De Nieuwe Taalgids. Jaargang 78
(1985)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||
Couperus en de VrouwenquestieGa naar voetnoot*I. Van Geest-Jacobs en M. Klein0. InleidingCouperus' roman Langs lijnen van geleidelijkheid verscheen in 1900 bij L.J. Veen te Amsterdam. Het is een roman over een toentertijd minstens zo actueel onderwerp als dat nu is: de Vrouwenbeweging. Gezien de afloop van de roman - de hoofdpersoon Cornélie de Retz Van Loo, een gescheiden vrouw met feministische ideeën, keert, door het noodlot gedreven, terug bij haar ex-echtgenoot en is dan niet veel meer dan een vrouwtjesdier - moet dit werk van Couperus wel beschouwd worden als een anti-feministische roman. Een vrouw mag tijdelijk proberen te streven naar het hogere, zoals Cornélie doet, uiteindelijk moet zij haar levenslijn volgen en dat impliceert onderworpenheid aan de man én de moederrol. In dit artikel willen wij met name de feministische achtergrond belichten waartegen deze roman gelezen moet worden. Andere achtergrondinformatie over Langs lijnen van geleidelijkheid kan men vinden in Koch (1973) en Verhaar (1977, 1982). | |||||||||||||||||||||
1. Cécile Goekoop1897 is voor de vrouwenbeweging in Nederland een buitengewoon gedenkwaardig jaar. Het is het jaar waarin de eerste Nederlandse feministische roman verschijnt: Hilda van Suylenburg, van Cécile Goekoop-De Jong van Beek en Donk, echtgenote van de vooraanstaande, schatrijke Hagenaar dr. Adriaan Goekoop, met wie zij samen Zorgvliet bewoont, het huidige Catshuis. ‘Al mijn innigste leven, mijn krachten, mijn liefde heb ik gegeven in die drie jaren aan dit werk, en nu het af is, is het voor mij een klein beetje gestorven op het ogenblik dat het geboren werd. - Maar als het nu maar voor sommigen een zegen kan worden, wat een heerlijkheid!’ schrijft Cécile Goekoop op 17 december 1896 aan haar zuster Elisabeth, die getrouwd is met de componist Alphons Die-penbrock.Ga naar voetnoot1 Met Hilda van Suylenburg sluit de schrijfster een periode in haar leven af. Tessel Pollmann, die in maart 1977 een lang artikel over deze tendensroman en de schrijfster ervan publiceerde in Vrij Nederland (Pollmann 1977), verwoordt de betekenis ervan als volgt: Ze weet dan al dat het boek voor haar zelf het einde is van alle zegeningen die ze zich heeft gedroomd: een gelukkig huwelijk, een kind, een taak in het leven. Maar dat weet niemand | |||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||
nog. Voor de buitenwereld is ze de vrouw die alles heeft: talent, een adellijke titel, geld, enthousiasme, en de liefde van een erudiet, verlicht, bescheiden man: Adriaan Eliza Herman Goekoop, advocaat in Den Haag. En iets verder in haar artikel schrijft Pollmann: De jaren waarin Hilda werd geschreven, waren een tragedie. Het feminisme was gemeend, maar het boek was een vlucht, uit een huwelijk met een man die niet principieel tegen het feminisme was, maar zelf niet met een zo gepassioneerde vrouw - feministe of wat dan ook: - getrouwd wilde zijn. En Cécile was een vrouw van passie. En werd feministe. In 1898, van juli tot september, wordt in Den Haag de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid gehouden. Presidente van het Bureau der Algemeene Congrescommissie is mevrouw Cécile Goekoop-De Jong van Beek en Donk, secretaresse is haar zuster, mevrouw Elisabeth Diepenbrock-De Jong van Beek en Donk. Voor haar verdiensten verheft Koningin Wilhelmina, die de tentoonstelling ook bezocht heeft,Ga naar voetnoot2 de Presidente tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. In het