De Nieuwe Taalgids. Jaargang 79
(1986)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thema ANS
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Over de aard van anderstalige beschrijvingEen directe manier waarop zich anderstalige inbreng bij de beschrijving van een taal zou manifesteren is wanneer vergelijking van de te beschrijven taal met één of meer andere talen een andere beschrijving oplevert. Zo zou er een KWA-LITATIEF verschil tengevolge van anderstalige inbreng zijn. De Nederlander Poutsma, bijvoorbeeld, komt in zijn beschrijvende grammatica van het Engels tot een op zich originele positie ten opzichte van ZOWEL de Engelse ALS de Nederlandse feiten betreffende all en al voorafgaande aan lidwoorden en dergelijke, als in (1).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat dus allereerst blijkt uit Poutsma's aanpak van all / al is dat juist een a-theoretische, inductief bepaalde beschrijving van al kwalitatief gevoelig zou kunnen zijn voor anderstalige inbreng. Maar Poutsma komt bovendien al doende tot een relatief zeer volledige, en in ieder geval in die zin zeer goede, beschrijving van de (ver-)plaatsingsmogelijkheden van all in het Engels;Ga naar voetnoot3 en ook meer in het algemeen zijn juist de anderstalige grammatica's van het Engels het meest volledig (vgl. McKay 1984, speciaal 1984: 92). Hierbij speelt opnieuw dat in min of meer a-theoretische grammatica's een deductieve beperking tot RELEVANTE feiten (vgl. Chomsky 1964: 53) ontbreekt. In plaats daarvan zijn vanuit het perspectief van een andere taal ALLE feiten ‘vreemd’, en dus relevant. Zo zou een anderstalig perspectief vooral KWANTITATIEF tot uitdrukking komen, en met name tot grotere volledigheid in een beschrijvende grammatica leiden. Al / alle leent zich ook zeer wel tot het vaststellen van de mate van volledigheid van Nederlandse grammatica's. Bij al / alle zou het namelijk kwantitatief kunnen gaan om de aandacht die een grammatica al dan niet besteedt aan het gebruik van alle tegenover al + lidwoord, ook in minder algemene gevallen dan (4) en (5) waar het lidwoord de is; in (6) is het lidwoord het (% geeft een vermoedelijk ‘dialect’ verschil weer).Ga naar voetnoot4
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Buitenlandse grammatica's van het NederlandsIk behandel in paragraaf 2 een aantal buitenlandse grammatica's van het Nederlands aan de hand van voorkomende beschrijvingen van alle - al de/ al het. Van de grammatica's van Jalink & Van den Toorn (2.1) en van De Rooy & Wikén Bonde (2.2) komen auteurs later terug als redacteuren van de ANS, n.l. respectievelijk Van den Toorn en De Rooij. Ook Donaldson (2.3) kan worden verbonden met redacteuren van de ANS: enerzijds noemt Donaldson (1981: 8) De Rooy (& Wikén Bonde) als zijn voorbeeld, anderzijds wijdt Van den Toorn (1981) lovende woorden aan Donaldson's grammatica. Ik kom op beide feiten nog terug. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Jalink & Van den Toorn (1975)In de Duitse grammatica van het Nederlands van Jalink & Van den Toorn (1975) is niet onmiddellijk iets te vinden wat in het in paragraaf 1 ontwikkelde kader zou passen. Zowel in de eigenlijke (door de latere ANS-man Van den Toorn geschreven) grammatica als in de gegeven oefenstof komt de afwisseling van alle en al de of al het niet of nauwelijks aan de orde. De vormen al de, al het, en alle worden eenvoudig naast elkaar grammaticaal gekenschetst als bijvoeglijk gebruikte onbepaalde voornaamwoorden, d.w.z. als onderdeel van de nominale woordgroep, waarna als voorbeeld alle (al de) mensen wordt gegeven met als eensluidende vertaling alle Menschen (1975: 62). In de Nederlands-Duitse oefeningen komen alle, al de, en al het helemaal niet voor (vgl. 1975: 125); en in de Duits-Nederlandse moet het voor ons oninteressante alle Händler worden vertaald (1975: 126). Toch hoeft zo'n negatief resultaat het kader uit paragraaf 1 niet te bedreigen. Anderstalige inbreng KAN beschrijvingen wel, kwantitatief of kwalitatief, beïnvloeden, maar HOEFT dit niet te doen (vgl. voor het Engels Bourgonje & Dijkstra 1982). In het geval van Jalink & Van den Toorn (1975) hebben we dan ook te doen met een leerboek, niet met een puur beschrijvende grammatica in eigenlijke zin. De auteurs streven dan ook naar intensieve kennis (vgl. 1975: 5) van de Nederlandse taal, niet naar een extensieve, min of meer volledige beschrijving. Hier hebben dus beperkingen vanuit een gekozen pedagogische methode (terecht) de overhand boven datgene wat een anderstalige inbreng eventueel zou kunnen opleveren.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De Rooy & Wikén Bonde (1972)Het voorwoord van de Zweedse grammatica van het Nederlands die ANS-redacteur De Rooij (als De Rooy) in 1972 samen met Wikén Bonde publiceerde, bevat een uiteenzetting van de gehanteerde principes waarvan er twee zodanig naast elkaar gelegd kunnen worden dat er een omschrijving ontstaat van het in paragraaf 1 geschetste beeld. Als doelstelling wordt aan de ene kant opgegeven het zo volledig (‘fullständig’) mogelijk zijn, door aan de andere kant vooral aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dacht te besteden aan overeenkomsten en verschillen tussen het Nederlands en het Zweeds. Hier kunnen we dus wel degelijk uitkomsten verwachten van een benadering met bewust anderstalige inbreng. In het geval van alle - al de / al het wordt het vergelijkende element nog versterkt. Deze vormen vallen voor De Rooy & Wikén Bonde binnen de klasse van de onbepaalde voornaamwoorden. In de overeenkomstige paragraaf stellen de schrijvers vooraf dat, omdat de klasse van de onbepaalde voornaamwoorden zo uitgebreid en heterogeen is, de Nederlandse vormen wel behandeld MOETEN worden met de Zweedse betekeniscategorieën als uitgangspunt (1972: 95). Eén zo'n categorie wordt kennelijk gevormd door de Zweedse vormen all, alla, allt, allehanda (1972: 102-3). Wanneer deze categorie in het Nederlands bijvoeglijk, dus als deel van de nominale woordgroep, moet worden gebruikt, dan staat al onverbogen voor bepaalde lidwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, en aanwijzende voornaamwoorden. Maar in plaats van al + lidwoord wordt ook alle gebruikt. Als voorbeelden komen dan voor al de melk / alle melk, al de kinderen / alle kinderen, maar ook : al het bier / alle bier. Bovendien wordt er nog een toespeling gemaakt op een verschil in betekenis waardoor wel alle maar niet al + lidwoord kan worden gebruikt, aan de hand van de zin (7).
