kunnen we opmaken dat in het Vlierzeels een verkortingsregel van het type
V |
→ |
V |
- |
C |
∂ |
l |
- dift. |
|
+ kort |
|
kont. |
|
r |
- kort |
|
|
|
|
|
|
gewerkt heeft.
Confronteren we die regel nu met (grammaticaal) gelede woorden van hetzelfde fonologische type, dan zien we echter dat hij helemaal niet meer van toepassing is:
vgl.
[bek∂r] |
(beker) |
- [bre.k∂r] |
(breker) |
[pep∂r] |
(peper) |
- [sle.p∂r] |
(sleper) |
[prop∂r] |
(proper) |
- [sto.k∂r] |
(stoker) |
Het is bijgevolg duidelijk dat de hierboven geformuleerde fonologische regel enkel van toepassing is op
ongelede sequenties. Hij is m.a.w. enkel formuleerbaar als er in zijn kontekst naar een semantisch-syntactisch gemotiveerd domein, nl. het
morfeem, verwezen wordt op een
negatieve manier: op de occlusief mag er geen morfeemgrens volgen.
Trivaal gezegd: de sprekende Vlierzelenaar is zich op elk ogenblik van het grammaticale onderscheid tussen gelede en ongelede sequenties (van het hierboven genoemde fonologische type) bewust. In heel ons materiaal hebben we maar één - overigens wel voor de hand liggende - ontsporing aangetroffen: [bet∂r] (beter) heeft vocaalverkorting hoewel het grammaticaal geleed is (nl. ‘goed’ + komp.).
Zoals al gezegd werd, hoeven we op grond van dit en ook nog wel andere (cf. Taeldéman, 1985) gevallen niet ten gronde te gaan twijfelen aan de relevantie van typisch fonologische structuurniveaus als de syllabe e.d. Wel leert het ons dat we oog moeten blijven hebben voor het feit dat fonologische structuurniveaus uiteindelijk afgeënt zijn van semantisch-syntactisch gemotiveerde structuurniveaus en dat deze laatste een voor de fonologie soms onmisbaar residu kunnen nalaten.
De tweetrappige moraal van dit (korte) verhaal kan als volgt luiden:
(1) De geschiedenis van de wetenschappen wordt o.a. gekenmerkt door pendelbewegingen. Ook in de taalwetenschap is dat zo. In de eerste fase van de generatieve fonologie werd er hartstochtelijk en met degelijke argumenten (zie o.a. POSTAL, 1968) gepleit voor een maximale integratie van de fonologie in de gehele grammatica. Nu hangt de pendel helemaal aan de andere zijde en gaat men in de richting van een autonome fonologie. Met dat laatste ‘promoveert’ men de taalgebruiker echter tot een erg gespleten wezen, in die zin dat zijn fonologische kennis helemaal los komt te staan van zijn semantisch-syntactische kennis.
(2) Een puur metrisch ingestelde fonoloog hoort wel altijd de klok luiden, maar kan soms niet weten waar de klepel hangt.