De Nieuwe Taalgids. Jaargang 79
(1986)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdwaald in de BeatrijsA.M. DuinhovenDuizenden jaren geleden werden er in Egypte en in Griekenland al labyrinten gebouwd, ingewikkelde stelsels van gangen en zalen, waarin ongewenste bezoekers hopeloos verdwaalden. Maar juist omdat labyrinten zo gecompliceerd en gevaarlijk zijn, hebben ze een grote aantrekkingskracht. Hoe meer mensen er verdwijnen, des te groter wordt de uitdaging zijn intellect te meten met het vernuft van de bouwer. En gezien de roem van Theseus en Ariadne en de populariteit van William van Baskerville en zijn trouwe Adson is het spijtig, dat er zo weinig labyrinten te bedwingen zijn. De doolhoven van taxushagen liggen slechts op recreatief niveau. Nieuwbouwwijken kunnen wel eens problemen opleveren, maar ze geven weinig intellectuele voldoening. Om de speurzin van velen en de zucht naar avontuur te bevredigen worden er aan de lopende band detectiveverhalen geproduceerd. Daarin kan de lezer zich identificeren met de stoutmoedige en vooral slimme held of heldin, die min of meer gecompliceerde raadsels op grond van summiere aanwijzingen weet op te lossen. Doelbewuste naspeuringen en trefzekere deducties brengen Sherlock Holmes, en in zijn voetspoor Dr. Watson en de lezer, langs de kortste weg door het labyrint. Maar wie van doolhoven houdt, is niet op de constructies van detectiveschrijvers aangewezen. De middeleeuwse kopiisten, vertalers en bewerkers hebben ons een haast onuitputtelijke hoeveelheid raadsels nagelaten. Geen materiële labyrinten zoals in Eco's abdij,Ga naar voetnoot1 maar doolhoven van de geest, niet met opzet geconstrueerd, maar door het toeval ontstaan. Vele van deze labyrinten zijn nog door niemand betreden. Andere zijn veel bezocht, maar uiterst verraderlijk. In deze bijdrage wil ik een van de beruchtste Middelnederlandse doolhoven binnengaan, die veel slachtoffers heeft gemaakt. De Beatrijs bevat een zestal verzen (477-482) die volgens sommigen verdwaald zouden zijn. Deze problematiek heeft verscheidene vooraanstaande filologen bezig gehouden. De eerste voorzichtige misstap is door M. de Vries (1886)Ga naar voetnoot2 gezet. D. A. Stracke (1926) is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het labyrint onvervaard binnengedrongen, op de voet gevolgd door J.J. Gielen (1931). J. van Mierlo (1948) heeft tevergeefs geprobeerd hen en de overgeleverde lezing te redden. W. Gs. Hellinga (1949) vertrouwde op de wegmarkering van Stracke; hij kwam zeer ver, maar raakte het spoor tenslotte bijster. Reden voor Van Mierlo (1950) om nogmaals zijn eigen richting te propageren. Hij heeft echter F. Lulofs (1963) en G. Kazemier (1971) niet kunnen tegenhouden; zij zijn Hellinga op het verkeerde pad gevolgd. J. Reynaert (1972) kon een eind met hen meegaan maar hij nam een andere afslag, die ook dood bleek te lopen. Sindsdien heeft zich niemand meer in het labyrint gewaagd. Ik wil een nieuwe poging doen in de hoop er uit te komen. We zullen als volgt te werk gaan. Allereerst wil ik de problemen die we moeten overwinnen, duidelijk uiteenzetten. Dan volgt een beschrijving van de oplossingen die de genoemde filologen hebben bedacht. Daarbij zullen we trachten vast te stellen, welke van hun argumenten waardevol zijn en welke moeten worden verworpen. Vervolgens gaan we terug naar onze uitgangspositie en proberen de tekst meer aanwijzingen te ontfutselen. Dan zal blijken, of die ons voldoende inzicht bieden om het probleem definitief op te lossen.
Zeven jaar lang hebben Beatrijs en haar vriend gelukkig samengeleefd. Dan maakt de armoede een eind aan hun relatie. Zij blijft achter met twee kinderen, voor wie ze door prostitutie de kost verdient: ‘Dus ghinc si in een sondech leven’ (454). Omslachtig wordt dan (in 455-482) uit de doeken gedaan, dat ze dit leven zeven jaar volhield, terwijl ze ook al zeven jaar met de vader van haar kinderen had doorgebracht. Tezamen veertien jaar wordt ons bij herhaling verzekerd. Niet alleen doet het gereken overbodig aan, in de afsluitende verzen 475-482 lijkt een regelrechte fout te zijn gemaakt. Daar ook de omringende verzen ter sprake zullen komen, druk ik de passage 425-485 af naar (de facsimile van) het handschrift 76 E 5 der K.B. te 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot3 425[regelnummer]
Die aermoede maecte een ghesceet
426[regelnummer]
Tusschen hen beiden al waest hen leet
427[regelnummer]
Aenden man ghebrac dierste trouwe
428[regelnummer]
Hi lietse daer in groten rouwe
429[regelnummer]
Ende voer te sinen lande weder
430[regelnummer]
Si en sachen met oghen nye zeder
431[regelnummer]
Daer bleven met hare ghinder
432[regelnummer]
Twee uter maten scone kinder
433[regelnummer]
Si sprac hets mi comen soe
434[regelnummer]
Dat ic duchte spade ende vroe
435[regelnummer]
Ic ben in vele doghens bleven
436[regelnummer]
Die ghene heeft mi begheven
437[regelnummer]
Daer ic mi trouwen toe verliet
438[regelnummer]
Maria vrouwe oft ghi ghebiet
439[regelnummer]
Bidt vore mi ende mine .ij. jonghere
440[regelnummer]
Dat wi niet en sterven van honghere
441[regelnummer]
Wat salic doen elendech wijf
442[regelnummer]
Ic moet beide ziele ende lijf
443[regelnummer]
Bevlecken met sondeghen daden
444[regelnummer]
Maria vrouwe staet mi in staden
445[regelnummer]
Al constic enen roc spinnen
446[regelnummer]
In mochter niet met winnen
447[regelnummer]
In tween weken een broet
448[regelnummer]
Ic moet gaen dorden noet
449[regelnummer]
Buten der stat op tfelt
450[regelnummer]
Ende winnen met minen lichame ghelt
451[regelnummer]
Daer ic met mach copen spise
452[regelnummer]
In mach in ghere wise
453[regelnummer]
Mijn kinder niet begheven
454[regelnummer]
Dus ghinc si in een sondech leven
455[regelnummer]
Want men seit ons over waer
456[regelnummer]
Dat si langhe seve[n] jaer
457[regelnummer]
Ghemene wijf ter werelt ghinc
458[regelnummer]
Ende meneghe sonde ontfinc
459[regelnummer]
Dat haer was wel onbequame
460[regelnummer]
Die si dede metten lichame
461[regelnummer]
Daer si cleine ghenuechte hadde in
462[regelnummer]
Al dede sijt om een cranc ghewin
463[regelnummer]
Daer si haer kinder met onthelt
464[regelnummer]
Wat holpt al vertelt
465[regelnummer]
Die scamelike sonden ende die zwaer
466[regelnummer]
Daer si in was .xiiij. jaer
467[regelnummer]
Maer emmer en lietsi achter niet
468[regelnummer]
Hadsi rouwe oft verdriet
469[regelnummer]
Sine las alle daghe met trouwen
470[regelnummer]
Die seven ghetiden van onser vrouwen