Overigens wordt deze observatie niet geëxpliceerd in een beschrijving, noch doorgetrokken naar een soortgelijk voorbeeld met een het-woord, zoals in (6) alle verkeer. We kunnen ons nu afvragen of de toch zeer grote mate van volledigheid in De Rooy & Wikén Bonde (1972) inderdaad op rekening van de anderstalige inbreng mag worden geschreven. Dit nu lijkt wel waarschijnlijk. In de eerste plaats komt er in het Zweeds namelijk in het geval van al het bier voor het onzijdig zelfstandig naamwoord een vorm voor die zou kunnen worden geanalyseerd als een verbogen vorm van de stam all, namelijk all-t. Op deze grond is het voor de hand liggend ook in het Nederlands naar al-le als verbogen vorm van de stam al te zoeken, zeker gezien het al aangehaalde principe van vergelijken met het Zweeds. Bovendien worden voor alle kinderen twee verschillende Zweedse vertalingen gegeven, alla barnen of alla barn (waar -en te beschouwen is als het equivalent van een lidwoord). Slechts de eerste vorm, alla barnen, kan zowel met alle kinderen als met al de kinderen worden gelijkgesteld; alla barn betekent alléén alle kinderen, in contexten als in (7). Opnieuw lijkt de observatie ingegeven door de door schrijvers zelf genoemde tactiek van het kijken naar overeenkomsten en verschillen van het Nederlands met het Zweeds. Van De Rooij kunnen we dus zeker een anderstalige inbreng in de ANS verwachten. Temeer wanneer we De Rooy & Wikén Bonde (1972) met andere Scandinavische grammatica's van het Nederlands vergelijken. Er is namelijk een soort Scandinavische zijtak van de ‘ANS-familie’ van grammatica's die in paragrafen 2.1., 2.2, 3.2, en 4 aan de orde komt. Zowel De Rooy & Wikén Bonde (1972) als Holch Justesen (1952) stammen min of meer af van het werk van (de Nederlandse) Muusses (respectievelijk Muusses (1960), Zweeds-Nederlands; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Muusses & Hammerich (1930), Deens-Nederlands).Ga naar voetnoot6 De Rooy & Wikén Bonde willen daarbij de beperkingen vermijden die voortkomen uit een min of meer theoretische oriëntatie, namelijk het vooral gericht zijn op een universitair studerend publiek (1972: Förord; Muusses 1930: iii). Maar bij Holch Justesen gaat het veeleer om een andere theoretische benadering: zij vervangt de scheiding tussen vormleer en syntaxis van Muusses (& Hammerich) door een behandeling volgens woordklassen (1952: 4). Bij de woordklasse van de onbepaalde voornaamwoorden stelt Holch Justesen (1952: 87-8) dan bijvoeglijk al en alle aan de orde, die dus beide tot de nominale woordgroep behoren. Zij laat al optreden voor het (al het brood), voor enkelvoudig de (al de melk), en voor meervoudig de (al de boeken), en ook voor aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden. Daarna stelt zij dat liever dan al + de (enkelvoud of meervoud) meest alle wordt gebruikte. Maar géén alle in plaats van al + het, ook al gebruikt ook het Deens hier alt in plaats van al! En ook géén opmerking over het al dan niet vervangbaar zijn van alle door al + lidwoord in sommige gevallen, als (7). De grotere mate van volledigheid in De Rooy & Wikén Bonde (1972) dan in Holch Justesen (1952) (vgl. ook noot 6) bevestigt de lijn uit paragraaf 1: het verschil correspondeert met een minder dan wel meer theoretische benadering, en versterkt de indruk dat via De Rooij een grote mate van gevoeligheid voor anderstalig perspectief wordt ingebracht in de beschrijvingen van de ANS, strekkende tot volledigheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Donaldson (1981)De Engelse grammatica van het Nederlands van Donaldson (1981) sluit in eerste instantie goed aan bij de vorige paragraaf. Donaldson (1981: 8) refereert aan zijn behoefte om zijn grammatica op ‘completeness’ te controleren.Ga naar voetnoot7 Als controle-instrument op volledigheid heeft Donaldson zich dan ook weer (moeten) verlaten op een anderstalige grammatica, n.l. De Rooy & Wikén Bonde (1972). Maar Van den Toorn (1981: 467) stelt ook Donaldson's eigen buitenlandse opmerkzaamheid ten voorbeeld aan autochtone Neerlandici. In Donaldson's grammatica van het Nederlands zou zich anderstalige inbreng dus opnieuw op zijn minst kwantitatief kunnen manifesteren, in volledigheid. In Donaldson's behandeling van alle - al de / al het is echter niet veel van volledigheid terug te vinden. Donaldson (1981: 71) gaat