De Nieuwe Taalgids. Jaargang 79
(1986)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||||
Onderschikkende vw's zijn zinsdelen!P.C. Paardekooper1 InleidingEr is een grote en uitvoerige studie te maken over het ontstaan van het traditionele onderscheid tussen taal- en redekundige ontleding;Ga naar voetnoot1 er is een tweede te maken over de bizarre konsekwenties van die tweedeling. Sinds jaar en dag heb ik die twee ontledingen gekombineerd omdat ze syntaktische kategorieën opleveren die mekaar prachtig aanvullen. Zoals bekend valt het onderscheid tussen die twee soorten ontleding niet helemáál samen met dat tussen woordsoorten en zinsdelen:
Nu is het woord wel het kleinste element in de syntaksis, maar in het algemeen gedraagt het zich als patroondeel in z'n buitenbouw toch niet wezenlijk anders als bij uitbreiding met een of meer andere woorden; konkreet: of een ond. nu Jan luidt, kleine Jan of onze kleine Jan, dat maakt voor z'n buitenbouwmogelijkheden geen verschil. De scheiding tussen die twee ontleedmanieren leidt soms tot hele vreemde inkonsekwenties; ik geef een voorbeeld: Van die vijf zn-patroondelen zijn er nu maar drie vatbaar voor redekundige ontleding: de bv bepalingen natuurlijk; naast en broertjes vallen erbuiten. Die zijn enkel taalkundig te ontleden, terwijl je en twee als (eenwoordige) bv bep. bovendien taalkundig benoembaar zijn, net als die + daar + zitten op een lager vlak, maar dan onafhankelijk van het feit dat ze hier samen een bv bep. vormen. Het bez. vn je (taalkundige ontleding) is per definitie altijd bv voorbep. (redekundige ontleding); het hoofdtw twee (taalkundige ontleding) is per definitie praktisch altijd eveneens bv voorbep. (redekundige ontleding). | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
Soms (bij naast en broertjes bv.) laat de redekundige ontleding het afweten, maar soms (bij je en twee bv.) is de taalkundige een onderafdeling van de redekundige. De twee soorten ontleding vormen daarom een onzuivere en dus ongewenste tegenstelling; bij een konsekwente syntaktische definiëring van alle elementen is opheffing van dat verschil - zoals gezegd - een belangrijke verbetering.
In de historische studie waarover ik zoëven sprak hebben de opvattingen van den Hertog natuurlijk recht op veel aandacht. Als inleiding op 4.1 waarin ik speciaal zijn betoog in verband met vw's als zinsdelen bespreek, noem ik even kort z'n drieledige uitgangspunt ‘bij de beschouwing van de zin’: de logika, de psychologisch-historische richting en de morfologische.Ga naar voetnoot3 Wie die inkonsekwentie aanvaardt, begrijpt dan beter den Hertog z'n semantische definitie van het begrip bepaling: ‘woorden of uitdrukkingen, waardoor in een zin, buiten het gezegde om, nadere bijzonderheden worden opgenomen over de in die zin vermelde zelfstandigheden, of over hun werkingen, toestanden en eigenschappen’ (1.77). Zo is verklaard waarom ie ook de bv en de ‘bw’ bep. als zinsdeel ziet. | |||||||||||||
2 Een konsekwent syntaktisch-formeel uitgangspuntBij een konsekwent syntaktisch-formeel uitgangspunt zijn alle woordsoorten (behalve misschien tussenwerpsels) patroondelen, zover ik zie. Sommige woordsoorten (nevenschikkende vw's, kopbepalingen) kunnen deel zijn van alle patronen, andere zijn daarentegen aan één patroon gebonden: een zn is per definitie deel van een zn-patroon, net als veel vzaz's. Zo is een onderschikkend vw (in het vervolg vw genoemd) bijna altijdGa naar voetnoot4 deel van een ww-patroon; vgl. bv.: Hier bestaat de bijzin uit vier delen: onze slager (ond.), was (pv), ziek (nw deel) en tenslotte toen (hoe je dat ook verder wilt benoemen). Toen is het eerste bijzinsdeel, dus een zinsdeel. De feiten leveren hier geen enkel probleem, tenzij iemand vanuit een andere syntaktische theorie als de genoemde zou betogen dat | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