blad Vrouwenarbeid, dat tijdens de tentoonstelling verschijnt, kunnen we lezen: Wie onzer later in hare herinnering nog eens stilstaat bij dezen schoonen tijd, die onzen gezichtskring heeft verruimd, onze sympathiën heeft verbreed, ons waardeeringsvermogen heeft versterkt, ons bezield tot krachtiger, ernstiger arbeid, zal dat niet kunnen doen, zonder daarbij te gedenken den naam van onze presidente, mevrouw cecile goekoop-de jong van beek en donk.Ga naar voetnoot3,Ga naar voetnoot4 Korte tijd na de tentoonstelling verlaat Cécile Goekoop Zorgvliet en vlucht naar Rome. Adriaan Goekoop is haar na enige tijd achterna gegaan en op het zolderkamertje dat Cécile voor zich gehuurd heeft, herenigen zij zich. Dat gebeurde op 4 januari 1899.Ga naar voetnoot5 Maar te laat: op 26 october 1899 wordt de scheiding tussen Adriaan Goekoop en Cécille De Jong van Beek en Donk uitgesproken. | |||||||||||||||||||||
2. Hoe wist Couperus?Het kan niet anders dan dat het privéleven van deze vooraanstaande en zeker meest opvallende aller feministes rond 1900 door de dames en heren van de Haagse aristocratische côterieën flink beroddeld is. Stelt u zich eens voor: de schrijfster van een feministische roman die in korte tijd vele malen herdrukt is, de presidente van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, een geridderde vrouw, van wie iedereen dacht dat zij rijk en gelukkig was, juist die vrouw ontvlucht man en huwelijk! Ook Couperus heeft van deze kwestie geweten. Blijkens brieven aan zijn uitgever | |||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||
vertoefde hij in september en october 1898 in Den Haag en daar heeft hij zeker via het roddelcircuit van de kleine zielen van de problemen op Zorgvliet vernomen. Maar ook vanuit Rome kunnen berichten over Cécile en Adriaan Goekoop tot hem gekomen zijn. De familie Couperus en de familie Goekoop hebben daar een gemeenschappelijke vriend: Pier Pander, de beeldhouwer. Op 14 december 1898 schrijft Cécile Goekoop vanuit Rome aan haar zuster Elisabeth: Vandaag ben ik bij Pander geweest; ik zag er erg tegen op, en stelde het daarom maar niet uit. Zij waren erg hartelijk en vol van het bezoek van Paul [= de roepnaam van Adriaan Goekoop]. Hij heeft daar allemaal hetzelfde gezegd als tegen jou, en zij hebben hem met alle kracht trachten te overtuigen om het ten minste nog een jaar uit te stellen en hem gesmeekt en bezworen het niet te doen. Zulke eenvoudige naturen kennen niet dat gecompliceerde gevoel van te aarzelen bij het levensvraagstuk van een ander; zij zijn er gewoon en hartelijk op ingegaan en hebben gevonden dat dit niet goed was en het hem gezegd. Geholpen heeft het natuurlijk niet, maar voor mijn gevoel is deze onverwachte aanval op zijn besluit heel goed geweest voor meer zekerheid. Pander zei dat hij maar al had geroepen: ‘ik wil er niet als een kwajongen bij loopen’, en had heelemaal den indruk gekregen dat dàt een der hoofdfactoren was, en toen juffr. de KanterGa naar voetnoot6 hem gezegd had dat zij hem juist zoo bewonderd had voor zijn edelmoedig meewerken aan mijn werk, had hij in eens getroffen geschenen.Ga naar voetnoot7 Couperus schrijft aan Langs lijnen van geleidelijkheid van juli 1899 tot october 1899. 16 october 1899 bericht hij zijn uitgever: ‘Mijn roman: Langs lijnen van geleidelijkheid is af.’Ga naar voetnoot8 De geschiedenis van Céciles vlucht en de verzoening met haar echtgenoot valt dus vlak voor het moment waarop hij deze roman begon te schrijven. De scheiding zou juist komen na de voltooiing ervan. | |||||||||||||||||||||