nog wel uit van het vertalen van all, wat hem overigens in staat stelt de verhouding van al (en alle) tot de nominale woordgroep te negeren. Maar hij noemt dan alleen al de mannen en alle mannen naast elkaar als vertalingen van all the men, zodat alle / al het en/of een betekenisverschil al helemaal niet aan het bod komen. Een andere beperking die Donaldson zich oplegt is dat hij alle / al de alleen beschouwt in com- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binatie met meervoudige zelfstandige naamwoorden. Dit laatste geeft een aanwijzing voor de oorzaak van Donaldson's onvolledigheid (vgl. ook noot 7). Hij gaat er namelijk van uit dat vertaling van all parallel loopt aan vertaling van both ‘beide’. Zo'n min of meer (vertaal-)theoretisch standpunt leidt licht tot het voorbijgaan aan enkelvouden bij all, die uiteraard bij both niet voorkomen. Net als in paragraaf 2.1. zien we hier dus weer hoe gemakkelijk eventuele effecten van anderstalige inbreng door andere, bijv. pedagogische of theoretische, bedoelingen kunnen worden te niet gedaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Nederlandse grammatica's van het NederlandsOm uiteindelijk bij de ANS (paragraaf 4) terecht te komen is het dienstig om eerst nog naar de Nederlandse grammatica's van Paardekooper (3.1.) en van Van den Toorn (3.2.) te kijken (vgl. ook noot 1). We kunnen ons zo namelijk in de richting van de ANS laten leiden, waarbij het van strikte theoretische beperkingen naar toenemende volledigheid gaat, terwijl ook een toenemende anderstalige inbreng aannemelijk gemaakt kan worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Paardekooper (6e druk)Voor de Beknopte ABN-syntaxis van Paardekooper (6e druk, zonder jaar) zijn er geen aanwijzingen voor anderstalige inbreng. Integendeel is hij expliciet deductief, met een ‘werkhypotese’ die Paardekooper tot ‘strakke konsekwentie gedwongen heeft’ (blz. xxiv), met alle beperkingen van dien. Zo benadert Paardekooper ook al(le) van meet af aan vooral vanuit theoretisch perspectief, eerder dan op basis van het volledig bestrijken van de taalfeiten.Ga naar voetnoot8 Dat wil allereerst zeggen dat hij bij de beschrijving van al(le) uitgaat van het voorkomen van al in een abstract zn-patroon (zn: vgl. zelfstandig naamwoord) waarvan de realisatie als taalfeit in (8) ‘uitg’ (uitgesloten) is (blz. 411).
Een zn-patroon als (8) is voor Paardekoper relevant omdat het mogelijk is volgens zijn theorie, ongeacht of het zich ooit als taalfeit kan voordoen. Op dezelfde weg voortgaand benadert Paardekooper al(le) eveneens vanuit een theoretisch concept, namelijk dat van ‘versmelting’, waarbij twee of meer abstracte patroon-delen in feite in slechts één taalvorm worden gemanifesteerd: ‘Alle is een versmelting van al + de (nooit van al + het)... Alle lijkt dus eer een soort fonische variant van al de als iets anders’ (blz. 439). Het is duidelijk wat hier gaande is. Gegeven Paardekooper's theorie over versmelting, zou het niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo natuurlijk zijn als al en het fonisch tot alle versmolten; alle is echter wel een natuurlijke, assimilerende versmelting van al en de. Voor Paardekooper zijn daarmee alle vet en alle water naast al het vet en al het water ‘uitg’. Dat in het feitelijke taalmateriaal dergelijke vormen wel degelijk voorkomen (vgl. (6) en noot 4) doet niet terzake, en wordt door Paardekooper geheel consequent genegeerd. Bij Paardekooper's theoretische benadering van al(le) is volledighed niet relevant, volkomen in overeenstemming met het in paragraaf 1 ontwikkelde beeld. Naast kwantitatieve beperkingen is een ander opvallend aspect van Paardekooper's benadering van al dat zijn theorie hem precies de andere kant opleidt dan bij Poutsma onder inductie, EN anderstalige inbreng, het geval was (zie paragraaf 1). Terwijl Poutsma al van de erop volgende nominale woordgroep afscheidt, (4b), omvat Paardekooper's zn-patroon delen die gemeenlijk niet tot de nominale woordgroep worden gerekend; met name die delen in (8) tot (en met) al. Alhoewel Paardekooper hierover niet optimaal expliciet is, gebeurt dit kennelijk op grond van een z.g. ‘weglatingsproef’ (vgl. blz. 241, 478). In (9) blijkt dat van de samenstellende delen van het eerste zinsdeel, meestal als voorzetselwoordgroep opgevat, slechts het zn alléén kan voorkomen.
