| |
| |
| |
Preponderantieverschillen bij bijnasynoniemen
D. Geeraerts
1. Probleemstelling
Dat bijna-synoniemen op zeer uiteenlopende manieren van elkaar kunnen verschillen is in de semantiek al evenzeer een platitude als de vaststelling dat er vrijwel geen echte synoniemen in de natuurlijke taal bestaan. Dit impliceert echter geenszins dat alle bijdragen tot wat Collinson (1939) in zijn poging die verscheidenheid te inventariseren de ‘contrastieve synonymiek’ heeft genoemd, evenzeer tot trivialiteit gedoemd zijn: ik hoop met de volgende discussie van het synoniemenpaar vernietigen-vernielen te kunnen aantonen dat de prototypische betekenisopvatting, waarvan ik het belang voor de lexicale semantiek al elders heb proberen te verduidelijken (1983, 1984, Geeraerts & Moerdijk 1983), ook een zeker licht kan werpen op de subtiele verschillen die tussen synoniemenparen kunnen optreden. Meer bepaald wil ik laten zien dat twee synoniemen die vrijwel identieke semantische waarden en toepassingsgebieden hebben, onderling toch nog kunnen verschillen door de wijze waarop die verschillende realiseringen in prototypische strukturen geordend zijn. Ik zal trachten te verduidelijken dat het onderscheid tusssen vernielen en vernietigen ligt in de wijze waarop beide concepten verschillen m.b.t. de centrale begrippen waarrond hun (gelijklopende) toepassingsmogelijkheden geordend zijn. Deze beschouwingen zullen ook een interessante conclusie opleveren m.b.t. de relatie tussen de introspectieve lexicaal-semantische taalbeschouwing en het feitelijke taalgebruik. Met nadruk wijs ik er op dat dit artikel niet zomaar een vrijblijvende woordstudie wil zijn, maar dat het vooral het theoretische belang van de prototypetheorie voor de studie van bijna-synoniemen wil belichten.
Mijn uitgangspunt vormt het WNT-materiaal voor beide woorden. Voor een gedetailleerde vergelijking zou het natuurlijk goed zijn de beide artikelen die ik voor het WNT heb bewerkt, integraal af te drukken, maar dat is omwille van de beknoptheid uitgesloten. Wel zal ik de stappen van mijn betoog illustreren met relevante citaten; daar zijn er ook enkele bij die niet in de WNT-lemmata terecht zijn gekomen. Het gebruik van WNT-materiaal betekent natuurlijk ook dat de aandacht minder kan gaan naar het 20ste-eeuwse Nederlands. Om aan het gevaar van diachrone vervormingen van de resultaten te ontsnappen is het bovendien aangewezen niet de volledige door het WNT bestreken periode als een ongedifferentieerd geheel te behandelen, maar om daar een synchrone periode uit af te zonderen. Ik zal me daarbij richten op de negentiende eeuw, met dien verstande dat ik de grenzen van die periode telkens met ongeveer een decennium overschrijd. Een dergelijke periodisering lijkt me cultuurhistorisch verantwoord, omdat we er het tijdvak van de Verlichting (of de Franse revolutie) tot de Eerste Wereldoorlog mee afbakenen. Deze synchrone belichting van het materiaal sluit overigens niet uit dat diachrone gegevens van belang zullen zijn bij het verklaren van de verschillen tussen de onderzochte woorden. Het zal in een verder stadium van het onderzoek zonder twijfel nodig zijn het onderzoek uit te breiden tot het hele lexicale veld van ‘destructieve’ werkwoorden, gaande van verdelgen en verwoesten over uitroeien
| |
| |
en uitmoorden tot ten gronde richten en teniet doen, maar omwille van de gigantische hoeveelheid gegevens is een initiële beperking tot vernielen en vernietigen zeker aangewezen, temeer daar beide woorden in het betreffende veld een centrale plaats innemen.
Vernielen is de oudste term; hij is ruim geattesteerd in het MNW, met een vroegste citaat uit de tweede helft van de 15de eeuw. Het woord is afgeleid van het erg zeldzame niel, dat niet wordt aangetroffen in het WNT-materiaal, maar waarvan het MNW wel een tweetal vindplaatsen heeft. Noch in het Corpus Gysseling, noch in het Supplement op het Middelnederlandsch Handwoordenboek is niel te vinden, al geeft dit laatste wel nielen als transitief werkwoord met de betekenis ‘vernietigen’. Het MNW en de etymologische woordenboeken wijzen bovendien op verwante vormen in het Angelsaksisch en het Middelnederduits. De betekenis van niel wordt door het MNW omschreven als ‘voorover, op de grond geworpen, geveld’; het geeft ook een citaat met de verbinding in 't niel, te parafraseren als ‘in de diepte, naar beneden, omlaag’. De overgang van het begrip ‘op de grond werpen, naar beneden halen’, dat we dus als de etymologische betekenis van vernielen kunnen reconstrueren, naar de gewone betekenis ‘stuk maken, teniet doen’ is niet moeilijk te volgen: een volstrekt gelijklopende evolutie verbindt de letterlijke en de overdrachtelijke betekenis van ten gronde richten. (Deze etymologische situering van vernielen zal later nog van belang blijken).