3. De Liefde in de VrouwenquestieWat voor roman heeft Cécile Goekoop geschreven? De opzet doet erg denken aan die van Eline Vere: korte hoofdstukjes, waarin Hilda van Suylenburg optreedt als een wilskrachtige, naar zinvol werk verlangende anti-Eline Vere (de karakterisering is van Anbeek (1982)). Net als Eline is Hilda wees. Als haar vader gestorven is, gaat zij wonen bij haar vaders zuster, mevrouw Van Starren op het Nassauplein in Den Haag. Hilda had dus om zo te zeggen het literaire buurmeisje van Eline Vere kunnen zijn, als de laatste wat wilskrachtiger was geweest. Hilda heeft van haar vader, die ‘arbeiden’ zag als de bestemming van het leven, een verstandige opvoeding gehad: ze heeft Grieks en Latijn geleerd, ging veel met hem naar opera's en comedies, maar ging nooit naar een bal of een partij. In haar nieuwe Haagse thuis is dat wel anders: haar nichtjes Corry en Eugénie gaan veelvuldig uit, fladderen van het ene bal naar het andere, bijna uitsluitend met het doel een man, liefst gefortuneerd, aan de haak te slaan. Enige tijd wordt Hilda meegesleurd door de stroom van winteramusementen en zij | |||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||
voelt zich gevleid als zij succes en bewondering oogst. Maar het gaat haar al gauw vervelen. Door mevrouw Cranz, maar vooral door Corona van Oven, een vrouwelijke arts, wordt zij aangemoedigd in haar ideeën over vrouwenemancipatie. Corona van Oven laat haar kennismaken met allerlei sociale misstanden bij haar patiënten, waarvan vrouwen altijd meer de dupe zijn dan mannen. Vrouwen mogen geen werk doen dat typisch mannelijk is, vrouwen worden door de wetgeving gedwongen hun heil te zoeken in het huwelijk, vrouwen hebben geen zeggenschap over hun eigen vermogen, de opleiding van vrouwen wordt opgeofferd ten gunste van die van mannen etc. Hilda zet echter door, gaat studeren en na haar studie trouwt zij met Maarten van Hervoren, een sociaal-bewogen jongeman. Zij blijft werken, ook nadat zij een kind gekregen heeft. Naast Hilda treedt een groot aantal vrouwen op de voorgrond met ieder hun eigen problemen, zoals bijvoorbeeld de mooie Ottilie van Heemeren, die min of meer berust in haar mooi-zijn en voor mannen, ondanks haar artistieke talenten, niets anders is dan wat we nu een stoeipoes zouden noemen; of Gladys van Praege, een Amerikaanse, die; zich ergert aan de Nederlandse wetgeving, die ervan uitgaat dat de vrouw een onmondig wezen is. Net als dr. Reijer in Eline Vere speelt Corona van Oven, de vrouwelijke arts, een belangrijke rol. Ook het contrast met Amerika, dat in Eline Vere vooral gestalte krijgt door de Emerson-achtige Lawrence St. Clare,Ga naar voetnoot9 ontbreekt in Hilda van Suylenburg niet. In Amerika, ‘het land van Emerson’ zoals Frank, de vriend van Corona van Oven de Nieuwe Wereld karakteriseert, is alles veel vrouwvriendelijker. De reacties op Hilda van Suylenburg zijn veelvuldig en weinig genuanceerd. Men is pro of contra, tussenwegen lijken nauwelijks mogelijk. Een van de interessantste discussies over het boek wordt gevoerd door Anna de Savornin Lohman en Cornélie Huygens. Mevr. De Savornin Lohman begint de discussie in 1898 met haar brochure De liefde in de vrouwenquestie, uitgegeven door P.N. van Kampen te Amsterdam (De Savornin Lohman 1898). Ik wensch door de uitgave van deze brochure elk misverstand weg te nemen omtrent mijn persoonlijk standpunt ten opzichte der vrouwenquestie, vooral sinds mijn naam verbonden is geworden aan de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid door mijn medelid zijn van de Letterkundige en