471[regelnummer]
Die las si haer te loven ende teren
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
472[regelnummer]
Dat sise moeste bekeren
473[regelnummer]
Uten sondeliken daden
474[regelnummer]
Daer si was met beladen
475[regelnummer]
Bi ghetale .xiiij. jaer
476[regelnummer]
Dat segghic u over waer
477[regelnummer]
Si was seven jaer metten man
478[regelnummer]
Die .ij. kindere an hare wan
479[regelnummer]
Diese liet in ellinde
480[regelnummer]
Daer si doghede groet meswinde
481[regelnummer]
Dierste .vij. jaer hebdi gehoert
482[regelnummer]
Verstaet hoe si levede voert
483[regelnummer]
Als die .xiiij. jaer waren ghedaen
484[regelnummer]
Sinde haer god int herte saen
485[regelnummer]
Berouwennesse [...]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ProbleemstellingDat er in de becijfering der jaren iets niet klopt, is door de meesten erkend. Ik noem alle bezwaren die tegen 475-482, in het bijzonder tegen 481-482 zijn ingebracht. Ongeveer gelijke argumenten hebben hetzelfde volgnummer. De uitdrukkingen (1) bi ghetale en (2) dat segghic u over waer acht De Vries (1886, p. 160) ‘al te onbeduidend, om ze den dichter van Beatrijs toe te schrijven’. (3) Regel 482 ‘is geheel ongepast. Niet hoe zij verder leefde, maar hoe zij tot bekeering kwam, wordt ons in 't vervolg verhaald’. (4) De overbodige rekensom in 475-482 is ‘geen compliment voor den lezer’ en (5) vers 481 ‘is zelfs bepaald onjuist: niet de eerste zeven jaren had de lezer gehoord, maar alle veertien’. De Vries houdt het erop, dat de een of andere kopiist gemeend heeft de in 466 en 483 genoemde tijdsspanne te moeten toelichten. Stracke (1926, p. 97) wantrouwt (6) de herhaling die in de verzen besloten ligt, want ‘de Beatrijsdichter is sober’. (7) In enkele verzen treffen we zelfs woordelijke ontleningen aan: vgl. 475-476 met 455-456. (5) Vers 481 ‘is lijnrecht in tegenspraak met v. 466 en 475 (zelfs indien men daar lezen wil: VII iaer)’, omdat reeds over twee perioden van zeven jaar is gesproken. Van Mierlo (1948, p. 23) beaamt, dat de verzen 481-482 problemen opleveren: (5) ‘reeds te voren had de dichter vermeld, dat Beatrijs, na de zeven jaren van weelde, zeven jaren als ghemene wijf had geleefd’. Hellinga (1949, p. 180 vlgg.) ziet als essentie van de kritiek (3) het feit dat op 481-482 ‘niet het verhaal van de berouwennesse kan komen, maar dat van de jaren waarin Beatrijs in zware zonde leefde’. Z.i. (4) behoren de veertien jaar in 475 niet te worden toegelicht, (5) de verzen 477-482 vormen geen volledige verklaring, (8) de optelsom is al in 464-466 gemaakt en (9) de passage 467-476 vormt een perfecte overgang naar de bekering (483 vlgg.). In de latere bijdragen zijn geen nieuwe argumenten aangevoerd. Men is het erover eens, dat er aan de passage wat schort, maar over de oorzaak en dus over het (eventuele) tekstherstel lopen de meningen uiteen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorgestelde oplossingenEr zijn voor het geschetste tekstprobleem vier oplossingen voorgesteld. Op Van Mierlo na, die de verzen 477-482 op hun plaats wil handhaven, zijn alle onderzoekers van mening dat de passage daar niet thuis hoort. Er is een duidelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkeling in de discussie, waarbij elke nieuwe reconstructie is gegrondvest op de ruïnes van de voorgaande. De Vries (1886) neemt aan, dat de verzen 475-482 zijn ingevoegd, en wel ter verduidelijking van de herhaalde malen genoemde termijn van veertien jaren. Enerzijds acht hij de uitleg volkomen overbodig, maar anderzijds veronderstelt hij, dat een afschrijver die toelichting nodig vond. Toch is De Vries op wat gelukkige wijze dichter bij de oplossing van het probleem geweest dan alle onderzoekers na hem. Stracke neemt het idee dat er verzen zijn ingevoegd, over. Maar er hapert iets aan de tekst wanneer niet alleen 477-482, maar ook 475-476 worden weggelaten, zoals De Vries voorstelde. De tijdsbepaling ‘bi ghetale .xiiij. jaer’ kan z.i. niet worden gemist, en daardoor moeten we ook 476 handhaven. De tegenstelling tussen men en ic in de overeenkomstige verzen 455 en 476 lijkt Stracke zelfs een ‘waarborg voor de echtheid’ (p. 98) van 476, welk vers hij op 469-470 betrekt. De regels 477-482, ‘alhoewel op deze plaats onmogelijk’ verraden z.i. ‘in niets wat stijl of vorm betreft 'n interpolatie’. Stracke acht ze uitstekend op hun plaats na 432, waar dierste seven jaer (481) worden afgesloten, zodat een inleiding op het tweede zevental (482) passend is. Ook de aansluiting van 483 op 476 lijkt hem in orde, evenals het resumerende .xiiij. jaer in 466 en 475. Naar oorzaak of reden van de verplaatsing wil Stracke niet gissen. Erg zeker van zijn zaak lijkt hij trouwens niet te zijn: de verplaatsing ten spijt, blijft het ‘nog waarschijnlijk dat [de passus] niet heelemaal oorspronkelijk is’ (p. 100). Strackes reconstructie is een pure gissing, maar zijn voorstel werd geenszins slecht ontvangen. Gielen (1931, p 29) achtte de ‘door S. ontwikkelde argumenten overtuigend’. Hellinga (1949) heeft de verwisseling der passages met verve verdedigd, en getracht de oorzaak van de fout op te sporen. Een kopiist moet twee bladzijden van zijn voorbeeld (met 44 verzen: 433-476) hebben overgeslagen, waarschijnlijk omdat hij twee bladen tegelijk omsloeg. De fout werd later opgemerkt, de verzen zijn op een afzonderlijk blad gekopieerd. Daar dit folium slechts tussen twee bladen kon worden bijgebonden, was het niet mogelijk de verzen precies op hun oude plaats tussen te voegen. In het afschrift volgden ze nu op 432 (het laatste vers van een versozijde), terwijl ze zes verzen verder, pal vóór 483 zouden hebben thuisgehoord. Dat werd door verwijstekens aangegeven, die in een volgend afschrift over het hoofd zijn gezien. Mocht deze fout al bemerkt zijn, dan heeft men de nieuwe volgorde acceptabel gevonden en gelaten zoals die was.Ga naar voetnoot4 Lulofs (1963, p. 120-121) sluit zich bij Stracke en Hellinga aan, maar geeft een betere verklaring voor het ontstaan van de verwisseling: een sprong bij het afschrijven, van Si in 477 naar Si in 433 [nog zonder lombarde], waardoor de zes verzen 477-482 in eerste instantie werden overgeslagen. Ze zijn na 476 toege- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voegd.Ga naar voetnoot5 Ook Kazemier (1971, p. 49) is overtuigd. Hij verplaatst zelfs in zijn editie de verzen 477-482 ‘naar voren, tussen vs. 432 en vs. 433, wat een leesbaarder tekst oplevert. Dit voorstel van Stracke lijkt me