Vernietigen is een flink stuk jonger dan vernielen: de eerste aanhaling in het WNT-materiaal dateert uit 1557, maar het is pas in de 17de eeuw dat het woord frequent begint voor te komen. Het veelvuldige gebruik van: de term in de Statenvertaling speelt daarbij wellicht een rol. De verspreiding van vernietigen gaat gepaard met de verdwijning van het oudere, reeds Middelnederlandse vernieten, dat na de 17de eeuw nog nauwelijks wordt aangetroffen. Het is hierbij interessant op te merken dat Plantijn (1573) en Kiliaan (1588) uitsluitend vernieten vermelden; pas Kiliaan (1599) vermeldt ook vernietigen. Hoewel vernieten, vernietigen en vernielen semantisch overeenkomen doordat ze alledrie het concept ‘teniet doen, ten gronde richten’ als kernbetekenis hebben, toch staat vernieten enigszins apart van de andere twee, doordat het twee betekenissen ontwikkelt die zowel naar hun aard als door de frequentie van hun optreden apart staan t.o.v. de genoemde kern. Het betreft hier toepassingen met als betekenis ‘vernederen’ (zowel in de zin ‘verootmoedigen’ als in de zin ‘krenken, minachten, beledigen’), en mystieke gebruikswijzen met als conceptuele kern ‘(zich) door onthechting van de wereld en zelfverzaking verliezen in Gods oneindigheid’. Beide toepassingen zijn ook al in het MNW te vinden; bij vernielen en vernietigen komen slechts zeer incidenteel enige aanhalingen voor die aansluiten bij de toepassing ‘vernederen, als niets-of minderwaardig beschouwen of behandelen’. Omdat deze toepassingen niet relevant zijn voor de synonymie van vernielen en vernietigen m.b.t. het concept ‘teniet doen’ zal ik ze verder buiten de discussie laten. Omwille van de verouderdheid van vernieten en omwille van de duidelijke semantische specialiseringen die het in contrast
met de andere twee termen vertoont, zal ik de bespreking beperken tot vernielen en vernietigen, die onderling het sterkst overeenkomen en daardoor meer kans maken als ‘echte’ synoniemen geboekstaafd te worden.
| |
2. De visie van de taalbeschouwers
Die synonymie is echter niet zo'n voor de hand liggende zaak. In een aantal synonie- | |
| |
menwoordenboeken, taalkundige artikelen en taalgidsen kan men de mening uitgedrukt vinden dat beide begrippen wel degelijk van elkaar verschillen. Het onderscheid wordt daarbij aan de hand van twee nauw samenhangende distincties gespecificeerd. In de eerste plaats wijst men erop dat beide termen een verschillende reeks van objecten verdragen. Zo stellen Weiland & Landré (1825) dat vernielen alleen op ‘lighamelijke dingen’ betrekking heeft, terwijl vernietigen ruimer bruikbaar zou zijn, en m.n. ook m.b.t. ‘menschelijke instellingen’ wordt gebruikt. Een analoge mening wordt vertolkt door De Beer (1897) en in onze eeuw door Froimont (1947). In de tweede plaats gaan er stemmen op die wijzen op een notioneel verschil; men zou kunnen zeggen dat het onderscheid hier niet gesitueerd wordt in de syntagmatische selectierestricties van de termen, maar in hun eigenlijke paradigmatische betekenissen. Waar vernietigen gedefinieerd wordt als ‘tot niet maken’, met de gedachte aan het opheffen van het bestaan van iets, wordt vernielen gespecificeerd als ‘stukmaken, verminken, onbruikbaar maken, beschadigen’, wat de gedachte oproept aan een mindere mate van destructie: na de vernielende handeling zou er nog iets overblijven van het oorsponkelijke voorwerp, wat na vernietiging niet het geval zou zijn. Het is niet moeilijk in te zien dat deze opvatting, die men o.m. kan terugvinden bij Pluim (1904) en Peeters (1934), geënt is op de voorgaande: het is precies omdat vernielen betrekking heeft op materiële voorwerpen dat de gedachte aan het overblijven van brokstukken op de voorgrond kan treden, en omgekeerd zou men, met Froimont (1947) en Weiland & Landré (1825), de restrictie van vernietigen tot abstracte objecten kunnen verbinden met de
overweging dat een volstrekte reductie tot niets in de wereld der materiële dingen moeilijk realiseerbaar is. Dat wil echter niet zeggen dat de aanhangers van de paradigmatische distinctie steeds instemmen met de syntagmatische afbakening: in De Flines (1810) wordt gesteld dat vernietigen wel degelijk m.b.t. concreta kan worden gebruikt, doch dat er alsdan een verschil in de mate van destructie optreedt:
‘Vernielen doet men eene zaak, welke men zodanig beschadigt, dat dezelve niet weder tot vorig gebruik kan gebezigd worden. Vernietigen doet men, wanneer men eene zaak geheel en al en zodanig Vernielt, dat ze ophoudt te bestaan en `er geen deel van deszelfs vorige gedaante overig blyft. Eene stad wordt Vernield door het verbranden der voornaamste gebouwen; ze wordt Vernietigd, wanneer alle de gebouwen, welke dezelve uitmaken, geslecht worden’.