de bijzin luidt: onze slager ziek was, maar dat is tegenwoordig op z'n minst weinig gebruikelijk. | |||||||||||||
2.1 Binnen- en buitenbouw in verband met syntaktische begrippenHet onderscheid tussen binnen- en buitenbouw kan misschien wat licht brengen in de problematiek van de vw's. Ik vergelijk ze met de betrekkelijke woorden waarmee ze een en ander gemeen hebben: ze zijn allebei beperkt tot de eerste (en tweede) ww-patroonplaats oftewel zinsplaats. Vgl.: Het betr. woord doet twee dingen:
Het vw doet eveneens twee dingen:
| |||||||||||||
2.1.1 Het log. vwBeginnende ontleders verwarren de vw's toen, nou en nu altijd met de gelijkluidende bw bep. (dus de ‘vn's’). Niet alleen de foneemovereenkomst is daarvoor aansprakelijk, maar ook de gedeeltelijke vorm/betekenis-overeenkomst tussen de leden van die drie koppels: ze zijn allemaal sterk verbindend. Een wat nauwkeuriger indeling van de woorden toen enz. wordt duidelijk aan de hand van een voorbeeld: A het vw <toen> is per se het eerste deel van een zin met een achter-pv (zie het voorbeeld); B het ‘vn’a als verwijswoord is bijna altijd eerste deel van een zin met een voor-pv (het linkervoorbeeld); alleen een beperkte wijs of een vra. woord kan het daaruit verdrijven (het rechtervoorbeeld); | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
b als niet-verwijswoord kan het ook deel zijn van de middengroep of de uitloop:
Terwijl het vw toen per se niet-nevenschikkend verbindt in een strak taalverband (A), verbindt het verwijswoord toen (Ba) eveneens in een strak taalverband, maar het niet-verwijswoord toen (Bd) dat zoveel meer plaatsmogelijkheden kent als de twee andere, verbindt ook in een veel losser verband; nevenschikking is mogelijk maar niet vereist. enz. hoort bij de traditionele kategorie van de voegwoordelijke bijwoorden: het begrip zelf suggereert al dat zinsdelen en zinsverbindende elementen mekaar allesbehalve dienen uit te sluiten. Een soortgelijke vergelijking als tussen < en toen kunnen we natuurlijk ook maken tussen <door> <dat> en , <voor> <dat> en , <tot> <dat> en > enz. en dan lijkt er alle reden om de logische vw's ook bw bep. te noemen. | |||||||||||||
2.1.2 Het gramm. vwHier geldt natuurlijk precies dezelfde redenering voor het zinsdeelschap als die voor de logische vw's (zie 2). Maar de vraag wat voor traditionéél zinsdeel dat, of en om dan zijn, is nu iets moeilijker te beantwoorden. De specifieke komplikaties van om laat ik nu liever onbesproken; ik beperk me tot dat en of die zoals bekend de bijzin resp. mededelend en vragend ‘kleuren’:Die funktie staat vrij ver van de meeste bw bep. (niet van die van immers, onbeklemtoond toch en dito zeker) en vrij dicht bij die van de kopbep, en sommige nevensch. vw's: Het verstandigste lijkt me om hier dat en of hun traditionele naam te laten houden. | |||||||||||||
3 Ww- en zn-patroondelenOverbekend zijn de parallellen met sinds, tot en voor als ww- en als znpatroondeel:
De overeenkomsten tussen logische vw's en vzaz's zijn duidelijk: ze zijn beperkt tot een beginplaats in hun patroon (binnenbouw) en ze verbinden het met een groter geheel (buitenbouw). Nu heeft bij mijn weten nog nooit iemand het idee geopperd dat vzaz's ele- | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
menten zijn vóór een patroon. Als we het er dus over eens zijn dat dát patroondelen zijn, dan is de konsekwentie dat ook (logische) vw's patroondelen zijn. Ook die parallel met het zn-patroon leidt dus tot de konklusie van 2. | |||||||||||||