zo aannemelijk geworden door het artikel van Hellinga, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe die verplaatsing tot stand kon komen, dat het m.i. geen zin heeft een onmiskenbaar bedorven tekst te handhaven’. Het klemmende betoog van Van Mierlo (1948 en vooral 1950) tegen de reconstructie van Stracke en Hellinga heeft Lulofs en Kazemier kennelijk niet aan het twijfelen gebracht. Van Mierlo geeft toe, dat de verzen 481-482 problemen voor de interpretatie opleveren: ‘De dichter had zich misschien duidelijker kunnen uitdrukken’ (1948, p. 23); de verzen 483 vlgg. sluiten ook naar zijn mening ‘alleszins zonderling’ op 477-482 aan (1950, p. 13). Maar hij blijft ‘bij den tekst van het handschrift. Zoals deze hier luidt biedt hij overal een behoorlijken samenhang’. Dat ter verklaring van de veertien jaar (475) alleen van jaren van samenleving wordt gesproken (477), dient z.i. om te benadrukken, dat ook deze jaren een periode van zonden vormde, anders dan sommigen misschien meenden. Voor de tweede termijn is dat vanzelfsprekend. Van Mierlo neemt dus een impliciete tegenstelling aan: veertien (en niet zeven) jaar. Dat maakt de bevestiging in 476 en de toelichting in 477-480 zinvol. We zullen hieronder bezien, of deze scherpzinnige interpretatie alle twijfel aan de oorspronkelijkheid van de lezing kan wegnemen. Naar mijn mening overtuigend zijn Van Mierlo's argumenten tegen de reconstructie van Stracke en Hellinga. (1) Zonder 477-482 hangt het aankondigende vers 476 in de lucht. (2) De verzen 477-482 passen niet vóór 433: na 431-432 zijn 477-478 ‘een akelige en onduldbare tautologie’ (p. 15), terwijl ook in 408-409 al dezelfde mededeling was gedaan. (3) En ook 479 is een haast woordelijke herhaling van 428. (4) Vers 475 zou nu pal voor 483 komen te staan, wat een herhaling van .xiiij. jaer oplevert. (5) De verzen 479-480 hebben een recapitulerend en geen aankondigend karakter. (6) Dierste seven jaer (481) veronderstelt dat er al een tweede periode van zeven jaar genoemd is. (7) Na 482 (Verstaet hoe si levede voert) past de directe rede in 433 niet. Hellinga (1949) tracht deze kritiek te ontzenuwen. De .xiiij. jaer in 475 behoeven zijns inziens geen nadere specificatie: 476 is een bevestiging van 467-470 en niet van 475. De passage 477-482 vormt na 432 geen zuivere herhaling: in 397-432 wordt over het gelukkige leven van Beatrijs en haar vriend en over hun scheiding gesproken; 477-482 daarentegen handelen uitsluitend over Beatrijs. De verzen vormen daarmee een overgang naar de zeven jaar dat Beatrijs alleen voor haar kinderen moet zorgen (433 vlgg.). Dierste seven jaer (481) interpreteert Hellinga niet als de eerste [zeven jaar] maar als de eerste (en wel zeven) jaar, waarbij zeven een uitbreidende bepaling vormt. Er zou geen oppositie zijn bedoeld met een ander zevental. Maar dan blijft er, zoals Van Mierlo (1950, p. 20) riposteert, een tegenstelling tussen dierste en ‘andere jaren’, terwijl er vóór 433 nog niet van een tweede periode is gesproken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zich baserend op de hierboven samengevatte discussie trekt J. Reynaert (1972) een voor de hand liggende conclusie: hij sluit zich aan bij allen die de verzen 477-482 wel willen behouden, doch vóór 483 misplaatst achten. De volgorde moet dus zijn veranderd. Hij valt Van Mierlo bij, die de verzen na 432 overbodig acht. Volgens Reynaert is vooral vers 482 misplaatst. Niet alleen wordt nergens in de tekst het publiek aangesproken ter aankondiging van een monoloog. Wanneer de verteller de aandacht van het publiek wil trekken, gebruikt hij altijd het werkwoord horen (vgl. 81, 236, 723, 786). De verzen passen tussen 476 en 483 veel beter dan tussen 432 en 433. Een ongewilde verplaatsing is reeds daarom niet waarschijnlijk. Volgens Reynaert kan de tekst niet ongewijzigd gehandhaafd worden, zoals Van Mierlo wilde. De verzen zijn niet bijgerijmd (De Vries) en horen z.i. niet thuis tussen 432 en 433 (Stracke c.s.). Uitgaande van het idee, dat er passages verwisseld zouden zijn, ziet Reynaert een andere oplossing. In de specificatie van .xiiij. jaer (475) ontbreekt na 481 (dierste .vij. jaer) een vermelding van de tweede periode. Daarover nu wordt in 455-466 gesproken. Reynaert neemt aan, dat de passage 455-466 en 467-480 verwisseld zijn en de oorspronkelijke volgorde deze was:
Als bezwaar kan men aanvoeren, dat de regels 481-482 volkomen overbodig zijn. Vers 482 is, bij de interpretatie van Reynaert, naar de inhoud een nodeloze herhaling van 464-466. De termijnaanduiding .xiiij. jaer in 483 wordt door slechts twee verzen (481-482) van .xiiij. jaer in 466 gescheiden. Dat pleit ervoor in 466 .vij. jaer te lezen. Wanneer de verteller niet over de twééde periode wilde uitweiden, zouden we ook om die reden .vij. jaer verwachten. Maar dan sluiten 481-482 niet aan. Ook een duidelijke oorzaak van de verwisseling kan niet worden aangewezen. Reynaert neemt daarom een bewuste wijziging aan: een kopiist zou de nieuwe volgorde beter hebben gevonden; na 454 (Dus ghinc si in een sondech leven) wilde hij direct een beschrijving van het zondige leven geven. Het behoeft geen betoog, dat hierin een sterk argument tegen de aangenomen tekstontwikkeling ligt. Reynaert wil dan ook ‘niet beweren dé oplossing te hebben gevonden voor de raadselachtige verzen 477-482’ (p. 242). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijking der versiesIn alle vier voorgestelde oplossingen ligt een deel van de waarheid. Maar hoe kunnen we de juiste argumenten van de onjuiste onderscheiden? En zou hetzelfde bezwaar ook niet gelden voor een nieuw reconstructievoorstel? Voor de hand liggend en vanzelfsprekend kan de uiteindelijke oplossing niet zijn, want dan was er wel iemand op gekomen; het heeft de onderzoekers niet aan vindingrijkheid ontbroken. Maar inventiviteit is niet genoeg. Er is een methode nodig om langs systematische weg tot de oudere lezing te komen en om de gereconstrueerde lezing te toetsen. De tekstkritiek is weliswaar een onderontwikkelde tak van wetenschap, toch is al anderhalve eeuw de ‘methode-Lachmann’ bekend, die het in vele gevallen mogelijk maakt op grond van het stemma der redacties de juiste lezing aan te wijzen.Ga naar voetnoot6 Ook in de Beatrijs-filologie kan de vergelijking van variante lezingen ons van veel onzekerheden verlossen. Daarnaast en daarna is er de mogelijkheid om met kennis van het kopiistengedrag en op basis van een zorgvuldige tekstinterpretatie de veranderingen