In het WNT-materiaal vindt men een geschreven toevoeging bij een knipsel uit De Flines, vermoedelijk afkomstig van C.P. Serrure. Deze annotator wijst erop dat het verschil niet zuiver kwantitatief is maar wel degelijk kwalitatief: vernietigen is niet zomaar een sterke graad van vernielen, maar impliceert een volledig verdwijnen. Tevens stelt hij dat bij het gebruik m.b.t. ‘zaken die uit deelen bestaan’ het onderscheid tussen beide begrippen minder makkelijk te herkennen is. Kernachtig besluit hij: ‘Vernield is wat niet meer is wat het was. Vernietigd, wat niets geworden is, te niet gegaan is’.
Hierbij valt nog op te merken dat het gesignaleerde onderscheid blijkbaar ook tot het taalgevoel van de huidige Nederlandssprekende behoort. Vraagt men tijdgenoten naar het verschil tussen vernielen en vernietigen, dan wordt dat onderscheid veelal geformuleerd in termen die overeenstemmen met wat in de daarnet genoemde bronnen
| |
| |
wordt aangetroffen: bij vernielen komt de gedachte aan concrete handelingen en materiële overblijfselen (brokstukken) naar voren, terwijl bij vernietigen gedacht wordt aan een abstractere en completere opheffing van het bestaan van iets. Bij vernielen komt daar soms de gedachte aan fysiek geweld (en vandaar ook psychische agressiviteit) bij, wat nauwelijks verwondering wekt, gezien de ‘concrete’ aard van de aan vernielen toegeschreven toepassingen.
| |
3. De feiten van het taalgebruik
Maar weerspiegelen deze meningen, deze producten van een actieve taalbeschouwing, ook het feitelijke taalgebruik? Zeker in het geval van synoniemen wordt deze vraag met reden gesteld: het is bekend dat synoniemenwoordenboeken vaak rationaliserend onderscheidingen aanbrengen waar er in de praktijk van het taalgebruik geen te vinden zijn. Wanneer we de geciteerde opvattingen confronteren met de geattesteerde gebruikswijzen van vernielen en vernietigen, dan lijkt het erop dat ook hier taalgebruik en taalbeschouwing elkaar niet volledig dekken.
Vergelijken we om te beginnen de contexten waarin de beide woorden optreden, dan blijkt er van een verschil in selectierestricties geen sprake te zijn. De onderstaande reeks citatenparen (waarvan de referenties de WNT-conventies volgen) geeft duidelijk aan dat beide termen zowel m.b.t. abstracta als m.b.t. concreta worden gebruikt, en zelfs m.b.t. personen (een aspect dat nog niet ter sprake is gekomen).