4 Kritische spraakkunstenaars4.1 Den Hertog: ‘Kunnen voegwoorden zinsdelen zijn?’Onder de titel bespreekt ie (3.244v) een aantal log. vw's: waar, toen, doordat en zover. Ik citeer nu enkel z'n voorbeeld met doordat: ‘Hout drijft op water, door (dien) dat = (door de oorzaak dat) het lichter is.’ Dan gaat ie door: ‘Wanneer men op die manier de logische betekenis van dergelijke verbindingen nagaat, komt men tot de conclusie dat indien er een bepaling in mocht zitten, het er een is van de hoofdzin en niet van de bijzin waarin ze voorkomt. Het is echter nog geen bepaling; alleen wordt embryonistisch aangeduid, van welke aard de bepaling zal worden als zij door de voltooiïng van de bijzin compleet is.’ Daarbij passen drie kanttekeningen: a Vanzelfsprekend vervalt den Hertog z'n hele betoog bij een konsekwent formeel uitgangspunt; in 1 heb ik heel kort op z'n inkonsekwentie gewezen: z'n soms logische, soms psychologisch-historische en soms morfologische basis; b Hij beschouwt waar aan het begin van een bw bijzin als ‘voegwoord van plaats’ (3.241) en illustreert dat met een voorbeeld in 2.93: ‘Waar Maas en Waal samenvloeien’ Daarnaast bestaat een ‘bijwoord van plaats’ waarvan ik voor waar enkel een voorbeeld vind met het direkt vra. waar: ‘Waar woont hij?’ (1.93) Daarbij zal het indir. vra. waar zich in zijn opvatting wel aansluiten. Maar dan lijkt het me vanuit een semantisch uitgangspunt inkonsekwent om het ‘voegwoord van plaats’ waar geen zinsdeel te noemen en het ‘bijwoord van plaats’ waar wél; c Hoe kan den Hertog z'n semantische redenering voor vw's, bij overeenkomstige vzaz's anders uitvallen? Als doordat in het geciteerde voorbeeld vlak onder de kop 2.1 geen ww-patroondeel kan zijn, dan geldt hetzelfde toch voor de vzaz-variant in: Maar die konsekwentie trekt ie nergens, zover ik zie. | |||||||||||||
4.2 Van BakelVan Bakel konstateert op basis van drie bijvoeglijke bijzinnen met toen/waar: ‘Deze woorden staan op de grens tussen bijwoorden en voegwoorden’ en zegt dan na een historische verklaring: ‘In het voegwoord staan we dus soms met één been in de hoofdzin en met één been in de bijzin; in een bepaald opzicht hebben ze bijwoordelijke betekenis, in een ander opzicht slechts syntactische’ (182). Hij twijfelt dus al veel meer als den Hertog. | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
4.3 Van den Toorn en de ANSOok v.d. Toorn is een twijfelaar: ‘In de traditionele grammatica worden voegwoorden niet als zinsdeel beschouwd. In sommige gevallen heeft dit merkwaardige consequenties, bijv. wanneer een bijvoeglijke bijzin door een voegwoord wordt ingeleid. Men vergelijke de volgende gevallen: de opvatting, dat dictatuur uitkomst zou bieden In de eerste twee voorbeelden is dat als zinsdeel onbenoembaar; in de twee volgende voorbeelden kan men toen en waar, gesteund door de lexicale betekenis, als bijwoordelijke bepaling beschouwen. Indien men toen en waar hier als voegwoorden wil beschouwen, wordt dat daardoor wel moeilijk.’ (244). Het eerste voorbeeld levert m.i. bij dat geen enkel probleem: opvatting is een daadwoord,Ga naar voetnoot5 de dat-zin is een soort ‘lv’-zin en dat is gewoon een gramm. vw. Maar de twee voorbeelden met tijd zijn om te beginnen al problematisch in verband met hun binnenbouw die zeker niet zonder meer zn-patroon is; het stuk dat/toen t/m maakte is zeker niet zonder meer bv bijzin. Ik heb dat type als bw bep. in de Beknopte besproken (3.5.16.1.5,A):Het gaat hier waarschijnlijk om dezelfde groep zn's die ook kern kunnen zijn van een platte bw bep.: Die platte bw bep. kun je niet door een vn vervangen (wel door ‘vn's’: dan, toen), maar je kunt je afvragen of dat/toen in de voorlaatste reeks voorbeelden niet vn-achtig zijn. In