die hebben plaats gevonden, te herkennen en te beschrijven.Ga naar voetnoot7 En wanneer men eenmaal ziet hóe de afschrijvers te werk zijn gegaan, wordt meestal wel duidelijk waaróm zij veranderingen hebben aangebracht. Hun correcties wijzen de weg naar de fout. En achter de fout ligt de oorspronkelijke lezing. Kopiisten voegen niet slechts passages toe; ze breiden de tekst ook met losse regels uit en met delen van verzen. In de discussie ten aanzien van 477-482 mogen we daarom de passage niet als een onverbrekelijke eenheid zien en de verzen niet als onaantastbare elementen, maar we moeten ons afvragen of er geen veranderingen zijn aangebracht. Besteden we echter eerst aandacht aan een vergelijking der versies. Behalve de rijmtekst (R) zijn er van de Mnl. vertaling van de Latijnse versie van Caesarius van HeisterbachGa naar voetnoot8 twee prozabewerkingen bewaard: K (het zgn. Katwijkse handschrift) en D (in de ‘Düsseldorfse’ codex).Ga naar voetnoot9 De Mnl. versies zijn op deze wijze verwant:Ga naar voetnoot10 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit stemma is van nut, wanneer D en K of D en R tegenover resp. R of K een lezing gemeenschappelijk hebben. Die lezing moet dan ook in y en x hebben gestaan. Wanneer we nu veronderstellen, dat er in R een verwisseling van passages heeft plaats gevonden, moeten we voor alles bezien welke volgorde de mededelingen in D en in K vertonen. Ik druk hieronder de met R 425-485 corresponderende passages af. De nummers tussen haken verwijzen naar de verzen in R. D (107, 27-108, 13) In de prozaredacties treffen we dezelfde volgorde aan als in R. Voor de veronderstelde verwisselingen van Stracke of van Reynaert vinden we geen steun. Het is echter niet uitgesloten, dat deze veranderingen al in x of eerder zouden hebben plaats gevonden. Uitsluitsel kan het Latijn bieden. Overeenkomst tussen L en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
x maakt ook de lezing van O bekend. Hier volgt de Latijnse tekst naar de editie van Meister 1901, met een letterlijke vertaling: Post parvum vero tempus [...] ipsam discernit [...]. Puella videns se mortaliter peccasse et per hoc claustrum suum et deum amisisse, in poenis procedens vagari et iam communis esse coepit. Sicque ambulans multa loca, mortalia quaeque agens, spatium decem annorum complevit. Tandem pius dominus [...] maximam contritionem cordi eius infudit [...]. Er wordt in het Latijn van tien jaar gesproken, en dat aantal heeft alleen betrekking op Beatrijs' leven als prostituée. Met haar vriend leefde ze slechts korte tijd samen: parvum tempus. De tien jaar in het Latijn zijn gelijk te stellen met de seven jaer (d.i. ‘lange tijd’) in 456. Na deze periode krijgt Beatrijs berouw. In het Latijn is dat dus na (ruim) tien jaar, in het Middelnederlands echter niet na zeven jaar, doch na zeven plus zeven jaar, daar de samenleving met de jongeling ook tot zeven jaar is uitgegroeid (vgl. 405). Deze uitbreiding van een kortstondig avontuur tot een langdurige relatie ligt aan het gereken in 466-483 ten grondslag. De vergelijking met het Latijn laat de volgende conclusies toe. Alle bijzonderheden over de termijn zijn een uitweiding naar aanleiding van de tijdsbepaling in spatium decem annorum complevit, ‘zo bracht ze een periode van tien jaar door’, waarop direct de mededeling volgt, dat Beatrijs berouw krijgt. Dat maakt de hypothese van Stracke onhoudbaar. In geen enkele bron wordt er een termijn genoemd wanneer Beatrijs door haar vriend in de steek wordt gelaten (na 432). Ook de conjectuur van Reynaert die vers 457 c.a. van 454 scheidt, wordt door het Latijn weersproken. In L, zowel als in D en K, vinden we de mededeling ‘communis esse coepit’, ‘dat si allen mannen ghemeen was’ (d.i. R 457) vóór de afsluitende opmerking over het totale aantal jaren dat ze in zonde leefde (d.i. R 475/483). Blijven over de tegengestelde opvattingen van De Vries en van Van Mierlo. Zij hebben beiden getracht de verzen te interpreteren op de plaats waar zij voorkomen. De Vries heeft te veel tekorten geconstateerd om de verzen 475-482 te durven handhaven. Van Mierlo heeft de passage zo vaardig verklaard, dat hij geen regel durfde schrappen. Zij hebben, hoe vreemd dat ook moge klinken, beiden gelijk. De betekenis die Van Mierlo de verzen toeschrijft, is wel degelijk bedoeld. En toch hebben we met een uitbreiding te doen, of liever met successieve uitbreidingen. Laten we nog eenmaal, en naar ik hoop voor het laatst, bij het begin beginnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De weg door het labyrint477-482Afgezien van alle bezwaren die tegen de verzen zijn aangevoerd (zie hierboven), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vers 479 is opvallend kort: Diese liet in ellinde. Bovendien is vers 480 een herhaling van 479. Dat zou erop kunnen wijzen, dat in 479 het laatste woord is weggevallen, waardoor het nodig werd een weinigzeggend vers aan het nieuwe rijmwoord toe te voegen. Het lijkt misschien wat onwaarschijnlijk, dat uitgerekend het rijmwoord niet zou worden gekopieerd. Maar de scriptor, die zichzelf niet alleen de af te schrijven woorden dicteert doch ook steeds de rest van het vers repeteert, kan door de voortdurende herhaling juist van het rijmwoord tenslotte menen, dat hij het woord geschreven heeft.Ga naar voetnoot11 769-770 Dat achter ellinde een woord ontbreekt, maakt ook het gelijkende vers 428 waarschijnlijk, waaraan 479 refereert: Hi lietse daer in groten rouwe. Wanneer men eenmaal zoekt naar een aanvulling op vers 479, levert het MNW (2, 616 s.v. ellende) passende adjectiva, o.m. swaer en groot, die beide vaak als categoriale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaling achter het znw. voorkomen.Ga naar voetnoot15 De keuze uit de gelijkwaardige adjectiva werd voor de ‘dichter’ en wordt daardoor ook voor ons, door het rijm bepaald. Daar we het oorspronkelijk rijmende woord in de volgende verzen moeten zoeken, lijkt, gelet ook op het rijmpaar 465-466, swaer de juiste mogelijkheid. Dat brengt ons tot deze lezing:
477 Si was seven jaer metten man 478 Die .ij. kindere an hare wan 479* Diese liet in ellinde swaer 480* Diesi doghede .vij. jaer
De in 475 genoemde termijn is nu afdoende en duidelijk verklaard: Beatrijs woonde zeven jaar met haar vriend samen. Diens vertrek zorgde ervoor, dat ze nog eens zeven jaar in grote ellende moest leven. Na het wegvallen van swaer is 480* ter correctie van het gepaarde rijm als volgt aangepast:
479 Diese liet in ellinde 480 /Daer/ si doghede < groet meswinde >
De resterende woordgroep uit 480*, .vij. jaer, is tot een nieuw rijmpaar uitgebreid. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de corrigerende kopiist de verzen 477-480 verkeerd begrepen en gedacht, dat ook 479 en 480 nog steeds betrekking hadden op de eerste zeven jaar. Daarbij kan het - zoals Van Mierlo heeft betoogd - voor hem vanzelfsprekend hebben geleken, dat alle aandacht op deze zeven jaar werd gericht, daar over de zondige tweede periode juist was gesproken. Hoe dan ook, de afschrijver heeft niet gemerkt, dat ter verklaring van ‘veertien’ in 475 nogmaals het tweede zevental moest worden genoemd. Hij laat het uit 480* resterende .vij. jaer aansluiten op 477-480:
481 <Dierste> .vij. jaer <hebdi gehoert>
en vult het rijmpaar met een stoplap (482) aan, die gezien de geschetste ontwikkeling wel bedoeld moet zijn als een vage aankondiging niet van de tweede periode, maar van 483 vlgg., wat daar dan ook moge worden verhaald. Zoals iedereen, inclusief Van Mierlo, meende, kloppen de verzen 481-482 inderdaad niet. Maar we hoeven ons daarover geen zorgen te maken. We hebben te doen met de mislukte correctie van een kopiist, die de gehavende verzen 477-479 en 480* verkeerd interpreteerde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
473-476Het probleem van de ‘Zes verdwaalde verzen in de Beatrijs’ lijkt hiermee opgelost, maar aan alle bezwaren van De Vries is nog geen recht gedaan. De re- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constructie van 477-482 maakt vers 476 niet minder overbodig.Ga naar voetnoot16 En bi ghetale in 475 dient ook slechts als versvulling. Van het rijmpaar is alleen .xiiij. jaer van belang. En bij dit aantal kunnen we zelfs een vraagteken plaatsen. Natuurlijk was ook de verbreking van de gelofte van kuisheid, het steelse vertrek uit het klooster en de samenleving van Beatrijs met haar vriend zondig. Maar dat hoeft, zoals Van Mierlo heeft betoogd, niet voor iedereen vanzelfsprekend te zijn geweest.Ga naar voetnoot17 We moeten er daarom op bedacht zijn, dat in 475 niet .xiiij. jaer doch .vij. jaer stond, of der jaren seven zoals in 405. Ook in 454 trouwens wordt meegedeeld, dat Beatrijs ‘in een sondech leven ghinc’ dat zeven jaren duurde, alsof ze tevoren zonder zonden had geleefd. Maar misschien speelt het geen rol, hoe men de eerste zeven jaar in moreel opzicht waardeerde. Beatrijs bidt Maria haar uit haar miserabele toestand te redden. Ze doelt daarmee op haar leven als prostituée en zal daarbij niet aan de gelukkige tijd met haar vriend hebben gedacht. Het is daarom zeer aannemelijk, dat de verzen 473-476 alleen op de tweede periode betrekking hebben. Maar ook wanneer we seven jaer lezen, onverdacht zijn de verzen zeker niet. Behalve 476 is ook 474 overbodig, wanneer althans in 473 het possessief werd gebruikt: ‘ute haer sondeliken daden’. Sondelike daden is overigens een omslachtige omschrijving voor sonden. En kan men iemand wel uit zijn ‘zondige daden’ bekeren? Wanneer we ter vergelijking naar vers 454 kijken, waar Beatrijs ‘in een sondech leven ghinc’, dan is het duidelijk, dat ze Maria vraagt haar daar weer uit te helpen: uten sondeliken leven. Dat maakt het meer dan waarschijnlijk, dat leven en seven de oorspronkelijke rijmwoorden vormden. De vier verzen 473-476 zullen teruggaan op één rijmpaar. Op 472 volgden 473* en 475*:
472 Dat sise moeste bekeren 473* Uten sondeliken leven 475* Daer si in was der jaren seven
Het lijkt me aannemelijk, dat we met een bewuste wijziging te doen hebben, en dat hier de verklaring van Van Mierlo geldt.Ga naar voetnoot18 In afwijking van het Latijn heeft Beatrijs al lange tijd in de wereld geleefd, voordat ze tot prostitutie komt. Ze leefde, zo heeft iemand zich gerealiseerd, niet seven jaer in zonden (de pendant van decem annorum in het Latijn), maar twee maal zeven, dus veertien jaar. Dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan tot de wijziging van 475* hebben geleid, waardoor ook 473* moest worden veranderd. De twee verzen zijn als volgt aangepast:
473 Uten sondeliken /daden/ 474 Daer si was <met beladen> 475 <Bi ghetale> /.xiiij./ jaer 476 <Dat segghic u over waer>
De correctie is stereotiep. De bestaande verzen zijn in hun geheel behouden. Leven is door een min of meer synoniem woord vervangen; voor het rijmende met beladen moest de tijdsbepaling wijken. Die is tot een nieuw vers uitgebreid, dat met een weinigzeggende versterking tot een rijmpaar is aangevuld. Het is mogelijk, dat 476 aanvankelijk diende ter afsluiting. Maar het vers, dat het rijmpaar moet completeren, is na 475 inhoudelijk overbodig. Daardoor wekt 476 de indruk, dat er een uitleg volgt, en die is dan ook toegevoegd (477-480*). Of dit door dezelfde kopiist-bewerker is gebeurd die in 475 seven door veertien verving, valt niet uit te maken. Ik ben geneigd het aan te nemen. Vatten we de ontwikkelingen samen. Om duidelijk te stellen, dat Beatrijs veertien jaar in zonden leefde, is in 475* seven door veertien vervangen. Doordat het rijm werd verstoord, was een uitbreiding van 2 tot 4 verzen noodzakelijk. Het toegevoegde vers 476 maakte, al dan niet bedoeld, een nadere uitleg nodig (in 477, 478, 479* en 480*). Doordat in een later afschrift het rijmwoord swaer (479*) wegviel, was nogmaals een correctie (2>4) vereist. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
461-466We kunnen .xiiij. jaer in 475 niet met een gerust hart tot der jaren seven herleiden zonder aandacht te besteden aan 465-466. In deze verzen wordt net als in 473-475 vermeld, dat Beatrijs veertien jaar in zonden leefde. Maar de wijze waarop dat wordt meegedeeld, wekt niet het minste vertrouwen. ‘Eerst mag men opmerken dat het niet waarschijnlijk is, dat de originele tekst hier XIIII had. VII schijnt veeleer van pas. Immers in de verzen 432-464 is er enkel spraak van de tweede zevenjarige periode’ (Stracke 1926, p. 96). Het is zeker mogelijk, dat een ouder seven jaer net als in 475 door veertien jaer is vervangen, maar daarmee is de passage 461-466 niet gered. Laten we alle eigenaardigheden in deze verzen onder ogen zien. Zoals Lulofs (1983, p. 105) opmerkt, vormt 461 een herhaling ten opzichte van 459. In een litotes wordt de lezer nogmaals verzekerd, dat Beatrijs zichzelf niet voor haar genoegen verkocht, maar alleen omwille van het geld waarmee ze haar kinderen in leven hield. Vers 461 is dus een overbodige toevoeging aan 458-460. Moeilijk te interpreteren is 