De Nieuwe Taalgids. Jaargang 78
(1985)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
‘Retro Satanas!’ van Geerten GossaertJ. de GierEen niet vervulde belofte De discussie tussen Gerretson-GossaertGa naar voetnoot1 en Van Eyck over het gedicht ‘Retro Satanas!’ is zeker niet de minst boeiende in hun briefwisseling,Ga naar voetnoot2 die thans in een uiterlijk fraaie, zij het niet complete,Ga naar voetnoot3 uitgave beschikbaar is. De correspondentie, die begint op 1 september 1911, is aanvankelijk voor een belangrijk deel gevuld met de perikelen rond de Zilverdisteleditie van Experimenten, die in het najaar van 1911 zou uitkomen, maar reeds na enkele brieven duikt ook de intrigerende titel ‘Retro Satanas!’ op. Hoewel de verhouding tussen beiden dan nog gekenmerkt wordt door vormelijkheid en afstandelijkheid - ze spreken elkaar aan met ‘Hooggeachte Heer’ en ‘Waarde Heer’ -, heeft Gossaert blijkbaar toch reeds met een zekere openheid gesproken over gedichten waaraan hij werkte, in welk verband hij ook het genoemde gedicht ter sprake heeft gebracht, daarbij suggererend dat dit niet ver af was van voltooiing. Daarom schrijft Van Eyck hem eind januari 1912: Zoo het niet spoedig verschijnt, zoudt U mij buitengewoon veel genoegen doen wanneer U mij een overschriftje van Retro me, Satanas! zoudt willen zenden. Ik zou dat gedicht gaarne lezen. Van Eyck heeft dit overschriftje niet gekregen, tóen niet en later niet. Wél bericht Gossaert in februari 1912 dat hij een ‘copie’ voor Van Eyck ‘in gereedheid’ brengt, wiens verwachting daardoor evolueert tot ‘ongeduld’, maar enige maanden later moet hij meedelen dat hij het vers, dat hij ‘in de puntjes wilde afwerken’, maar niet tot voltooiing kan brengen (Briefwisseling, 25, 29): Maar helaas, het is of Satan zelf, waarschijnlijk uit wraak over mijn onheusche bejegening, met dit gedicht zijn spel drijft: ik heb er, [...], twee etmalen op gezweet, zonder een halve regel resultaat. Toen heb ik het voorlopig opgegeven. | |
[pagina 423]
| |
Daarna verdwijnt het vers lange tijd uit de correspondentie. Behoudens een korte opmerking van Van Eyck in een brief uit 1923 duikt het pas weer op in een aantal brieven uit de oorlogsjaren. Dit past geheel in het verloop van Gossaerts dichterschap. Immers, na ongeveer twintig jaar van vrijwel absoluut zwijgen, ook op het gebied van het bellettristisch proza, komt kort voor de Tweede Wereldoorlog bij hem de belangstelling voor literatuur terug en dientengevolge ook voor zijn eigen poëzie. Met Van Eyck maakt hij dan plannen voor een herdruk van Experimenten - de zevende editie - waaraan een aantal verzen zou worden toegevoegd. (Wegens tijdgebrek lukt dit niet: het zou pas gebeuren bij de achtste druk van 1943, die met twintig gedichten werd uitgebreid.) In verband hiermee vraagt Van Eyck Gossaert om gedichten en behalve een aantal vroeger reeds in tijdschriften gepubliceerde verzen wil hij beslist ook twee ongepubliceerde gedichten opnemen, zo schrijft hij in oktober 1940: Echter zijn er twee gedichten, die ik maar zó niet prijsgeef: Terminus en vooral Retro Me, vooral niet daar dit laatste, zoals je mij pas voorspiegelde, zo goed als klaar is. Je kondt mij dat dan toch eindelijk eens tonen? Ik heb er nu 28!!!! jaar op gewacht [...].Ga naar voetnoot4 Uit de keuze van het woord ‘voorspiegelde’ leid ik af dat ‘zo goed als klaar’ voor Van Eyck op z'n minst dubieus was. In 28 jaar word je - als het goed is - wel wat wijzer! De geschiedenis van 1912 herhaalt zich dan ook. Van Eyck blijft aandringen en Gossaert belooft maar. Blijkens een brief van Van Eyck, d.d. 2-9-'43, is hem het gedicht ‘in het vooruitzicht gesteld voor September’, maar hij heeft het nog niet - beter: wéér niet - ontvangen (Briefwisseling, 596). Het lukt hem niet het in handen te krijgen. En dan besluit hij - in een laatste wanhopige poging? - zijn vriend extra te prikkelen door te schrijven: En wanneer is het de tijd dat de geheimenissen van ‘Retro me’ ontsluierd worden voor mijn ogen? Men zou er aan gaan twijfelen of het er ooit geweest is, of het niet een van je mystificaties, een legende is. Deze prikkel heeft niet tot resultaat dat Gossaert het gedicht nu voltooit en vervolgens zijn vriend toestuurt, maar noopt hem wel tot een uitvoerige reactie: Je doet me eenig onrecht, wanneer je suggereert dat Retro me een legende; nogal ‘een van mijn mystificaties’ zou kunnen zijn; maar ik ben geneigd je dat te vergeven, omdat ik deze schampscheut als een behendiglijk aangewende prikkel beschouw, om mij tot ‘vrijgeven’ van 't gedicht te nopen. Maar dat ik een niet geheel àf gedicht niet vertoon heeft zijn goede reden, die anderen wellicht niet, jij als dichter wèl zult begrijpen: vertoonen zou een onderbreken de Gestie zijn, met het groote gevaar, dat de vrucht onvoldragen blijft.Ga naar voetnoot5 En iets verderop in dezelfde brief: | |
[pagina 424]
| |
Het onaangename met Retro is, dat dit eenige aan jou opgedragen vers, me niet behaagt; wel wat de gedachte, maar niet wat de uitwerking betreft, die wat koud en gemaakt is. Doch ik zal mijn best doen het voor de volgende editie in orde te hebben (er zijn ook nogal gaatjes). Hierna verdwijnt het gedicht definitief uit de correspondentie, althans voor zover deze is overgeleverd en beschikbaar is.Ga naar voetnoot6 Van Eyck heeft het nooit onder ogen gekregen, zelfs niet tijdens diens lange verblijf in het najaar van 1942 op De Koekenberg, het buitenverblijf van zijn vriend te Epe, toen ze samen werkten aan de sterk uitgebreide achtste editie van Experimenten. Het vers wordt noch in deze, noch in latere edities van de bundel opgenomen. Voor Van Eyck is het een mystificatie gebleven. | |
Geen mystificatieHet ‘niet te achterhalen mysterieuze gedicht’Ga naar voetnoot7 blijkt echter géén mystificatie te zijn. De Briefwisseling Gerretson-Van Eyck maakt aan alle onzekerheid een eind. Op de pagina's 20-22 daarvan is het vers - overigens slechts gedeeltelijk - als facsimile opgenomen, met het onderschrift: ‘Ongedateerd handschrift uit het archief-Gerretson’. De publikatie bevestigt wat reeds lang vermoed werd: het archief bevat zeer belangrijk materiaal voor wetenschappelijk onderzoek, waaronder de literatuurstudie, zoals correspondenties - ik noem o.m. de brieven van Van Eyck aan Gerretson, brieven van Bloem en Verwey - en handschriften met al of niet voltooide gedichten. Aan de ondraaglijke situatie dat al dit materiaal niet voor onderzoek beschikbaar is, zal binnen afzienbare tijd een einde komen.Ga naar voetnoot8 Eén handschrift in elk geval bevat het gedicht ‘Retro Satanas!’. Het is een gelinieerd, tamelijk vergeeld papier, met een bladzijdeformaat van ongeveer 20,5 cm bij 13,3 cm.Ga naar voetnoot9 Het omvat méér dan de drie gereproduceerde bladzijden (met elk vier strofen) in de uitgegeven correspondentie: daarnaast zijn er nog twee beschreven pagina's, de ene met twee en de andere met vier strofen. Het overgeleverde gedicht is, zoals reeds uit een vluchtige kennisneming blijkt, on- | |
[pagina 425]
| |
voltooid: het bevat diverse doorhalingen, verbeteringen, open plaatsen - in Gossaerts terminologie: ‘gaatjes’ - en fouten in zinsbouw en spelling. De transcriptie is dan ook verre van eenvoudig. Om een indruk van het geheel te geven transcribeer ik enige strofen die de indruk wekken min of meer voltooid te zijn en die voor de interpretatie van evident belang zijn. Allereerst het begin van het gedicht, waarbij de versnummering van mij is: Retro Satanas!