(1) | Dat huis was, evenmin als de naburige ... tegen de verwoestende veeten dier tijd bestand. Reeds onder den zoon en opvolger des stichters werd het ... tot den grond toe vernield, VEEGENS, Hist. Stud. 2, 282. 1869. Alleen zijn de vroegere kruisvensters door vensterramen van nieuweren trant vervangen en hebben de vrijheidsmannen van 1795... het wapen des stichters in den voorgevel met ruwe hand vernietigd, VEEGENS, Hist. Stud. 1, 125, 1864. |
(2) | Er gaat dan stroom op den daarvoor gevormden zijweg over, waarbij genoeg warmte ontwikkeld wordt, om de draadwindingen in zeer korten tijd te vernielen, V. CAPPELLE, Electr. 214, 1908. Zonder deze voorzorg zou het draadje door de enorme hitte van den gloeidraad vernietigd worden, V. CAPPELLE, Electr. 295, 1908. |
(3) | Hoeveel het wild vernielt wordt door een Engelschman zeer goed uiteengezet bij gelegenheid van een' aanval op de bescherming die het wild aldaar ... geniet, Volksvlijt 1872, 175. Bij het vernietigen van de onkruiden door het bewerken dient op hunne voortplanting en ontwikkeling te worden gelet, REINDERS, Landb. 1, 309, 1892. |
(4) | Wel wat hamer! Wordt door zulke sentimentele zotternyen niet al de inwendige kragt vernield? WOLFF en DEKEN, Blank. 3, 220, 1789. Stel mij niet zoo hoog, zei ze onthutst, ik zou daaraan niet beantwoorden; ik zou uw ideaal vernietigen, VOSMAER, Amaz. 175, 1880. |
(5) | De bergstroom in zijn grammen loop Verscheurt zijn zoom, verdrinkt de dalen: Alzoo vernielt Gij 's Menschen hoop! TEN KATE, Job 53, 1865. Zy is dan, van kindsbeen af, opgevoed om mynheer Daniël's echtgenote te worden, en nu is die hoop van een geheel leven vernietigd! CONSC., Kwael d. T. 2, 65, 1859. Dit toeval vernietigde ons geheele plan. HAAFNER, Ceilon 103, 1810. |
(6) | Mij gedenkt ook nog dat Nicolaas Gaal ... mij placht te verhalen ... dat de oude man om deze ontstolen eer zich zoo ontstelde en vergramde, dat het ook scheen of hij dezen dief wel had willen vernielen, indien hij in het leven ware geweest. FRUIN, Geschr. 1, 1974, 1888. Intusschen heeft de Godin de Natuur besloten nu voor altijd de Drijven- |
| |
| |
| de Eilanden en al hun inwoners te vernietigen, QUACK, Soc. 1, 246, 1875. |
(7) | De beroerte, die haar zwakke levenskrachten in een half uur tijds vernielde, had reeds in het eerste oogenblik hare spraak verlamd, BEETS, C.O. 206, 1840. Hy moet rusten. Zulke driften vernietigen het sterkste gestel, WOLFF en DEKEN, Leev. 1. 290, 1784. |
(8) | De vrouwen, Lus, zijn zonen, al de anderen bleven stom, vernield van ontsteltenis, op hun stoelen genageld, BUYSSE, Neef Perseyn 45, 1893. Toen ... antwoordde zij langzaam met een doffe stem, als vernietigd door haar eigene woorden: ‘Ja, indien het nog mogelijk is’, BUYSSE, Mea Culpa 68, 1896. |
(9) | De uitslag van den stryd was ditmael hem niet gunstig: geheel zyn leger werd vernield of uiteen geslagen, CONSC., Gesch. v. België 110, 1845. Het gansch leger der Turken was vernietigd! CONSC., Gesch. v. België 352, 1845. |
We kunnen hierbij niet alleen vaststellen dat de twee woorden door eenzelfde auteur in eenzelfde context zonder merkbaar betekenisonderscheid worden gebruikt (in 1, 2, 8 en 9), maar ook dat binnen de drie grote gebruiksgroepen analoge onderverdelingen kunnen worden gemaakt bij beide woorden. Bij de groep der concreta (1, 2, 3) kunnen we als veel voorkomende gevallen wijzen op het optreden als object van gebouwen of onderdelen daarvan (1), andere zaken van menselijke makelij (2), en zaken van natuurlijk oorsprong, bepaaldelijk planten en gewassen (3). Bij de abstracta is er een onderscheid tussen het opheffen als zodanig van het bestaan van een abstracte zaak (4) en het verhinderen van de realisering van abstracte entiteiten die een verwachting of een voornemen t.a.v. de toekomst inhouden (5). Bij de groep waar personen het toepassingsgebied vormen, heeft (6) betrekking op hun dood als zodanig; (7) en (8) hebben het dan weer over respectievelijk het lichamelijk welzijn dat wordt ondermijnd (metonymisch t.o.v. de toepassingen waarin het sterven van een persoon rechtstreeks wordt aangeduid) en het geestelijk welzijn, waarbij iemand psychisch ten gronde wordt gericht. In (9) tenslotte worden legers verslagen, een toepassing die zich halfweg bevindt tussen de abstracte groep (het leger als functionele eenheid houdt op te bestaan) en de ‘personele’ groep (de leden van de krijgsbende worden gedood). Uit het hier geïllustreerde optreden van gelijklopende specificaties en nuanceringen bij de drie hoofdgroepen blijkt afdoende dat het ongedifferentieerde gebruik van vernielen en vernietigen niet een incidentele of accidentele ontsporing is, maar dat het wel degelijk een wezenlijk kenmerk van het feitelijke gebruik van beide woorden uitmaakt.