462. Roemans en Van Assche (1978)Ga naar voetnoot19 beschouwen al als een voegwoord: ‘ofschoon’. Maar deze toegeving is bevreemdend. Men verwachtte kennelijk, dat Beatrijs toch wel enig genoegen in haar werk zou hebben, omdat ze er geld mee verdiende. Tegen deze suggestie pleit echter weer het feit, dat ook haar ghewin wordt gebagatelliseerd: het gaat om een cranc ghewin. Het is dan ook begrijpelijk, dat Lulofs (1983) en Kazemier (1977) al beschouwen als een voornaamwoord: ‘alles’ resp. ‘dat alles deed zij’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar dan is de woordorde hoogst merkwaardig. We mochten Si dedet al verwachten. Al krijgt nu een grotere nadruk dan binnen de context past. Het ziet ernaar uit, dat al een tegenstelling moet aangeven (wat het onderschikkende ‘ofschoon’ ook doet): Beatrijs wordt ongaarne een hoer, maar ze doet het voor haar kinderen. Het voegwoord maer is op zijn plaats. Het vers Maer si dedet om een cranc ghewin zou echter te lang zijn. Dat kan het foutieve gebruik van het tegenstellende al verklaren. Het behoeft geen betoog, dat de verzen 464-466 overbodig zijn. Er wordt niets anders gezegd, dan dat Beatrijs veertien (zeven) jaar in zware zonden leefde, wat al in 454-458 is meegedeeld. En ook op de vorm is wel wat aan te merken: regel 465 is met vijf heffingen te lang, al lijkt dat door weglating van het tweede die te corrigeren.Ga naar voetnoot20 De verzen 464-466 zijn naar de inhoud niet slechts een herhaling van 454-458, een naar vorm en inhoud gelijkende mededeling bevatten, zoals we zagen, ook 473-476. Dit gevoegd bij het feit dat 464 slechts een retorische frase vormt, wijst erop, dat 464 (en daarmee 465-466) is toegevoegd om het gepaarde rijm te redden. Daar ook 461 kan worden gemist, is er een goede kans dat 462 en 463 aanvankelijk een rijmpaar vormden. Plaatsen we naast deze verzen de lezing van K:
462 Al dede sijt om een cranc ghewin dat si mit haren lichaem dat ghelt wan 463 Daer si haer kinder met onthelt daer si mit haren kinderen of levede
dan wordt het waarschijnlijk, dat ghelt het op onthelt rijmende woord was. Dat geeft grond aan de volgende reconstructie:
462* Daer si met ghewan dat ghelt 463 Daer si haer kinder met onthelt
De woordorde in 462* is ongewoon; dat zal een omkering in de hand hebben gewerkt (→ 462' Daer si met dat ghelt ghewan) waardoor twee weesverzen ontstonden, die door een uitbreiding van 2 tot 6 verzen zijn weggewerkt.Ga naar voetnoot21
461 <Daer si cleine ghenuechte hadde in> 462 /Al dede sijt om een cranc ghewin/ 463 Daer si haer kinder met onthelt 464 <Wat holpt al vertelt> 465 <Die scamelike sonden ende die zwaer> 466 <Daer si in was .xiiij. jaer> | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vers 461 is een gevarieerde herhaling van 459, 462 een vrije improvisatie op basis van 462': al moet een tegenstelling inleiden, cranc is toegevoegd om te voorkomen dat geldzucht een motivatie zou lijken. De gereconstrueerde lezing van 462* is voorlopig genoemd, omdat de woordorde geen vertrouwen wekt. Bovendien maken de voorgaande verzen (454-460) een allerminst solide indruk. Daarom moeten we aan deze passage aandacht besteden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
454-460We beginnen wederom met een inventaris van alles wat aan de zeven verzen lijkt te haperen. Deze opsommingen van eigenaardigheden wekken de indruk, dat er heel wat mis is aan de bewaarde redactie van de Beatrijs. We kunnen inderdaad niet aan de conclusie ontkomen, dat het literaire werk ons in zeer gehavende toestand is overgeleverd. Hoe is het mogelijk, dat juist deze tekst door filologen en literatoren in alle toonaarden geprezen is? Tenminste twee factoren kunnen dat verklaren. Om te beginnen heeft het verhaal ondanks alle veranderingen en ten dele ten gevolge daarvan nog steeds positieve kwaliteiten. En wat de wankele vorm en de haperende mededelingen betreft: ik vermoed, dat hier de charme van het oude vertederend werkt en ons oordeel verzacht. Het vergaat ons bij het lezen van middeleeuwse literatuur als bij het bezoek aan een verstild hofje in de grote stad. De woningen zijn benepen, het comfort is gering. Verweerd zijn de daken, de muren verzakt, een gevel hangt zichtbaar uit het lood. Bij een nieuwbouwwoning zouden we deze evidente gebreken niet accepteren, maar nu dragen ze bij tot de pittoreske sfeer. Het zichtbare verval, de synchrone verandering, geeft ons het nostalgische gevoel terug te stappen in het verleden. Maar toen stonden de muren recht, de dakpannen waren schoon en nieuw. De huizen waren zoals huizen moesten zijn. Oude gebouwen worden veelal gerestaureerd om ze te behouden zoals ze in de loop der eeuwen geworden zijn, met overhellende gevels en scheefgedrukte kozijnen. Zo kunnen we ook de overgeleverde teksten conserveren. Maar de vergelijking gaat niet verder op. De functie van oude huizen, schepen, gebruiksvoorwerpen is duidelijk, ook wanneer de uiterlijke vorm te lijden heeft gehad. Aantasting echter van een tekst raakt behalve de vorm ook onmiddellijk de inhoud. Ik wil niemand het genoegen ontzeggen, van oude teksten te genieten zoals ze zijn overgeleverd, juist met alle gebreken. Daarnaast echter blijft het intrigerend te ontdekken wat er aanvankelijk werd meegedeeld. Het is de moeite waard het literaire werk te herstellen in zijn oude luister. Om dat te bereiken moet men de overgeleverde teksten telkens weer kritisch beschouwen, ervan uitgaande dat dichters en vertalers, net als metselaars en timmerlieden, goed werk wilden afleveren. In 454-460 nu trekken de volgende onregelmatigheden de aandacht. Regel 455 is een stoplap; ter werelt ghinc (in 457) is een omstandige omschrijving voor was, terwijl het vers sterk lijkt op 454. Ontfinc (458) is een passief werkwoord; Beatrijs doet geen zonden, maar krijgt ze. Roemans en Van Assche (1978, p. 18) proberen het handelingsaspect te activeren door de vertaling ‘op zich laadde’. Ook Kazemier (1977, p. 83) heeft het probleem onderkend en er uitvoerig aandacht aan besteed. De duivel zou de grote boosdoener zijn, terwijl Beatrijs | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt verleid. ‘Zo kan de dichter zeggen, dat Beatrijs de zonde ontfinc’. Problematisch is dan evenwel vers 460, waarin aan ontfinc het actieve werkwoord dede wordt toegevoegd, met hetzelfde object: meneghe sonde. In 460 is metten lichame na 457 een overbodige bepaling. De bijeenhorende verzen 458 en 460 worden voorts gescheiden door een weinigzeggende tussenzin, die in syntactisch opzicht weglaatbaar is. Alleen het gepaarde rijm maakt het vers onmisbaar. En bij dit alles komt dan nog het feit, dat 462* in de hierboven gereconstrueerde vorm niet oorspronkelijk zal zijn. Er zijn aanwijzingen genoeg, dat er in de passage het een en ander veranderd is. Maar hoe brengen we al deze losse feiten met elkaar in verband? De twee prozabewerkingen bevatten ongeveer dezelfde mededelingen als de rijmtekst; ze brengen ons op dit moment niet verder. Enig houvast biedt vers 455, dat alleen terwille van het rijm lijkt te zijn toegevoegd. Wanneer we het vers schrappen, kan 456 worden verbonden met 454 en ontstaat er een rijmpaar dat de pendant vormt van 473*-475* (‘Uten sondeliken leven Daer si in was der jaren seven’):