de West-Indische Rubriek-Commissiën. De richting toch welke het Hoofdbestuur dier Tentoonstelling van lieverlede heeft ingeslagen, vooral wat de Congressen en het daar verhandelde betreft, is allerminst de mijne. Het boek der Presidente van het Hoofdbestuur [d.i. Hilda van Suylenburg] predikt de leer, dat de vrouw die zich een zelfstandigen werkkring veroverde, dáárin haar geluk zou kunnen vinden zoo goed als de man. Tegenover haar boekenmenschjes: Corona van Oven en Hilda, stel ik het intieme gemoedsleven dier werkelijkheids-vrouwen: Sonja Kowalewska en Marie Baschkirtsew, zoals zij zichzelven eerlijk gegeven hebben. Terecht zegt Laura Marholm: ‘De vrouw die wat beteekent is zeldzaam, maar nog véél zeldzamer is de vrouw die voor zichzelve en haar geslacht eerlijk is.’ Tot die uitzonderingen van eerlijkheid wensch ik te behooren door de volgende bladzijden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||
Aldus Jonkvrouwe Lohman in haar inleiding tot haar brochure. Wat behelzen de daaropvolgende bladzijden? Het gaat de freule om de volgende gedachte: ‘het eenig ware geluk der vrouw is gelegen in het een man liefhebben, in wien zij haar meerdere erkent.’ De formulering van deze gedachte is niet van ons, maar van haar tijdgenoot J.N. van Hall, die in De Gids van 1899 haar brochure besproken heeft. Ter ondersteuning van haar stelling beroept Anna de Savornin Lohman zich op Laura Marholm, die in Das Buch der Frauen deze stelling met twee voorbeelden staaft. Het ene voorbeeld is Sonja Kowalewska, de grote wiskundige, die ‘ondanks al den wetenschappelijken roem door haar behaald, smachtte naar een groote steungevende liefde’, en het andere is Marie Baschkirtsew, die, hoe rijk begaafd ook, ‘niet in staat was iets werkelijk geniaals zelve te scheppen, omdat aan haar dóór en dóór vrouwelijke ziel de hoogste wijding, die der liefde, ontbrak.’ Deze vrouwen stelt mevr. Lohman dan tegenover de ‘boekenmenschjes’ uit Hilda van Suylenburg om aan te tonen, dat een vrouw, buiten het liefdeleven, buiten het aanhangen van een man, slechts schijngeluk kan vinden. (Van Hall 1899: 536). Cornélie Huygens wijst er in haar brochure De liefde in het vrouwenleven, voorheen en thans op, dat de vrouwenkwestie nauw samenhangt met het economisch leven, zoals dit zich door de eeuwen heen ontwikkelt. Zij verwijt Anna de Savornin Lohman en de schrijfster van Hilda van Suylenburg er geen oog voor te hebben, dat de manvrouw-verhouding zoals die in wetgeving en in het dagelijks leven is vastgelegd niet een natuurverschijnsel is, maar een cultuurverschijnsel. De vormen waarin de liefde zich openbaart, evolueren met het economisch en maatschappelijk leven. Als de manvrouw-verhouding verandert, bijvoorbeeld doordat de vrouw de man niet langer dienende liefde bewijst, maar veeleer hem als mede-arbeidster ter zijde staat, dan behoeft men niet te vrezen dat dit de dood van de liefde zal zijn. ‘Liefde zal voor de hoogst en edelst denkenden blijven het rijkste levensgeluk, maar de vormen waarin zij zich openbaart zullen zich wijzigen en die vormen zullen edeler, reiner worden, naarmate “de vrouw, voortgestuwd door de zich ontwikkelde maatschappelijke krachten sterk genoeg wordt om dat deel van haar zieleleven vrij te houden van elke smet, van elke lage berekening.”’ (Van Hall 1899: 540). Het belangrijkste verschil tussen de beide opponentes lijkt ons, dat de eerste de vrouw onderworpen ziet aan de man (aan één man) tegen wie zij op kan zien, terwijl de tweede schrijfster de vrouw als gelijkwaardige beschouwt. Deze standpunten vindt men ook terug in romans van beide schrijfsters. Anna de Savornin Lohman verkondigt haar visie ook in de roman Het ééne noodige, Cornélie Huygens geeft haar standpunt ook weer in Barthold Meryan.Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||||||||