1.[regelnummer]
Wijk àchter mij, o Satan! al te vele jarenGa naar voetnoot10
2.[regelnummer]
Met uw schijn-heilig woord
3.[regelnummer]
Heeft uw arglistigheid mijn argloos onervaren
4.[regelnummer]
Verlangen dùs bekoord!
5.[regelnummer]
Verzoek mij langer niet. 'K heb u doorschouwd. Nog heden
6.[regelnummer]
Verbreek ik uw gezag.
7.[regelnummer]
Ik scheur het harig kleed van mij te maegre leden
8.[regelnummer]
En breek mijn pelgrim staf.
9.[regelnummer]
Hoe vèr ben ik verleid? Naar welke onaardsche wijken
10.[regelnummer]
Uw arglist mij verleid?
11.[regelnummer]
Langs welke hemelsheit mijn speurende oogen strijken
12.[regelnummer]
Is barre oneindigheid.
En vervolgens de negende en tiende strofe en de eerste drie regels van de elfde: 33.[regelnummer]
Blij peinzend keerde ik. Mijn wereld vond haar grenzen
34.[regelnummer]
Haar eigen paal en perk.
35.[regelnummer]
Niet dieper peilde ik, met ongestuime wensen
36.[regelnummer]
Het dieponpeilbre zwerk
37.[regelnummer]
Dan tot de lage baan, waarlangs haar minneboden,
38.[regelnummer]
Haar blanke duiven zond,
39.[regelnummer]
Niet verder oost, dan waar de zee mijn hitten koelde
40.[regelnummer]
Daar werk haar woning stond.
41.[regelnummer]
En 'k leefde veilig in de engetrokken kringen
42.[regelnummer]
Van dat begrensd heelal:
43.[regelnummer]
Gehoorzaam aan t bevel van haar verordeningen.
Een ieder kan constateren dat het vers is opgezet als een regelmatig gedicht, blijkens de vierregelige strofen, het gekruist rijm, het jambische metrum (steeds zes jamben - een alexandrijn - in de oneven en drie jamben in de even regels). Spellingfouten in ‘mij’ (r. 7), ‘hemelsheit’ (r. 11) en ‘engetrokken’ (r. 41) vormen een duidelijke illustratie van het onvoltooide karakter van het vers. | |
‘Retro Satanas!’ en de dichterlijke ontwikkelingWaarom hier zo uitgebreide aandacht besteed aan de lotgevallen van een gedicht dat | |
[pagina 426]
| |
slechts onvoltooid is gebleven? Omdat ‘Retro Satanas!’ een belangrijke plaats inneemt in de ontwikkeling van Gossaerts dichterschap en dichterlijke persoonlijkheid. Wat van die ontwikkeling reeds bekend was, wordt door dit gedicht in belangrijke mate ondersteund. Gossaert schreef zelf in 1912 aan Van Eyck dat ‘Retro Satanas!’ wezenlijk te maken had met een ‘keerpunt’ in zijn dichterlijke ontwikkeling, een opmerking die Van Eyck zo goed in zijn oren heeft geknoopt dat hij hem in 1942 - dus 30 jaar later! - daaraan hielp herinneren. Voor een juist begrip van dat keerpunt is het nuttig allereerst te luisteren naar de stem van Albert Verwey. Deze besprak in 1912 in De bewegingGa naar voetnoot11 de Zilverdisteleditie van Experimenten, die zoals bekend slechts een oplage had van 60 exemplaren. Verwey constateerde in de bundel, die toen nog maar twintig gedichten bevatte, in thematisch opzicht tweeërlei neiging. Enerzijds het wereldontvliedende aspect. In zijn woorden: ‘een ideaal van lichte, onbelemmerde geestesbeweging’, een ‘stoutmoedig stijgen’ en ‘verrukkelijk zweven’, los van ‘het duldende en dragende, het doelvaste gaan door de wereldsche werkelijkheid’. Anderzijds echter een - zij het ‘moeielijk’ - zich ‘heenwenden naar de werkelijkheid’, vanuit het besef dat het afwijzen van de wereld niet blijvend mogelijk is. Wat die aardse werkelijkheid betreft zegt Verwey: ‘Toch kon hij niet buiten haar. Hij had haar noodig [...]’