454 Dus ghinc si in een sondech leven 456* Daer si in was der jaren seven
Maar hiermee ontstaat er een drierijm: 453-454-456*, tenzij vers 453 niet oorspronkelijk zou zijn. Naar ik meen, is dit vers inderdaad toegevoegd. Juist daardoor werd het noodzakelijk 456* te veranderen en met 455 tot een nieuw rijmpaar uit te breiden. Hieronder zal ik de argumenten geven die tot deze conclusie hebben geleid. Laten we voorlopig aannemen, dat 455-456 op één vers nl. 456* teruggaan. Een aangrijpingspunt biedt ook vers 458, waarin ontfinc bevreemdend is. We zouden dede verwachten of een vergelijkbaar werkwoord. Nu wordt er in het Latijn gezegd, dat Beatrijs een zwervend bestaan ging leiden, ‘et iam communis esse coepit’, d.i. ‘en al gauw gemeen[schappelijk] begon te zijn’. Coepit, ‘begon’, kan in het Mnl. met anevinc (‘aanving’) worden vertaald, en deze constatering maakt plotseling duidelijk, dat ontfinc of ontvinc een verlezing moet zijn:
458' Ende meneghe sonde anevinc
Door de overgang anevinc → ontvinc werd het nodig alsnog een actief werkwoord te gebruiken. We mogen daarom veronderstellen, dat (Die si) dede in 460 is toegevoegd, en dat ook 459 onderdeel van de uitbreiding vormt. Vervalt 459, dan kan metten lichame niet in rijmpositie hebben gestaan. Gelet op de formulering in K ‘dat si mit haren lichaem dat ghelt wan’, hebben we alle reden metten lichame naar 462* te verplaatsen, zodat deze drie verzen op elkaar volgde:
458' Ende meneghe sonde anevinc 460* Si ghewan metten lichame dat ghelt 463 Daer si haer kinder met onthelt
Na de verlezing van anevinc als ontvinc zijn de verzen als volgt aangepast:
458 Ende meneghe sonde ontfinc 459 <Dat haer was wel onbequame> 460 <Die si dede> metten lichame 462* <Daer si met> ghewan dat ghelt 463 Daer si haer kinder met onthelt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanuit 460* is de merkwaardige volgorde in 462* te verklaren, die tot een nieuwe fout, een omkering binnen het vers, heeft geleid (→ dat ghelt ghewan). Nu heeft het Latijn, waarvan het Middelnederlands oorspronkelijk een nauwkeurige vertaling vormde,Ga naar voetnoot22 ons wel aan het werkwoord anevinc geholpen, maar coepit is niet met peccare (‘zondigen’) verbonden, doch met communis esse (‘gemeen[schappelijk] zijn’). In 457 wordt meegedeeld, dat Beatrijs ‘ghemene wijf ter werelt ghinc’; in de nauw verwante prozaredactie K brengt de duivel haar ‘in dien sonden dat si allen mannen ghemeen was’, hetgeen preciezer aansluit bij het Latijn. Wanneer we, de lezingen van L en K combinerend, trachten de mededeling in verzen onder te brengen, komen we op deze reconstructie uit:
454 Dus ghinc si in een sondech leven 456* Daer si in was der jaren seven 458* Ende die sonde vinc si an 457* Ghemene te wesene allen man
Wanneer we nu zien, hoe een kopiist deze lezing heeft omgewerkt, wordt duidelijk dat de reconstructie niet ver bezijden de waarheid kan zijn. Vanuit deze herstelde lezing zijn de overgeleverde verzen moeiteloos af te leiden. De oorzaak van de verandering ligt in de voorvoeging van 453, waarop we nog terugkomen. Om een drierijm te vermijden is 456* tot een rijmpaar uitgebreid. De toevoeging van 455 inz. van seit maakte het nodig 456* tot een objectszin om te vormen. Doordat 456 van 454 werd gescheiden, lag het voor de hand de termijn der jaren seven niet langer op 454 te betrekken, doch met de volgende verzen te verbinden:
454 Dus ghinc sí in een sondech leven 455 < Want men seit ons over waer > 456 /Dat/ si < langhe > seven jaer 457 Ghemene /wijf/ /ter werelt ghinc/ 458' Ende < meneghe > sonde anevinc
Langhe en meneghe zijn slechts ter verlenging van het vers ingevoegd. Vers 457*, dat in K woordelijk is bewaard, is door een synonieme constructie vervangen (te wesene → ter werelt ghinc en ghemene allen man → ghemene wijf). De veranderingen zijn doorzichtig en begrijpelijk en alle afhankelijk van dezelfde oorzaak: de uitbreiding van 456* tot een rijmpaar om een drierijm te voorkomen of te corrigeren. Wanneer we aannemelijk kunnen maken, dat 453 (in de overgeleverde vorm) niet oorspronkelijk is, of althans niet op 454 rijmde, is ook de reconstructie van 454-460 zeer waarschijnlijk te achten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
445-453In het Latijn wordt zonder enige motivering of vergoelijking opgemerkt, dat Beatrijs, door haar vriend in de steek gelaten, een zwervend leven ging leiden en al gauw in de prostitutie terecht kwam. Dat zij het geld nodig had, laat zich raden. In het Mnl. is getracht Beatrijs' gedrag begrijpelijk te maken. Op twee wijzen wordt haar besluit om een publieke vrouw te worden gemotiveerd. In de eerste plaats kon zij met handwerk onvoldoende verdienen: wat kan ick anders | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan rocken ende spynnen? daer en moechte ick in ener weeken niet een penninck broet mede wynnen' (D). In de overgeleverde rijmtekst, waarin de legende tot een hoofs verhaal is omgewerkt, is Beatrijs tot een adellijke jonkvrouw geworden. Daardoor kan zij niet eens spinnen (vgl. Lulofs 1983, p. 102-103). Deze ontwikkeling levert de academische argumentatie in 445-447 op, waarin Beatrijs overweegt, dat spinnen onvoldoende inkomsten oplevert, terwijl ze niet eens tot dit werk in staat is. Dat bevestigt, dat D de oudere lezing heeft bewaard. Als tweede verzachtende omstandigheid wordt bij herhaling het feit vermeld, dat Beatrijs voor haar kinderen moet zorgen. Nu meen ik te hebben aangetoond, dat de kinderen een onoorspronkelijk element in het verhaal vormen.Ga naar voetnoot23 Ze zijn er toevallig, door een kopiistenfout in terecht gekomen. Wanneer men het Latijn beschouwt, is dat niet moeilijk te aanvaarden. Van kinderen is daar geen sprake. Dat houdt onder