Gaan we vervolgens na of er naast de overeenkomst in toepassingsgebied ook een notionele overeenstemming tussen de beide termen valt waar te nemen, dan blijkt dat inderdaad het geval te zijn. Als preliminaire stap moeten we vaststellen dat de conceptuele kern ‘teniet doen, ten gronde richten’, die vernielen en vernietigen gemeenschappelijk hebben, niet alleen gespecificeerd wordt als ‘het bestaan van iets of iemand opheffen, iets of iemand doen ophouden te bestaan’, maar ook in de zin ‘iets of iemand vanuit een zeker oogpunt in zijn bestaan ondermijnen’ (zonder dat dit het verdwijnen uit het bestaan als zodanig hoeft te betekenen). Het onderscheid in kwestie is goed af te lezen aan de groep 6-7-8: in 6 wordt een persoon als zodanig aan het leven ontrukt, terwijl in 8 en waarschijnlijk ook in tweede aanhaling van 7 iemands bestaan weliswaar in een zeker (geestelijk of lichamelijk) opzicht ondermijnd, maar toch niet helemaal opgeheven wordt. Op vergelijkbare wijze zien we bij de abstracte groep dat 4 het opheffen van het bestaan van een abstracte zaak impliceert, terwijl in 5 plannen
| |
| |
en verwachtingen onder het oogpunt van hun realiseerbaarheid worden ondermijnd: het plan als zodanig wordt niet weggenomen (althans niet in eerste instantie), maar het wordt wel tot vruchteloosheid gereduceerd. (In de citaten waarin hoop het object vormt is er wat dit betreft een ambiguïteit: men zou ook kunnen lezen dat de hoop als subjectief gevoel uit de geest verdwijnt).
Het moet duidelijk zijn dat het onderscheid tussen deze twee betekenisspecificaties aansluit bij het conceptuele verschil dat de eerder genoemde bronnen tussen de beide bijna-synomiemen meenden te vinden: het opheffen van het bestaan an sich van een zekere entiteit correspondeert met de volledige destructie die door het ‘tot niet reduceren’ van vernietigen wordt geïmpliceerd, terwijl de partiële aantasting en ondermijning van iets onder een bepaald opzicht, gerelateerd is aan het relatieve beschadigingseffect van vernielen. Deze interpretatie wordt ondersteund door de moeilijkheid om beide aspecten uit elkaar te houden wanneer het object een concrete zaak is: zoals Serrure opmerkte dat de partiële en de complete destructie moeilijk te onderscheiden zijn wanneer ‘zaken die uit deelen bestaan’ bedoeld zijn, zo kunnen we vaststellen dat bij de destructie van concreta deze enerzijds aangetast worden onder het oogpunt van hun materiële gedaante, maar dat ze daarbij (veelal) tegelijkertijd ophouden te bestaan als afzonderlijk herkenbare of functioneel bruikbare entiteiten, ook al blijven er dan nog brokstukken van hun materiële gedaante over (de ruïnes van een huis zijn geen huis meer). Op grond van deze overeenkomst zou men kunnen menen dat vernietigen uitsluitend de volledige opheffing van het bestaan van iets (het tot niets reduceren) en vernielen de perspectivische ondermijning daarvan (het aantasten in een bepaald opzicht) zou beteken. De aangehaalde citaten laten echter zien dat dit niet het geval is: zowel de ‘opheffings’-instanties 4 en 6, als de ‘ondermijnings’-instanties 5, 7 en 8 worden door vernielen evenzeer als door vernietigen aangeduid. De verschillende facetten waaronder iets of iemand in zijn bestaan ondermijnd kan worden spelen dan ook een belangrijke rol in de strukturele opbouw van
de WNT-lemmata vernielen en vernietigen. Er is, m.a.w., weinig reden om van een conceptueel verschil te gewagen.
| |
4. Preponderantieverschillen
De nu welhaast onvermijdelijk geworden conclusie dat de vermeende verschillen tussen vernielen en vernietigen inderdaad vermeend zijn is echter niet helemaal bevredigend. De vraag rest immers waarom de verschillen die men meent te zien in dezelfde richting gaan: als vernielen en vernietigen volstrekt synoniem zijn, waarom is er dan nooit iemand die stelt dat vernietigen uitsluitend m.b.t. concreta wordt gebruikt, of dat vernielen een complete annihilering van een entiteit impliceert? De grote unanimiteit in de meningen kan worden verklaard wanneer men rekening houdt met een aantal verschillen tussen beide concepten, verschillen die in het voorgaande niet aan de orde zijn geweest, en die tot strekking hebben dat de beide concepten verschillende centrale begrippen hebben.