4. Fictie en werkelijkheid in Langs lijnen van geleidelijkheidWij zijn op de gebeurtenissen rond Hilda van Suylenburg zo uitvoerig ingegaan, omdat op tal van plaatsen in Langs lijnen van geleidelijkheid blijkt dat Couperus deze nauwkeurig gevolgd heeft. Langs lijnen is het verhaal van een gescheiden Haagse vrouw, | |||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||
Cornélie de Retz van Loo, die in Rome een zeer verheven, nauwelijks sexuele, relatie heeft met een schilder, Duco van der Staal, maar die, nadat zij haar vermogen en daarmee haar onafhankelijkheid is kwijtgeraakt, teruggedreven wordt naar haar ex-echtgenoot, Baron Brox. Couperus tracht aannemelijk te maken, dat dit terugdrijven vooral geschiedt onder invloed van de ‘natuurwet’ dat de man die een vrouw gedefloreerd heeft, daardoor macht over haar houdt. Zo gauw een lezer die de hier besproken brochures kent, gelezen heeft, dat Cornélie de Retz van Loo zich inzet voor de Vrouwenbeweging, kan hij die naam gemakkelijk opvatten als een toespeling op de namen van de brochureschrijfsters: Cornélie Huygens en Anna de Savornin Lohman. De laatste is ook de schrijfster van de roman Het ééne noodige, waarvan de hoofdpersoon Katie de Reth heet. Maar niet alleen Cornélies naam wijst op een nauwelijks verhulde wijze naar in werkelijkheid levende personen, ook het feit dat Cornélie naar Rome gaat, kan niet toevallig zijn: dat is immers de plaats waar Cécile Goekoop haar toevlucht gezocht heeft. Als Romes verleden haar niet de voldoening brengt die zij ervan verwacht had, ruimt Cornélie Ovidius, Petrarca en Hare's Walks in Rome (een veelgebruikte reisgids in die dagen) op en neemt uit haar koffer ‘de romans en brochures, dat jaar verschenen over de vrouwenbeweging in Holland.’ (LLvG, 468). Zij wil modern zijn. ‘[...] bij de aanblik dier brochures, de aanblik van die roman,Ga naar voetnoot11 kwam het verlangen in haar ziel op: modern zijn, modern zijn!’ En even verder schrijft Couperus: ‘En zij las de brochures. Over de Vrouwenkwestie en de Liefde.’ (LLvG, 469; curs. van ons, IG/MK) De naam van ‘die roman’ geeft Couperus niet, maar het moet de lezer van rond 1900 duidelijk zijn, dat hiermee Hilda van Suylenburg bedoeld wordt. De brochures die Cornélie leest dragen immers een titel die zeer veel gelijkenis vertoont met de brochure De liefde in de vrouwenquestie van Anna de Savornin Lohman, een brochure die, zoals we gezien hebben, o.a. geschreven is naar aanleiding van Hilda van Suylenburg. Zo is dus, voor de goede verstaander, in deze roman van Couperus een verwijzing te vinden naar een roman die ook Couperus zelf niet anders beschouwd kan hebben als een ‘anti-Eline Vere’. Cornélie past geheel in het beeld dat de door aristocratische vrouwen geleide Vrou-; wenbeweging rond 1900 van de vrouw geeft. Aan Duco vertelt zij als een tweede Hilda van haar opvoeding (LLvG, 472): Haar Haagse-jongemeisjes-bestaan, haar opvoeding om wat te schitteren, en aardig en mooi te zijn, zonder één ernstige blik op haar toekomst, alleen afwachtend een goed huwelijk... En wat verder in het verhaal (p. 483): Zij laakte de opvoeding, die mevrouw Van der Staal aan zijn zusjes gaf, de luchtige schitter-educatie en dat eeuwige uitgaan en zoeken naar een man. Zij sprak uit ondervinding, zeide zij. Als door het wegvallen van haar vermogen het samenwonen met Duco zeer moeilijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||