(Niet-)weglaatbaarheid als in (9) zou ook (8) tot een zn-patroon rondom het zn molentjes bestempelen. Hoe dan ook, bij respectievelijk Poutsma en Paardekooper zijn de resultaten van taalvergelijkende inductie en taaltheoretische deductie bij de beschrijvingen van (all en) al(le) zowel in volledigheid als inhoudelijk, zowel kwantitatief als kwalitatief, aan elkaar tegengesteld. Zo zitten we dus weer precies op het spoor dat in paragraaf 1 werd uitgezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Van den Toorn (1973, 1979)Eenzelfde beeld als bij Paardekooper tekent zich, zij het minder scherp, af in de eerste druk van Van den Toorn's Nederlandse Grammatica. In Van den Toorn (1973) speelt de transformationeel-generatieve taaltheorie nog een doorslaggevende rol. In zijn voorwoord stelt Van den Toorn dan ook, ‘aan volledigheid mag niet gedacht worden’ (1973: v). En inderdaad komt de afwisseling tussen alle en al + lidwoord in het geheel niet aan de orde. De theoretische relevantie van al(le) beperkt zich voor Van den Toorn (1973) tot het vermogen respectievelijk onvermogen van alle om gecombineerd te worden met een beperkende respectievelijk uitbreidende bijzin (1973: 132). In de zesde druk van de Nederlandse Grammatica is de behandeling van alle met betrekkelijke bijzinnen nog identiek gehandhaafd (Van den Toorn 1979: 148). Maar de beperking hiertoe is doorbroken. Er is elders in de grammatica een paragraaf over al(le) toegevoegd: namelijk een passage juist over ‘alle en de nevenvormen al de en al het’ (1979: 184). Hierbij worden o.a. de voorbeelden alle drinkwater (vgl. al het drinkwater) en al het werk (vgl. % alle werk) gebruikt. Voor het overige gaat Van den Toorn (1979) ook nog niet in op de aard | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de afwisseling tussen alle en al het. Wanneer we ons nu afvragen waar de toevoeging over al(le) aan te danken is, kan enerzijds wel naar een theoretische kwestie worden verwezen. Weliswaar stelt Van den Toorn (1979) voor al het wel of niet deel uitmaken van de nominale woordgroep (vgl. Paardekooper (3.1) respectievelijk Poutsma (1)) niet aan de orde. Punt van de discussie waarin al(le) betrokken wordt is wel of classificatie als telwoord dan wel als onbepaald voornaamwoord de meest geëigende is (vgl. ook 1979: 228, met opnieuw een opmerking die aan Van den Toorn (1973) is toegevoegd). Zo zou de toevoeging over alle / al het volgen uit haar theoretische relevantie, eerder dan uit beschrijvende volledigheid. Maar de grotere volledigheid van Van den Toorn (1979) vergeleken met (1973) mag ook worden geplaatst naast het dankwoord dat Van den Toorn (1979: vi) bij de zesde druk richt aan Geerts, De Rooij, en Schaap. Wat in verband met de ANS hier namelijk opvalt is dat de eerste twee door Van den Toorn genoemden nu met hem tot de redacteuren van dit latere werk behoren: en één van hen, de Rooij, is juist die ANS-redacteur waarvan vooral eventuele anderstalige inbreng in de ANS mag worden verwacht (vgl. paragraaf 2.2). Trouwens, Van den Toorn's eigen, in vergelijking met Jalink & Van den Toorn (1975) (paragraaf 2.1), gegroeide ontvankelijkheid voor anderstalige inbreng blijkt ook uit Van den Toorn (1981). Naar aanleiding van Donaldson (1981) (paragraaf 2.3) merkt Van den Toorn (1981: 467) op dat het ‘van groot nut [is] eens te zien hoe onze taal beschreven kan worden vanuit het oogpunt van een buitenlander die voortreffelijk Nederlands kent’. Zo bezien is Van den Toorn (1979, 1981) te beschouwen als op weg naar de ANS. Dat wil zeggen: grotere volledigheid en een grotere invloed van anderstalige inbreng, tegenover de theoretisch meer beperkte uitgangssituatie in Van den Toorn (1973), en de pedagogisch meer beperkte in Jalink & Van den Toorn (1975). Het zal duidelijk zijn dat een zodanig getrokken lijn opnieuw goed past in het in paragraaf 1 ontwikkelde kader. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Algemene Nederlandse Spraakkunst (1984)In de ANS zelf lijkt er weinig te zijn dat uitdrukkelijk verwijst naar anderstalige inbreng en/of volledigheid als doelstelling. Toch hebben we inmiddels de redacteuren De Rooij (paragrafen 2.2, 3.2.) en Van den Toorn (paragrafen 2.1, 2.3 en 3.2) hiermee in verband kunnen brengen. Bovendien is er met betrekking tot de ANS al eens eerder, in de ‘eerste (kranten) ronde’, een relatie tussen anderstalige inbreng en mate van volledigheid gesuggereerd (vgl. ook noot 10). Battus (1984) vestigt de aandacht op de practische oogmerken van de initiatiefnemers tot de ANS vanuit het buitenlandse onderwijs in het Nederlands, en de daaruit voortvloeiende a-theoretische aanpak in de ANS zelf. Vervolgens gebruikt Battus dan de ANS als een voorbeeld van zijn vuistregel: ‘hoe meer theorie, hoe minder ruimte er hoeft te worden gegeven aan de feiten’. Daarom zou de a-theoretische ANS omgekeerd ‘zo dik’ zijn, zo volledig. Maar Battus geeft hieraan geen specifieke uitwerking.Ga naar voetnoot9 Zo'n uitwerking kunnen we hier nu wel bie- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, door de beschrijving van alle - al de / al het in de ANS te leggen naast de beschrijvingen die tot nu toe de revue passeerden. Kwalitatief baart de beschrijving die de ANS van al en alle ieder apart geeft (1984: 257) weinig opzien: al en alle zijn ‘gewoon’ voorbepalingen bij substantieven, dus delen van de nominale woordgroep. Maar de beschrijving van de relatie tussen al en alle is wel belangwekkend. De ANS (ibid) beschouwt, met Paardekooper (hierboven paragraaf 3.1), alle als een versmelting, maar NIET als een fonische versmelting. In alle versmelten al en willekeurig welk lidwoord van bepaaldheid: alle kinderen < al de kinderen; maar ook: alle vlees < al het vlees! Het theoretische begrip versmelting heeft hier dus de mate van volledigheid niet in de weg gestaan die onder anderstalige impuls al werd bereikt in de Rooy & Wikén Bonde (1972) (2.2) en in Van den Toorn (1979) (3.2), maar onder theoretische beperking per se niet in Paardekooper (3.1). Daarnaast geeft de ANS ook nog een uitbreiding aan de observatie uit De Rooy & Wikén Bonde (1972: 103) over een verschil tussen alle en al + lidwoord. De implicatie van het feit dat (7), met alle, niet equivalent hoeft te zijn aan al de kinderen lusten snoep wordt expliciet gemaakt: de eerste vorm, alle, kan wel, maar al + lidwoord kan niet categoriaal, of algemeen, gebruikt worden (1984: 262). Als voorbeelden gelden alle / *al de mensen / zebra's (*in categoriale betekenis), d.w.z. gevallen van de (meervoud). Nog steeds wordt niet echt expliciet beschreven of en hoe alle / *al het verkeer in (6a) onder de categoriale noemer moet worden gebracht, maar zelfs dat lijkt wel duidelijk. Het feit dat de theoretische vraag naar de verenigbaarheid van versmelting met een betekenisverschil niet eens rijst, laat staan wordt beantwoord, bevestigt hierbij nog de beschrijvende, a-theoretische prioriteiten van de ANS. Het lijkt dan ook wel duidelijk hoe de beschrijving van alle - al de / al het in de ANS tot stand is