dat verband wijs ik op verwante types met vooral duren: Ik benoem dat (enz.) vanwege z'n onweglaatbaarheid ook in hoofdzinnen met duren, als niet-ww rest, maar de traditie spreekt hier van bw bep. In elk geval is dan toch de konsekwentie dat ook de traditionalisten dat hier als zinsdeel moeten zien, nl. als bw bep. (en als vn). Terwijl dat zinsdeel die tijd dat... duurt behalve be bep. ook ond. kan zijn, kunnen pendanten met wegen en kosten enkel ond. zijn; daarmee gaat samen dat je nu de keus hebt tussen dat en die en dan is hun benoeming als bw bep. toch uitg. en dwingt die tot de keus die ik (alweer in tegenstelling tot de traditie: ANS 874) gemaakt heb: niet-ww rest en vn: | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
Ook de pendanten bij de vra. woorden wijzen bij wegen en kosten sterker op de benoeming niet-ww rest en vn als bij duren:
En de benoemingen niet-ww rest (vn) en vw kunnen toch moeilijk samengaan. In v.d. Toorn z'n laatste voorbeeld lijkt me bij waar geen enkel benoemingsprobleem: dat is gewoon bw bep. en betr. ‘vn’ (traditioneel dus betr. bw). Ook de ANS noemt dit waar met en zonder antecedent zonder aarzeling betr. bw: ‘Het huis waar ik woon is erg oud.’ | |||||||||||||
5 BesluitKonsekwentie in uitgangspunt lijkt een elementaire eis voor elk wetenschappelijk beschrijfwerk. Die eis moeten we telkens opnieuw met klem blijven stellen. Bij taalbeschrijving is een konsekwent-semantische basis volkomen gewettigd, maar bij mijn weten is er zó nog nooit een syntaksis gemaakt. Dan blijft daarvoor enkel nog een konsekwent-formeel uitgangspunt over, waarboven dan de hele betekenisleer moet komen. Inkonsekwenties uit de traditie moeten we dus konsekwent formeel rechttrekken. En dan is er inderdaad geen enkel probleem bij het zinsdeelkarakter van de vw's: die liggen immers binnen de (bij)zin, ze zijn dus deel van die (bij)zin en dus (bij)zinsdeel. Ook de traditionele tegenstelling tussen taal- en redekundige ontleding moeten we laten varen: die is onzuiver en inkonsekwent. Er is trouwens bij bv. waar al duidelijk beweging in de traditie: terwijl den Hertog dat nog vw van plaats noemde (aan het begin van een bw bijzin) en dus géén zinsdeel, blijkt het in de ANS al betr. bw en dus bw bep. en dus wél zinsdeel. Maar al sinds lang gaat de twijfel veel verder als alleen het geval waar als betr. ‘vn’: dat den Hertog zo nadrukkelijk betoogt dat de hele kategoríé vw's geen zinsdeel is, bewijst dat hij op dat punt ook ernstige twijfels had, en die waren natuurlijk maar al te gegrond! Aan nieuwe dingen moet je wennen, ook aan de harmonie tussen taal- en redekundige ontleding. Wie de vw's zinsdelen noemt, hoeft er niet meer bij te zeggen onder welke traditionéle kategorie van zinsdelen ze dan tuishoren. Toch kan dat bij de log. vw's als ekstraatje wel degelijk: hier kunnen traditionalisten met behoud van hun standpunt, van bw bep. spreken. Bij gramm. vw's gaat dat soms iets moeilijker. Of dat de hele zin als bereik heeft lijkt op dat punt op immers enz. dat met eenzelfde bereik ook een hele zin vragend maakt. Bij dat kun je aan kopbep. en nevensch. vw's denken die datzelfde bereik kunnen hebben, maar... dat zijn weer woordsoorten.
Ik denk dat ook de taalbeschrijving het meest gebaat is bij een genuanceerde houding t.o.v. de traditie. Gooi je die in jeugdige overmoed lichtzinnig overboord, dan moet je er bij grondiger onderzoek toch soms voor een deel op terug- | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
komen. Maar als je er enkel vanwege geestelijke stramheid op blijft steunen, benadeel je de gezonde groei van de taalbeschrijving ernstig.
Kortrijk, juli 1985 Saverijstraat 5 | |||||||||||||
Bibliografie
|
|