wordt, probeert Cornélie nog een baantje te vinden. Tevergeefs, zij heeft geen specifieke scholing en voor de baantjes waarvoor dit niet vereist wordt, is ze te veel dame. En toen zij voelde, dat zij het niet in haar bloed had te werken voor haar brood, trots al haar ideeën, al haar logiek, trots haar brochure en haar vije vrouwschap, voelde zij zich radeloos tot wanhoop toe... (p. 613). In Nice, waar zij tenslotte door bemiddeling van de Amerikaanse Urania Hope gezelschapsdame van een hoogbejaarde Amerikaanse is geworden, ontmoet zij een Engelse feministe, mevr. Holt, en tegenover haar wijt ze haar falen aan haar opvoeding (p. 635): Ik geloof het wel, dat ik nooit ben opgevoed, en dit zal wel mijn zwakte zijn [...] Wij, mijn vriendinnen, mijn zusters en ik, werden zo gauw mogelijk op de huwelijksveiligheid gewezen... Op deze wijze laat Couperus aan de hand van Cornélie zien, dat een (aristocratische) vrouw als gevolg van haar opvoeding niet in staat is om een onafhankelijk leven te leiden, en tegelijkertijd laat hij zien, dat daar niets aan te veranderen is. Bovendien wordt Cornélie, zoals we zagen, door een rond 1900 in brede kring aanvaarde ‘natuurwet’ teruggedreven naar haar ex-echtgenoot. Daardoor wordt Langs lijnen in wezen op zijn beurt een ‘anti-Hilda van Suylenburg’-roman. In dit verband kunnen we hier een ander contrast tussen Hilda en Langs lijnen noemen. In Hilda van Suylenburg wordt Amerika vaak beschouwd als het land dat wat vrouwenrechten betreft Europa ver vooruit is. Meisjes en jongens gaan er ‘op de vrije Amerikaansche manier’ met elkaar om (HvS, 71). Tijdens een van haar pleidooien voor een andere samenleving zegt Hilda: ‘Waarlijk ik geloof dat als de vrouw wat meer deel kon nemen aan mannenwerk en mannenrechten het er beter uit zou zien in het wetboek en de maatschappij met vrouweneerbiediging en vrouwenbescherming! Trouwens in Amerika is het al bewezen: geen land waar de vrouw meer rechten en vrijheid heeft, en geen waar zij hooger geëerd wordt!’ (HvS, 186). En Frederik Van Praege, de hardvochtige echtgenoot van de Amerikaanse Gladys Van Praege, verkondigt: De Rus, die z'n vrouw met den knout geeft [...] was veel betermenschenkenner dan de Amerikaan, die haar als z'n gelijke behandelt, want de vrouw is nou eenmaal de geboren onderdane... (Hvs, 411). In Langs lijnen van geleidelijkheid lezen we weliswaar ook dat Amerikaanse meisjes veel vrijer zijn, maar Urania Hope, het Amerikaanse meisje in het verhaal, laat haar vrijheid maar wat graag schieten voor een Italiaanse prins en een Italiaanse adellijke titel. De Amerikaanse is niets beter dan de Europese vrouw: zij verlangt naar niets anders dan naar een huwelijk, en liefst een zo voornaam mogelijk huwelijk. Ook toen konden dollars wonderen verrichten. Dat de Italiaanse prins een vreemde, hitsige flirt is, en dat hij haar uitsluitend om haar geld trouwt, deert haar weinig, als hij maar van adel is! | |||||||||||||||||||||
5. De Maatschappelijke Toestand der Gescheiden VrouwNadat Cornélie besloten heeft feministe te worden, begint zij te schrijven aan een artikel over de maatschappelijke toestand der gescheiden vrouw, dat zij zendt aan het blad | |||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||