. Het kan Verwey niet ontgaan zijn dat Experimenten bij de eerste editie, waarop hij zijn beschouwing baseerde, een tamelijk doorzichtige compositie had. (Dit in tegenstelling tot de latere drukken waarbij in toenemende mate niet-structuurgerichte factoren de samenstelling van de bundel gingen bepalen, zoals versluiering van de autobiografische aspecten en het streven naar een zekere compleetheid met betrekking tot de dichterlijke ontwikkeling en persoonlijkheid.) Ook Verwey moet hebben kunnen constateren dat vrijwel exact in het midden van de bundel een wending naar de aarde wordt uitgebeeld in ‘Discedit nebula’, met regels als: Toen, als schellen, viel 't van de oogen,
Brak aan Schouwens schoon geluk
Leeds vertrouwde oude logen
Tot Verleden gruizend, stuk. (r. 94-97)
In de vreugde om 't nieuw verstane
Werden uren oogenblik,
Vulden oogen zich met tranen
Van het volst en diepst geluk. (r. 102-105).
Hoe dit ook zij, de wijze waarop Verwey Experimenten karakteriseerde, heeft Gossaert diep getroffen. In de brief aan Van Eyck van 29-2-'12, waaruit ik hierboven reeds citeerde, erkent hij dat Verwey de kern heeft geraakt: [...] hij heeft begrepen, hoe mijn verliefde voor techniek, en heel het eenigzins artificieele van mijn dichtkunst - (en persoon?) slechts een schijn van vrijheid is om een gebondenheid, een sterk gevoel van afhankelijkheid te verbergen. | |
[pagina 427]
| |
En hij vervolgt met de belangrijke mededeling: Ook zijne heenwijzing naar de Natuur, naar het natuurlijk leven trof mij zoo: is niet het gedicht Retro Satanas, waarvan ik eene copie voor u in gereedheid breng, niet juist uit dit zelfde gevoel van op een keerpunt mijner ontwikkeling te verkeeren ontsproten? (Briefwisseling, 25; cursivering door mij).Ga naar voetnoot12 Al is het gedicht onvoltooid gebleven, datgene wat overgeleverd is bevat voldoende materiaal ter illustratie van Gossaerts ‘keerpunt’. De titel moet wel teruggaan op Marc. 8:33 in de Vulgaat: ‘vade retro me Satana’ (in de vertaling van het NBG: ‘Ga weg, achter mij, satan’).Ga naar voetnoot13 In de bijbel wordt ‘satan’ (letterlijk: tegenstander) diverse malen gebruikt voor menselijke tegenstanders, verleiders die tot zonde aanzetten. In Marc. 8 richt Jezus zich met de genoemde woorden tot Petrus die, overigens niet met kwade bedoelingen, probeerde Hem te doen afwijken van de opdracht die Hij op aarde moest vervullen. Het is dit element dat Gossaert tot de titel ‘Retro Satanas!’ moet hebben gebracht: de ‘ik’ in dit gedicht wordt verleid door een ‘gij’, die hij met ‘Satanas’ aanspreekt, hier een gepersonifieerde macht die in verzoeking brengt en van het juiste spoor afvoert. De ‘ik’ vervulde aanvankelijk in zijn ‘zoete jeugd’ onbezorgd en tevreden een taak: het hoeden van de schapen. Toen is de verleidende macht gekomen die hem meevoerde naar ‘onaardsche wijken’. Op een gegeven moment komt hij dan tot inkeer: hij ziet dat hem wel met ‘zoete woorden’ iets paradijselijks is voorgespiegeld, maar dat hij in werkelijkheid in de ‘barre oneindigheid’, de ‘woestijn’ is terechtgekomen. Dan verbreekt hij resoluut het ‘gezag’ van die satanische macht en vindt zijn bestemming in een ‘begrensd heelal’, waarin orde en regels heersen en waarin de dagelijkse arbeid - hier opnieuw het hoeden van de schapen - een belangrijke plaats inneemt. Het gedicht is vooral gebouwd op een ruimtelijke tegenstelling. Enerzijds de lokkende paradijselijke ruimte, aangeduid met woorden als: ‘onaardsche wijken’, ‘hemelsheit’, ‘zalig oord’, ‘dieponpeilbre zwerk’ en ‘verre zalige oorden’. Anderzijds de reële aardse ruimte: ‘beemde’, ‘het groene en grazig dal’, een wereld die ‘paal en perk’ en ‘verordeningen’ kent, de ‘lage baan’, het ‘begrensd heelal’ met ‘engetrokken kringen’. Een tweede tegenstelling betreft die tussen de ‘ik’ en de ‘gij’. De ‘ik’ is ‘argloos’, ‘onervaren’ en is vol ‘onschuld’. De ‘gij’, Satan, vertoont daaraan tegengestelde trekken: ‘arglistigheid’ en ‘arglist’, zijn woorden zijn ‘schijn-heilig’, met zijn ‘zoete woorden’ en ‘minnelijk gelaat’ roept hij een ‘valsche droom’ op. Zo wordt de ‘ik’ door hem ‘bekoord’ en ‘verleid’ (dit woord komt drie keer voor), | |
[pagina 428]
| |
en raakt hij ‘verdoold’ en ‘verstrikt’, tot het moment - en hiermee begint het gedicht - dat hij het gezag van de ‘gij’ verbreekt. Voor het bovenstaande heb ik gebruik gemaakt van alles wat van het gedicht is overgeleverd, ook díe pagina's van het manuscript die niet in de Briefwisseling Gerretson-Van Eyck zijn gereproduceerd. ‘Retro Satanas!’ tekent, hoezeer het ook onvoltooid moge zijn, op duidelijke wijze een wederkeer naar de - tijdelijk opgegeven - aardse ruimte, duidelijker dan welk gedicht in Experimenten ook, zoals ‘Discedit nebula’, de ballingschapsgedichten en de verloren-zoongedichten. Het ‘keerpunt’ is de wending van levensnegatie naar levensaanvaarding, onder meer blijkend uit het besef van de waarde van het gezin als relatiekring en het aanvaarden van de opdracht de aarde te bewerken. Kortom: ‘van jenseits naar diesseits’,Ga naar voetnoot14 waarbij wordt ingezien dat dit ‘diesseits’ tegelijkertijd zowel ‘bitter’ als ‘schoon’ is en zowel ‘lust’ als ‘lijden’ biedt (zie ‘Zonsopgang’ en ‘De verloren zoon’ in Experimenten). | |
Verband met de erotische gedichten?Er is één passage in Gossaerts brief aan Van Eyck van 17 augustus 1944 die nog de aandacht vraagt, omdat daaruit lijkt af te leiden dat ‘Retro Satanas!’ behalve de hiervoor beschreven wederkeer nog een ander aspect tot uitdrukking moest brengen. Ook na de omvangrijke uitbreiding bij de achtste druk van Experimenten blijft Gossaert bezig met de bundel en zoekt hij naar gedichten die bij een volgende druk, in overleg met Van Eyck, alsnog zouden kunnen worden opgenomen. In dit verband schrijft hij: Zooals ik je reeds schreef, kan ik nu voor den volgenden druk weer reeds aanvullingen maken. Onder de gedichtjes die ik omdat ze, vaak in weinige regels, een bepaalde kant van mijn leven belichtten, gaarne nog zou opnemen, behooren, behalve Aan mijn Boeltje, Aan een Bruilofsmaal, Confessio fidei, - ook, misschien bovenal Retro me Satanas!.