gekomen. Men is er klaarblijkelijk vanuit gegaan de meest volledige observaties te willen beschrijven, die uit eerder, anderstalig, werk van redacteur De Rooij, n.l. de Rooy & Wikén Bonde (1972) (paragraaf 2.2). Voor zover deze feiten dat toelaten is in de beschrijving de theoretische benadering van Paardekooper opgenomen, versmelting (paragraaf 3.1.). Maar anders dan bij Paardekooper vermag versmelting niet het feiten-materiaal te beperken. Volledigheid, op basis van anderstalige inbreng, geeft in de ANS de doorslag, desnoods tegen een theoretische beperking in. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 BesluitIn de voorafgaande paragrafen meen ik de positie van de ANS in de meer recente geschiedenis van de Nederlandse spraakkunst enigszins nader te hebben kunnen bepalen. Dit gebeurde aan de hand van beschrijvingen in grammatica's van alle - al de / al het. Het bleek dat de ANS zich, vooralsnog op tenminste dit ene punt, vooral onderscheidt in de mate van volledigheid, van feiten zowel als van beschrijving daarvan; en meer specifiek in het ontbreken van theoretische beperkingen. Ook heb ik aannemelijk gemaakt dat het in dit opzicht is dat in de ANS anderstalige inbreng herkenbaar is. Het volledige zicht van de redacteuren op de feiten van het Nederlands blijkt te zijn bevorderd door een in contact met andere talen gescherpte blik. In ieder geval vonden binnen het kader van paragraaf 1 de volgende meer saillante gegevenheden met betrekking tot beschrijving van alle - al de / al het ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
makkelijk hun plaats. In twee theoretische grammatica's van het Nederlands blijkt alle als variant op al het irrelevant: het is uitdrukkelijk uitgesloten in Paardekooper (6e druk) (3.1), en komt niet voor in Van den Toorn (1e druk, 1973) (3.2). In twee meer beschrijvende grammatica's, echter, komt alle naast al het wel voor, bij aanwijsbaar anderstalige inbreng: een relatief zeer volledig beeld van de feiten met betrekking tot alle / al het in de a-theoretische Zweeds-Nederlandse grammatica van De Rooy & Wikén Bonde (1972) (2.2); en alle drinkwater in Van den Toorn (6e druk, 1979) (3.2), onder invloed van in het buitenland werkzaam (geweest) zijnde Neerlandici, met name De Rooij. Tenslotte vonden we de meest volledige beschrijving van de feiten met betrekking tot al en alle in de ANS zelf (4). De ANS biedt als het ware een integratie van de grammatica's van Paardekooper, van Van den Toorn, en van De Rooij, zodanig dat theorie wordt ondergeschikt gemaakt aan, met behulp van anderstalig perspectief bereikte, volledigheid. Zoals bij Paardekooper wordt in de ANS alle als versmelting gezien, maar niet alleen als fonische versmelting van al + de, ook als niet-fonische versmelting van al + het: vgl. Zweeds all-t. Daarnaast is in de ANS ook opgenomen het door De Rooy & Wikén Bonde (1972) opgemerkte verschil tussen alle kinderen en al de kinderen, dat net als in Van den Toorn (1979) als categoriaal respectievelijk niet-categoriaal wordt gekenschetst: vgl. Zweeds alla barn respectievelijk alla barnen. Hierbij vormt de theoretische vraag naar de verhouding van al tot de nominale woordgroep noch de aanzet, zoals bij Paardekooper, noch de uitkomst, zoals min of meer bij Poutsma (paragraaf 1). In de ANS kon zo'n kwalitatief perspectief ontbreken, juist omdat de anderstalige inbreng bij uitstek samengaat met een kwantitatieve doelstelling, volledigheid.Ga naar voetnoot10 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|