Het recht der vrouw. Deze naam doet ‘echt’ aan, omdat hij lijkt op die van twee bestaande feministische bladen: Belang en recht en De vrouw. Ook de titel van het artikel wijkt niet af van wat toentertijd een echte titel had kunnen zijn. Op 29 en 30 augustus werd bijvoorbeeld op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid een bespreking gehouden over ‘den Maatschappelijken toestand der Vrouwen’ en E. Fokker schreef in 1896 een boek getiteld De maatschappelijke en de rechtspositie der vrouw in Nederland in 1896. (Fokker 1896). Wat was nu de situatie van de gescheiden vrouw in de negentiende eeuw? Het Wetboek Napoleon ingerigt voor het koningrijk Holland, ingevoerd in 1809, bleef in Holland de basis voor het echtscheidingsrecht tot in de twintigste eeuw. Als echtscheidingsgronden werden uiteindelijk in de wet alleen erkend: overspel, kwaadwillige en bestendige verlating, veroordeling wegens misdrijf tot een vrijheidsstraf van vier jaren of langer, zware verwonding of mishandeling van de ene echtgenoot jegens de andere. Daar echtscheiding op eenzijdig verzoek totaal onmogelijk was en echtscheiding op grond van wederzijdse toestemming in 1830 uit de wet was gehaald, werd overspel de meest aangevoerde echtscheidingsgrond. In veel gevallen was het zo, dat de echtgenoten tot overeenstemming waren gekomen onder welke (financiële) voorwaarden de man zou erkennen overspel te hebben gepleegd. Hoewel in bepaalde situaties ook een man moreel en vooral financieel slachtoffer van deze regeling kon worden, moesten vooral vrouwen vanwege hun afhankelijke positie het gelag betalen. Daarbij kwam dat de wet inzake de rechtskundige afwikkeling van een echtscheiding een aantal regelingen had opgenomen die in het voordeel van de man werkten. Met deze achtergrondinformatie kunnen we de volgende passage in Langs lijnen van geleidelijkheid beter begrijpen: Toen haar scheiding; hij eerst niet gewild: trots alles, tevreden met een huis te hebben, en in dat huis een vrouw, wijfje van hem, mannetje, en niet willende weer de ellende van op kamers wonen, tot zij eenvoudig wegliep, naar haar ouders toe, de stad uit bij vrienden, razende op de wet zo onrechtvaardig jegens vrouwen... Hij had eindelijk toegegeven, zich laten beschuldigen van overspel, wat niet bezijden de waarheid was. (LLvG, 473); curs. van ons, IG/MK). Aangezien Cornelie dank zij een erfenis van een tante in staat is in haar eigen onderhoud te voorzien, zal zij haar alimentatie-eis wel hebben ingeruild voor zijn medewerking aan de echtscheidingsprocedure: de gebruikelijke ruilhandel bij ‘de grote leugen’. De zwakke positie van de vrouw in echtscheidingszaken was vooral in de belangstelling gekomen door de beraadslagingen voorafgaande aan de Lex Hartogh (1896), de wet waarbij de vrouw de mogelijkheid kreeg conservatoir beslag te doen leggen gedurende het rechtsgeding (zodat de echtgenoot niet voor de uitspraak de gemeenschappelijke bezittingen kon vervreemden). De wettelijke achterstelling van de vrouw kreeg toen in pers en parlement de volle aandacht. Scheiding bleef in de ogen van de kleine zielen zonde en zij die gescheiden waren, aadden zich in de ogen van anderen zondig en onfatsoenlijk gedragen. Wat een scheiding maatschappelijk betekende, met name voor de vrouw, kunnen we proeven uit het volgende korte citaat uit LL: | |||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||
‘Toen was zij vrij, maar zij stond als alleen, aangekeken door al haar kennissen...’ (LL, 473). Dit alles benauwt Cornélie en zij voelt ‘de druk, die weegt op gescheiden vrouwen.’ Daar echtscheidingen met naam en toenaam bekend werden gemaakt in de courant, was iedereen op de hoogte. Zo kon ‘heel Den Haag’ uit Het vaderland vernemen, wie zich aan een dergelijke misstap schuldig had gemaakt.