‘Retro Satanas!’ wordt hier dus in één adem genoemd met drie andere gedichten, waarvan ‘Aan mijn Boeltje’ met zekerheid tot Gossaerts erotische verzen behoort. Uit een bewaard gebleven drukproefGa naar voetnoot16 valt op te maken dat hij dit gedicht, samen met ‘Aan een Bruiloftsmaal’, aanvankelijk in de achtste druk van Experimenten heeft willen opnemen - om die ‘bepaalde kant’ van zijn leven te belichten - iets waarvan hij op het laatste moment toch heeft afgezien. Ze worden beide in de inhoudsopgave van de drukproef vermeld en in die drukproef is de tekst van ‘Aan mijn Boeltje’ bewaard gebleven.Ga naar voetnoot17 ‘Aan een Bruiloftsmaal’ is - althans tot op dit moment - onvindbaar, maar het is ongetwijfeld ook een erotisch gedicht. Gelet op de hiervoor geciteerde passage uit Gossaerts brief moet dat ook gelden voor ‘Confessio fidei’ - de titel is in dit verband opmerkelijk - een vers dat de dichter alleen in de hiervoor genoemde brief vermeldt en dat eveneens nog onvindbaar is. | |
[pagina 429]
| |
Zoals bekend sprak Gossaert van ‘twee zijden’ van zijn ‘wezen’, die misschien niet voor anderen maar wel voor hemzelf ‘een volkomen gesloten eenheid vormden’.Ga naar voetnoot18 Vandaar dat hij, toen hij ging denken over de samenstelling van een bundel poëzie, die uiteindelijk in 1911 onder de naam ‘Experimenten’ verscheen, aanvankelijk de titel ‘Stichtelijke en onstichtelijke liederen’ op het oog had, een titel die hij bij bepaalde tijdschriftpublikatiesGa naar voetnoot19 ook gebruikt heeft en die de ‘twee zijden’ duidelijk aangeeft. Het adjectief ‘onstichtelijke’ slaat op wat hij als zijn secundaire gestalte beschouwde, de frivole zijde van zijn dichterlijke persoonlijkheid. Deze zijde ontbreekt in Experimenten niet - ik denk in het bijzonder aan ‘De coma Berenices’Ga naar voetnoot20 - maar is er slechts gemitigeerd in aanwezig, als een ‘schaduwpartij’ naast de ‘primaire gestalte’, omdat de dichter rekening wenste te houden met de ‘burgerlijke behoorlijkheid’.Ga naar voetnoot21
Tenzij de zinsnede ‘een bepaalde kant van mijn leven’ in de geciteerde brief polyinterpretabel is, mogen we ervan uitgaan dat Gossaert ‘Retro Satanas!’ relateerde aan zijn frivole verzen. Lezen we nu het gedicht, voor zover het is voltooid, dan komt het mvoor dat het frivole aspect daarin inderdaad een secundair element is naast de genoemde wederkeer. Bepaalde regels wijzen in die richting, zoals enkele in de strofen 7 en 8: 26.[regelnummer]
Tot aan de watersprong
27.[regelnummer]
Waar prille drift zich t eerst aan zoete prooi bekende,
28.[regelnummer]
Die zij zich spelend vong:
29.[regelnummer]
Het schalke nimfje dat in 't berkenbosch verdoken
30.[regelnummer]
Daar ik de pansfluit peep