meer in, dat de twee verzen 460* en 463 een jongere toevoeging vormen. Na 458*-457* (‘Ende die sonde vinc si an Ghemene te wesene allen man’) is het overbodig te vermelden, dat ‘si metten lichame ghelt ghewan’. Het gaat er in 460*-463 slechts om te benadrukken, dat Beatrijs zich terwille van haar kínderen prostitueert. Nog explicieter wordt dit excuus aangevoerd in 452-453, die om dezelfde reden niet oorspronkelijk kunnen zijn. De verzen maken bovendien naar de vorm een onbetrouwbare indruk. Mach is overgenomen uit 451. In ghere wise is een onmiskenbare stoplap. Het is duidelijk, dat die nodig was terwille van het rijm, maar juist het rijmende spise is opmerkelijk. Beatrijs heeft voor haar kinderen niet slechts eten, maar ook drank, kleding en onderdak nodig. Als pars pro toto voor ‘levensonderhoud’ is spise, anders dan bijvoorbeeld broot,Ga naar voetnoot24 niet gebruikelijk (vgl. MNW 7, 1745). De hele mededeling in 450-451 is bovendien omslachtig. Vanzelfsprekend kan men met geld voedsel kopen. Wanneer moet worden uitgedrukt, dat Beatrijs ‘metten lichame’ in haar levensonderhoud wil voorzien, had 450 kunnen luiden:
450* Ende winnen met minen lichame broet
En hiermee wordt duidelijk, wat er gebeurd moet zijn: broet is door ghelt vervangen. Daar Beatrijs niet uit geldzucht een hoer wordt, moet worden gezegd, dat zij het geld gebruikt om te voorzien in de primaire levensbehoeften (451) van haarzelf en haar kinderen (453):
450 Ende winnen met minen lichame /ghelt/ 451 <Daer ic met mach copen spise> 452 <In mach in ghere wise> 453 <Mijn kinder niet begheven>
Met de toevoeging van 451 kon niet worden volstaan. Het weesvers wordt met 452 aangevuld; de zin loopt in 453 door, welk vers op de bestaande regel 454 rijmt. Daardoor ontstaat een drierijm, dat meteen of later is weggewerkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag is nu op welk vers 450* aanvankelijk heeft gerijmd. Er komt slechts één mededeling in aanmerking, die als een vertaling van het Latijnse voorbeeld kan worden beschouwd: vers 448. In het Latijn wordt er aan het spinnen of aan ander eerzaam werk geen gedachte gewijd. Er wordt kortweg meegedeeld, dat Beatrijs ging zwerven (in poenis procedens vagari) en al gauw tot prostitutie verviel. Het element ‘zwerven’ nu, d.i. wanderen (vgl. MNW 9, 1666), ontbreekt in het Middelnederlands. In plaats daarvan gaat Beatrijs ‘buten der stat op tfelt’, wat zeker geen onzinnige bepaling is (vgl. Lulofs 1983, p. 104-105), maar ook geen essentiële toevoeging vormt. We zouden het vers kunnen missen. Wanneer het is bijgerijmd, zoals ik vermoed, kan de bepaling juist door wanderen zijn beïnvloed, daar een zwervend leven prostitutie in een stadsbordeel onmogelijk maakt. Het ziet ernaar uit, dat 445-447 en 449 zijn toegevoegd en dat aanvankelijk in nauwe aansluiting op het Latijn werd gezegd:
448* Ic moet gaen wanderen dorden noet 450* Ende winnen met minen lichame broet
De ontwikkeling van dit rijmpaar naar de overgeleverde negen verzen (445-453) is doorzichtig. Wat echter heeft de tekstverandering wenselijk of noodzakelijk gemaakt? Het is mogelijk, dat een bewerker het passend heeft gevonden dat Beatrijs eerst een andere broodwinning overweegt. De invoeging van 445-447 zou dan een drierijm hebben veroorzaakt (447-448*-450*) waardoor de wijziging van broet in ghelt nodig werd en de toevoeging van 449 en 451-453. Gelet echter op de gelijkenis van 450* met het toegevoegde vers 460*.
450* Ende winnen met minen lichame broet 460* Si ghewan metten lichame dat ghelt
is ook een ongewilde vervanging van broet door ghelt mogelijk (vgl. hierboven noot 18). Het feit dat de twee substantieven tot op zekere hoogte synoniem zijn (vgl. de tautologie in 870: ‘Si en hadden ghelt noch broet’) maakt een verwisseling zeer aannemelijk. We moeten beide mogelijkheden open houden. Wat ook de oorzaak van de verandering zij, schematisch gezien zijn de aanpassingen identiek: 445-447 zijn bijgerijmd; in 448* is wanderen weggelaten om 449 te kunnen toevoegen als rijmregel op 450, waarin broet door ghelt is vervangen. Net als in 463 moet in 451-453 worden gezegd, waarvoor het verdiende geld bestemd is. Deze reconstructie maakt waarschijnlijk, dat onder meer 453 is bijgerijmd, waardoor 456* moest worden gewijzigd. Daarmee is aan de laatste voorwaarde voldaan om de beschreven tekstontwikkeling in 454-460 aan te kunnen nemen, waarvan weer de reconstructie van 461-466 afhangt. Schrapping van onder meer 466 maakt het aanvaardbaar in 475* der jaren seven te lezen, waardoor de passage 476-482 als een jongere uitbreiding kan worden beschouwd.
En zo staan we tenslotte voor de uitgang van het labyrint. Om aanschouwelijk te maken welke kronkelpaden we hebben moeten volgen, teken ik hieronder een plattegrond. In dit overzicht van de successieve lezingen staat de oudste tekst in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de linker kolom; de jongere lezingen zijn door herhaald inspringen aangegeven.Ga naar voetnoot25
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NabeschouwingDe doolhof van de tekst is op menige plaats verraderlijk gebleken. De passage 445-466 bevat vier, en 472-482 twee onverwachte wendingen. Maar gelukkig zijn er in alle gevallen aanwijzingen genoeg om de juiste richting te bepalen. Onze tocht door het labyrint is meer dan een intellectueel spel. Reconstructies als hier gepresenteerd geven inzicht in de staat waarin middeleeuwse werken zijn overgeleverd. Duidelijk is dat in jonge redacties niet slechts de dichter, maar ook kopiisten en bewerkers de hand hebben gehad. Misschien dat langzamerhand de gedachte veld zal winnen, dat bij de tekstinterpretatie met dit feit rekening moet worden gehouden. De studie van middeleeuwse werken heeft noodzakelijkerwijs een diachrone component. Wat de Beatrijs betreft, leert de beschreven tekstontwikkeling ons, dat de Mnl. vertaling nauwer aansluit bij het Latijn van Caesarius dan we op grond van de ‘Haagse’ rijmtekst zouden menen. We krijgen ook meer waardering voor het vakmanschap van de dichter-vertaler. We hoeven hem niet de vele onregelmatigheden in de schoenen te schuiven, die de ons bekende redactie vertoont. We hoeven voor die evidente gebreken ook niet onze ogen te sluiten, en het is niet nodig recht te praten wat krom is. De twijfelachtige mededelingen en vormelijke defecten zijn vanuit de tekstgeschiedenis te begrijpen. Historia vitae magistra. Zoals altijd en overal ligt de verklaring voor het heden in het verleden. |
|