Vooraf wil ik echter opmerken dat er tussen vernielen en vernietigen ook kleinere verschillen bestaan die moeilijk als de grond van het intuïtief aangevoelde onderscheid kunnen gelden, omdat ze niet veel meer zijn dan incidentele nuances van de bestaande, hierboven beschreven betekenissen. Zo heeft alleen vernietigen enkele citaten waarin niet zomaar een abstracte zaak wordt opgeheven, maar waarin twee krachten (letterlijk
| |
| |
of overdrachtelijk beschouwd) eikaars wederzijdse invloed (in wederkerig gebruik) opheffen. Dergelijke toepassingen zijn min of meer toevallige activeringen van mogelijkheden die ook in het andere werkwoord aanwezig zijn: als vernielen en vernietigen allebei kunnen worden gebruikt om het opheffen van het bestaan van abstracta aan te duiden, dan is het waarschijnlijk toevallig dat alleen vernietigen wederkerig wordt gebruikt; in ieder geval introduceert dit gebruik geen verschil op het conceptuele vlak of op het vlak van de selectierestricties waaraan beide termen onderworpen zijn. Hetzelfde geldt voor andere valentieverschillen, meer bepaald het feit dat alleen vernielen (zeer incidenteel) intransitief wordt gebruikt, en het feit dat beide termen weliswaar reflexief kunnen worden gebruikt maar dat de (evenmin frequente) reflexieve toepassingen bij beide woorden niet precies dezelfde zijn. In al deze gevallen sluiten de intransitieve en de reflexieve gebruikswijzen aan bij bestaande transitieve betekenissen, en in alle gevallen kan men zich de optredende valentietransformaties evengoed bij het andere woord voorstellen, gegeven dat ze geënt zijn op betekenissen die beide woorden gemeen hebben. Op grond van het feit dat deze verschillen naar hun frequentie perifeer zijn en naar hun inhoud geen wezenlijk conceptueel onderscheid introduceren, is het zeer onwaarschijnlijk dat ze aan de basis liggen van het introspectief aangevoelde verschil. Factoren die daarop wel een invloed kunnen uitoefenen zijn de volgende.
In de eerste plaats neemt de abstracte groep binnen de struktuur van vernietigen alleen al kwantitatief gesproken een centralere plaats in dan de concrete groep, terwijl net het omgekeerde het geval is bij vernielen: in beide gevallen is de zwaarstwegende groep vertegenwoordigd met ongeveer driemaal zoveel vindplaatsen als de minder saillante groep.
In de tweede plaats uit het verschil in centraliteit zich in het feit dat de centralere groepen additionele betekenisonderscheidingen en bijzondere toepassingen vertonen die ze als niet-centrale groep niet hebben. Zo vinden we in de concrete groep bij vernielen een metonymische uitbreiding van de toepassing m.b.t. planten en gewassen naar de akkers, bossen, zaadbedden e.d. waarin deze zich bevinden; bij de toepassing op gebouwen vinden we een gebruik in figuurlijk verband m.b.t. een ‘scheidsmuur’ in oneigenlijke zin. Deze gebruikswijzen zijn bij de concrete groep van vernietigen zeker niet onmogelijk, maar het feit dat ze er niet te vinden zijn is kwantitatief interessant: het wijst erop dat de concrete groep bij vernielen werkzamer is dan bij het andere woord. Het omgekeerde geldt voor de abstracte groep bij vernietigen, in deze zin dat ze nuances en toepassingen heeft die bij dezelfde groep bij vernielen denkbaar zijn, maar die er in feite ontbreken: dat is o.m. het geval voor een vrij grote groep waarin maatschappelijke bewegingen, instellingen, activiteiten, groeperingen e.d. worden vernietigd, voor een citaat waarin een afstand door de invoering van het treinvervoer wordt vernietigd (hierin is geen sprake van een letterlijk verdwijnen van die afstand, alleen van een overdrachtelijk overwinnen ervan in functioneel opzicht), en voor een aanhaling waarin van een wijsgeer wordt gezegd dat hij de ziel vernietigt bij de dood (ook hier is geen sprake van het eigenlijk opheffen van het bestaan van de ziel, maar uitsluitend van een metonymische bewering dat de ziel wordt vernietigd). In dit verband is het daarstraks vermelde optreden van wederkerige toepassingen bij vernietigen toch weer niet helemaal irrelevant: het is in kwantitatief opzicht tekenend dat deze uitbreiding van de abstracte gebruikswijze net bij vernietigen voorkomt.
| |
| |
In de derde plaats is de centraliteit van de concrete toepassing bij vernielen af te leiden uit een vergelijking van de ing-afleiding bij beide woorden: beide hebben de verbale betekenis ‘de daad, het proces of het feit teniet te doen of teniet gedaan te worden’, maar alleen bij vernieling vinden we daarnaast een metonymische overgang naar het resultaat van die handeling of die gebeurtenis, nl. de concrete schade die eruit volgt. (Het woord wordt dan vaak in het meervoud gebruikt, zoals in vernielingen aanrichten).