31.[regelnummer]
Mij spiedde, maar,Ga naar voetnoot22
32.[regelnummer]
Ontworstelede aan mijn greepGa naar voetnoot23
Misschien is hét probleem voor de dichter geweest hoe hij het hoofdthema van de wederkeer moest combineren met het neventhema van het frivole of erotische. Deze indruk baseer ik mede op enkele zeer onvolledig gebleven strofen op de vierde bladzijde van het manuscript. | |
Opgedragen aan Van EyckHet moet voor Van Eyck vooral teleurstellend zijn geweest dat hij ‘Retro Satanas!’ nooit onder ogen heeft gekregen, omdat Gossaert in zijn brief van 17-8-'44 het gedicht omschreven had met de woorden: het ‘eenige aan jou opgedragen vers’ (Briefwisse- | |
[pagina 430]
| |
ling, 645). Op het manuscript staat deze opdracht overigens (nog) niet vermeld. Het feit dat Gossaert juist dit vers aan Van Eyck wilde opdragen, hoeft weinig verbazing te wekken: het heeft alles te maken met het ‘keerpunf’-karakter ervan. Juist dat aspect intrigeerde ook Van Eyck, die immers in zijn eigen ontwikkeling eveneens een keerpunt kende. Dit verwoordt hij zelf als hij aan Gossaert schrijft: ‘Je Retro doet mij aan Inkeer denken’, daarmee doelend op zijn eigen poëziebundel Inkeer van 1922 (Briefwisseling, 82). Ook Van Eyck heeft, zoals we weten, een groeiproces doorgemaakt van onbevredigdheid, wereldontvluchting en dromen van een hogere werkelijkheid naar aanvaarding van het aardse leven, aanvankelijk meer berustend, tenslotte in volle overgave naarmate het pantheïsme meer en meer zijn ogen richtte en zijn denken stuurde. Laat ik hier Gossaert zelf aan het woord laten, zoals hij de dichterlijke ontwikkeling van Van Eyck zag.Ga naar voetnoot24 Hij onderscheidt daarin drie perioden of levensstadia. In het eerste levensstadium - waartoe met name de bundel De getooide doolhof (1909) behoort - heeft Van Eyck, aldus Gossaert, ‘het Leven, en met hartstocht, verworpen’. Hij werd toen bedreigd, net als de hele generatie, door een ‘vaag pseudo-romantisme’, een ‘droom’ die ‘dromerij’ dreigde te worden. Zijn levensgevoel was ‘negatief’ en ‘bijna nihilistisch’. Dit stadium werd mede gekenmerkt door de ‘eredienst van het zinnelijke tot in de orgie’.Ga naar voetnoot25 Van Eyck groeide echter toe naar een ‘moeilijke berusting in het leven’, het middenstadium. En daar heeft de titel ‘Inkeer’ wezenlijk mee te maken: ‘En berustende prijst hij 't zwáre leven schoon’ (de laatste regel van het gedicht - in Inkeer opgenomen - dat begint met de regel: ‘Wie zijn lijden eeuwge noodzaak heeft bevonden’). Dit middenstadium evolueert vervolgens tot het laatste stadium, waarvan onder meer de bundel Herwaarts (1939) getuigt, door Gossaert getypeerd met de woorden: ‘verrukte aanvaarding’ van ‘het Leven’.
Zijn eigen ontwikkeling van levensnegatie en wereldontvluchting naar levensaan vaarding heeft Gossaert uitgebeeld, c.q. willen uitbeelden, in ‘Retro Satanas!’. Vanwege de vergelijkbare ontwikkeling die hij constateerde bij zijn vriend moest dit voor hem wel het meest geschikte gedicht zijn om aan Van Eyck op te dragen. |
|