De maatschappelijke gevolgen waren zo groot voor hen die echtscheiding verkregen, dat dit in 1820 een overweging was geweest om echtscheiding in de wet te laten staan: de schande zou de lust ertoe wel beperken. Om overijlde echtscheiding te voorkomen waren ook enkele bepalingen met betrekking tot hertrouwen in de wet opgenomen. Enkele van deze bepalingen bleven tot 1922 in de wet, o.a. de bepaling dat zij wier huwelijk ontbonden was, niet nog eens met elkaar mochten hertrouwen: hun eventueel opnieuw samenleven kon niet nog eens gewettigd worden. Het is om die reden dat Brox tegen Cornelie zegt: ‘Volgens de wet kunnen wij niet hertrouwen.’ (LL, 680). Hij zal zo veel mogelijk deze wettelijke formaliteit te niet doen: ‘Krijgen wij kinderen, dan zullen we ze wettigen. Ik zal over dit alles een advocaat raadplegen, en ik zal voor alles - finantieel ook - mijn maatregelen nemen.’ (LL, 680). Toch zullen ze in de ogen van de wet en van de wereld in concubinaat leven, en zullen hun eventuele kinderen buitenechtelijke kinderen zijn. In deze situatie is Brox ook gedwongen om ontslag te nemen als luitenant der Huzaren. Deze vorm van concubinaat, met zijn gewezen echtgenote, een vrouw van goeden huize, was niet verenigbaar met zijn maatschappelijke positie als officier. In Holland kunnen zij niet blijven wonen en het is dus heel begrijpelijk dat zij voor Parijs kiezen. Cornélies terugkeer naar haar echtgenoot is dus bepaald geen gelukkig einde van het verhaal: zij wordt maatschappelijk gezien een uitgestotene, erger nog dan zij als gescheiden vrouw al was. Zij had zich, om het in Couperiaanse termen te zeggen, maar beter aan haar levenslijn kunnen houden. Wie van zijn lijn afwijkt, wie ‘modern’ wil zijn zonder zelf echt modern te zijn, wordt door het Noodlot gefnuikt. | |||||||||||||||||||||
6. ConclusiesUit het bovenstaande zal duidelijk zijn geworden, hoe actueel Langs lijnen van geleidelijkheid rond 1900 in feite was. Couperus blijkt bijzonder goed op de hoogte te zijn van alles wat met de Vrouwenbeweging in die tijd te maken heeft. Bovendien leert dit alles ons, hoe Couperus de echte werkelijkheid gebruikt voor zijn roman. De vlucht van Cécile Goekoop naar Rome en de terugkeer bij haar echtgenoot zijn in de roman, ondanks alle versluiering, herkenbaar. De hoofdpersoon krijgt een naam (Cornélie Brox-De Retz van Loo) die in lengte en adellijke klank weinig onderdoet voor ‘Cécile Goekoop-De Jong van Beek en Donk’. Die naam bestaat uit herkenbare ‘splinters’ van de namen van de spelers uit de echte werkelijkheid: Cornelie (Huygens), (Diepen)brock, (Katie) de Reth (romanfiguur in Het ééne noodige)), (De Savornin) Lohman. Allerlei aspecten van de roman Hilda van Suylenburg (bijv. de tegenstelling Amerika-Europa) neemt hij over en geeft er een stevige draai aan. Zo is een roman ontstaan, waarin, voor wie op de hoogte is, veel uit de werkelijk- | |||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||
heid te herkennen is, en die ondubbelzinnig laat zien, dat Couperus tegenover de Vrouwenbeweging in zijn tijd, voornamelijk een beweging van artistocratische vrouwen, zeer sceptisch stond. Misschien is dat later, toen de door de Vrouwenbeweging gewenste hervormingen gerealiseerd begonnen te worden, anders geworden. In ieder geval rekent hij in 1916 tegenover André de Ridder de hier besproken roman tot de romans ‘die van absoluut geen waarde meer voor mezelven zijn’ (De Ridder 1917: 42). Waaraan wij zouden willen toevoegen: voor hemzelven misschien niet, maar voor ons die als neerlandici geïnteresseerd zijn in alles wat Couperus beleefd, bedacht of geschreven heeft, blijft ook deze roman het lezen waard. Hoe dan ook. | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|