In de vierde plaats moet ook de interne struktuur van de ‘personele’ groep worden bekeken in het licht van de centraliteitshypothese. Om te beginnen valt op te merken dat deze groep zowel abstracte als concrete toepassingen bevat: iemand het leven ontnemen is duidelijk een concretere activiteit dan het ondermijnen van iemands geestelijk welzijn of zijn sociale positie. Bekijken we nu de onderlinge verhoudingen van deze subgroepen bij beide woorden, dan blijkt de abstracte subgroep bij vernietigen proportioneel de bovenhand te hebben, terwijl het omgekeerde het geval is bij vernielen, een feit dat onmiddellijk samenhangt met de vaststelling dat de toepassingen op andere levende wezens dan mensen, op gepersonifieerde entiteiten, of op het lichamelijk welzijn van de mens bij vernietigen minder sterk vertegenwoordigd zijn dan bij vernielen. Dit argument is echter minder doorslaggevend dan de voorgaande, omdat vernielen duidelijk veroudert in toepassing op personen, een tendens die te voelen is wanneer men de 19de eeuw vergelijkt met de voorgaande eeuwen, en die zich zeker ook in de 20ste eeuw heeft voortgezet. (Merk op dat iemand een vernielende blik toewerpen ongrammaticaal is). Dat vernietigen ook t.a.v. de concrete subgroep van de persoonstoepassingen vernielen gaat vervangen kan natuurlijk te maken hebben met een verschuiving van het perspectief op de dood: in plaats van het concrete, lichamelijke sterven zou door het gebruik van vernietigen de aandacht meer vallen op het abstracte verlies van het persoonlijke bestaan, i.e. op de opheffing van iemands metafysische existentie. Een argument daarvoor is te vinden in het feit dat de afleiding vernietiging ter aanduiding van een totale reductie tot een metafysisch niets, enkele malen gebruikt worden in oppositie met de simpele lichamelijk dood, die nog de mogelijkheid van het voortbestaan van de ziel en dus van de
persoonlijke identiteit openlaat. In ieder geval blijkt hieruit wel dat de resultaten die ik hier voor de 19de eeuw formuleer, niet zonder meer naar de 20ste eeuw mogen worden geëxtrapoleerd.
In de vijfde plaats laat het belang van preponderantieverschillen zich ook aflezen uit het feit dat binnen de centrale groepen van beide woorden onderscheiden nuances een overwegende rol spelen. Zo neemt binnen de concrete toepassing van vernielen het verwoesten van gebouwen en andere menselijke constructies een centrale plaats in: binnen het woord als geheel is dit bovendien de sterkst vertegenwoordigde afzonderlijke nuance. Bij vernietigen daarentegen komt deze toepassing slechts sporadisch voor; binnen de groep der concrete toepassingen is het slechts één van vele gelijkwaardige mogelijkheden. Op parallelle wijze zien we bij de abstracte groep van vernietigen een toepassing op de voorgrond treden die betrekking heeft op het nietig verklaren, het annuleren, van aangegane verbintenissen, verworven toelatingen, verkregen rechten, opgeleg-de verplichtingen enz., of van de wetten, bevelen, afspraken, contracten, beloften e.d. waarin deze vervat liggen of waardoor ze tot stand komen. Bij vernielen komt zo'n toepassing slechts één keer voor (en dan nog in een 17de-eeuws citaat), maar zowel binnen
| |
| |
de abstracte groep van vernietigen als binnen dat woord als geheel is het de meest vertegenwoordigde nuance, die zelf nog in een vijftal subgroepen is in te delen. De te signaleren preponderantieverschillen hebben m.a.w. niet alleen betrekking op de onderlinge verhouding van de abstracte en de concrete groep, maar ook binnen ieder van deze zijn saillante en minder saillante toepassingen te onderscheiden.
