvan Be en Bi de duidelijkste voorbeelden zijn.Ga naar voetnoot21 Het gedeelte van Jean de Meun beslaat in Bi nauwelijks meer dan 3600 verzen, terwijl het oorspronkelijke zo'n 17000 verzen lang is! Be heeft nog meer lacunes. Be en Bi komen vaak overeen: ze moeten een gemeenschappelijke voorvader gehad hebben, die bewuste, gewilde coupures bevatte. Langlois' beschrijving van de weggelaten gedeelten lijkt veel op de bevindingen omtrent de verkorte versie van Die Rose: ‘Les omissions de Be et de Bi portent généralement sur des développements plutôt nuisibles à la marche de l'action, sur des digressions, sur ce que l'on pourrait appeler | |
[pagina 515]
| |
des hors-d'oeuvre, si l'on estime que Jean de Meun devait se maintenir dans le plan conçu par G. de Lorris. Ces omissions ont pour effet de ramener le poème à ce que son premier auteur voulait qu'il fût exclusivement: un traité d'amour en action’.Ga naar voetnoot22 Maar er is meer. Langlois geeft een opsomming van de weglatingen in Bi. Hierbij zijn enkele frappante overeenkomsten met de afgebakende passages in K.A. XXIV! In Bi zijn de verzen 6897-7198Ga naar voetnoot23 ingekort tot vier verzen. De Middelnederlandse vertaling van deze passage is vs. 6465-6740. Juist het laatste stuk van het gesprek tussen Raison en Amant is in Bi weggelaten, vanaf de discussie over coilles,Ga naar voetnoot24 dus deze lacune begint op de plek waar in K.A. XXIV een plus staat! Het betoog van Amis is ook in Bi flink bekort, maar de weglatingen komen niet precies overeen met de afgebakende passages.Ga naar voetnoot25 Ook de passage over Faux Semblant (Valsch Gelaet) is veel korter gemaakt.Ga naar voetnoot26 De bemiddeling door La Vieille (de Quene) ontbreekt in Bi geheel. Een grote lacune wordt in Bi gevormd door de verzen 15799-20680. Hierin worden de eed van Venus tegen kuisheid, de biecht van Natura en de absolutie door Genius beschreven. De lacune begint in het Oudfrans bij vers 15799, dat is vlak voor de eed van Venus, op de plek die correspondeert met vs. 13674 in het Middelnederlands, waar in K.A. XXIV een plus staat.Ga naar voetnoot27 Bi en Be ondersteunen de hypothese dat iemand Die Rose heeft willen inkorten door de afgebakende passages weg te laten. De intentie van degene die gedeelten uit de Roman de la Rose schrapte, lijkt dezelfde als van degene die passages afbakende met plussen en minnen: men wilde het geheel verhalender en korter maken. Het is opvallend dat de weglatingen in een aantal gevallen op corresponderende plaatsen aanvangen. Een opvallend gegeven is ook, dat Bi onvolkomenheden bevat als gevolg van het inkorten.Ga naar voetnoot28 De verkorte versie van Die Rose zou soortgelijke schoonheidsfoutjes bevatten, maar blijkbaar hoeven we dat niet als zwaarwegend tegenargu- | |
[pagina 516]
| |
ment te beschouwen tegen de hypothese dat iemand de plussen en minnen zou hebben gebruikt om de roman in te korten. Het blijkt dat bijna alle bezwaren die geopperd kunnen worden tegen de stelling dat iemand een korte, gekuiste Rose heeft willen maken, worden gerelativeerd door de resultaten van het onderzoek naar de Franse Roman de la Rose. Blijkbaar is degene die de plussen en minnen in de marges van het handschrift K.A. XXIV plaatste, geen ‘gewone’ lezer geweest, maar een bewerker: iemand die met voortvarendheid lange passages schrapte en die wellicht van plan was de overgebleven scènes met regels van eigen vinding tot een goed lopend verhaal te maken. En achter deze bewerker tekenen zich de contouren af van zijn publiek: misschien een publiek dat kortere epiek prefereert boven breed uitgesponnen verhalen,Ga naar voetnoot29 in elk geval een publiek dat meer belangstelling had voor de belevenissen van de minnaar in de tuin dan voor betogen van de allegorische figuren.
Utrecht, juni 1985 |
|