| |
5. Conclusie
Ik besluit: de eerder vermelde hypothesen over het verschil tussen vernielen en vernietigen blijken in zoverre gelijk te hebben, dat de centrale toepassingen bij vernielen concreet en bij vernietigen abstract zijn. Voor de 20ste eeuw kan er mogelijk een reëel verschil in toepassingsgebied ontstaan, doordat vernielen niet langer het doden van personen aanduidt, maar voor de 19de eeuwse periode waarop ik me hier geconcentreerd heb ligt het verschil duidelijk niet op het vlak van de toegelaten objecten of de voorkomende betekenissen, maar wel op dat van de onderlinge verhoudingen tussen de toepassingsmogelijkheden die beide woorden gemeen hebben. Houdt men er verder rekening mee dat iedere centrale groep zelf nog een kerntoepassing heeft, dan is het een kleine stap om deze tot de prototypische toepassing van beide lexicale elementen uit te roepen. Teruggrijpend naar het begin van dit betoog valt daarbij op te merken dat die prototypische betekenissen en de centrale groepen daaromheen samenhangen met de etymologie van beide termen: de abstracte kern van vernietigen houdt allicht verband met de abstracte aard van het ‘niets’ en de ‘nietigheid’ die de basis vormen van dat woord, waarbij bovendien geldt dat de kerntoepassing binnen die abstracte groep een ‘nietig verklaren’ inhoudt, i.e. aansluit bij een toepassing die ook bij nietig een aparte plaats inneemt. De centraliteit van het verwoesten van gebouwen bij vernielen hangt aan de andere kant waarschijnlijk samen met de etymologische betekenis van dat woord, die we eerder reconstrueerden als ‘omverwerpen, tegen de grond werpen’, in deze zin dat het destrueren van huizen een ‘met de grond gelijk maken’ inhoudt. Deze etymologische invloed blijkt via de frequentie van zekere gebruiksmogelijkheden ook door te werken wanneer het woord zelf niet langer etymologisch transparent
is. De etymologische factoren beperken het woordgebruik echter niet tot de prototypische kernen: we kunnen zien hoe die in beide gevallen omringd worden door extensies waarin het begrip ‘teniet doen’ buiten de originele context wordt gebruikt.
Uit theoretisch oogpunt is dit interessant omdat eruit blijkt dat zekere bijna-synoniemen vrijwel uitsluitend verschillen door de onderlinge centraliteit van hun toepassingsmogelijkheden. In een klassiek betekenismodel, waarin alle conceptuele toepassingen van een woord op dezelfde basis worden behandeld, zou het verschil tussen beide termen principieel onverantwoord blijven. In een model echter waarin verschillen in centraliteit een cruciale rol spelen bij de opbouw van een betekenisstruktuur (zoals dat het geval is bij de prototypische categorisatietheorie van Rosch) vinden deze bevindingen een natuurlijke plaats. Het is daarbij tevens van eminent belang dat taalgebruikers, wanneer ze zich op het standpunt van de taalbeschouwer plaatsen, blijken te reageren aan de hand van de prototypische kernen van de betrokken begrippen: wat tot het beschouwende taalbewustzijn doordringt is klaarblijkelijk in eerste instantie het prototypische gebruik van een categorie uit de natuurlijke taal. Immers, zowel de mening dat vernielen m.b.t. concreta wordt gebruikt en vernietigen m.b.t. abstracta,
| |
| |
als de mening dat vernielen een partiële beschadiging impliceert waar vernietigen een volledige opheffing van het bestaan van iets inhoudt, is gebaseerd op de prototypische toepassing van vernielen m.b.t. het verwoesten van gebouwen (een concreet proces waarbij brokstukken overbijven) en op de prototypische toepassing van vernietigen m.b.t. het annuleren van zekere overeenkomsten e.d. (een abstract proces waarbij het object volledig verdwijnt). Deze theoretische implicaties van de preponderantieverschillen tussen bijna-synoniemen vormen een aansporing om in het kader van de prototypetheorie verder synoniemonderzoek te verrichten.
| |
Bibliografie
Collinson W.E. 1939, ‘Comparative synonymics: some principles and illlustrations’. Transactions of the Philological Society 54-77. |
De Beer T. 1897, ‘Tijdschriften’. Noord en Zuid 20, 460. |
De Flines Q. 1810, Proeve van Hollandse of Nederduitsche Synonyma. Amsterdam. |
Froimont J. 1947, Frans-Nederlands en Nederlands-Frans Synoniemenwoordenboek. Turnhout. |
Geeraerts D. 1983, ‘Prototype theory and diachronic semantics. A case study’. Indogermanische Forschungen. |
Geeraerts D. 1984, ‘Type en prototype’. TTT 4, 69-86. |
Kiliaan C, 1588, Dictionarium Teutonico-Latinum. Antwerpen. |
Kiliaan C. 1599, Etymologicum Teutonicae Linguae. Antwerpen. |
Moerdijk A. & D. Geeraerts 1983, ‘Lexicale semantiek en morfologische betekenisbeschrijving’. De Nieuwe Taalgids 76, 517-531. |
Peeters C. 1943, Nederlandsche Taalgids. Antwerpen. |
Plantijn C. 1573, Thesaurus Theutonicae linguae. Antwerpen. |
Pluim T. 1984, Keur van Nederlandsche synomiemen. Purmerend. |
Weiland P. & G. Landré 1825, Woordenboek der Nederduitsche Synonimen. Antwerpen. |
|
|