lish, which is today the diplomatic language. The Dutch are white. We are brown. They have blond, curly hair. Ours is straight and black. They live thousands of miles away. Why then must we speak Dutch?’ (Sukarno 1965, 43). Ook al zijn deze woorden misschien nooit letterlijk zo geuit, ze maken goed duidelijk dat lang voor de Tweede Wereldoorlog het Nederlands door politieke oorzaken al weinig kans maakte. Engels wordt nu gesproken in officiële contacten met Nederlanders, ook door Indonesiërs die zelf nog perfect Nederlands kennen!
In deze situatie tracht men toch nog steeds wat voor het Nederlands - nu als vreemde taal - te doen. Van Nederlandse zijde ondersteunt men de studie in het Nederlands aan de Universitas Indonesia te Jakarta evenals de goed bezochte taalcursussen die in het Nederlands cultureel centrum, het Erasmushuis te Jakarta, worden gegeven. Op de (schaarse) mogelijkheden en de (vele) moeilijkheden bij het doceren van een vreemde taal als het Nederlands aan Indonesiërs gaan we hier niet in (zie daarvoor Boukema 1982 en Stokkermans 1982). Als bronnentaal voor juristen, archeologen, historici, antropologen en linguïsten blijft het Nederlands van belang; studie ervan is zelfs in veel gevallen noodzaak. Maar uit dit alles is wel duidelijk dat het Nederlands nooit meer die positie zal krijgen die het had kùnnen hebben.
In één opzicht echter kan men zeggen dat het Nederlands in Indonesië tóch voortleeft, en dat is in de vele Nederlandse leenwoorden die de Indonesische taal bezit. Dat is een merkwaardigheid die geen Nederlander ontgaat die voor het eerst Indonesië bezoekt, zoals weer eens duidelijk werd uit een lang stuk van W. Buijze in NRC-Handelsblad van 8-9-1983. Iedereen die in Jakarta rondkijkt wordt getroffen door opschriften en uithangborden met leenwoorden als meubel, lichtdruk, kulkas, ongkos, knalpot, onderdil, bekle(e)ding, op de wasserijlijst in zijn hotelkamer vindt hij woorden als kaus, jas, blus, rok, onderyurk, en dat gaat zo door op allerlei gebied. Buijze heeft dat ook gemerkt en betreurt dat er zoveel verloren gaat dat ook bewaard had kunnen blijven als er een andere cultuurpolitiek was gevoerd. We kunnen hem daarin volledig bijvallen; alleen met die leenwoorden ligt de zaak anders; die blijven wel bestaan. En sinds kort is veel, zeer veel daarvan gecodificeerd en dat is de aanleiding geweest tot het schrijven van deze korte bijdrage. We bedoelen het onlangs gepubliceerde werk European Loan-Words in Indonesian. A check-list of words of European origin in Bahasa Indonesia and Traditional Malay, compiled by C.D. Grijns, J.W. de Vries and L. Santa Maria (uitgave van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Reuvensplaats 2, Postbus 9515, 2300 RA Leiden).
Dit werk is de neerslag van het ‘Indonesian Etymological Project’, een project dat in 1973 in Parijs, Londen en Napels gestart werd en waaraan sinds 1977 ook in Leiden meegewerkt wordt. De bedoeling van dat project is het lexicon van het moderne Indonesisch te onderzoeken en van elk woord de vroegste vindplaats in het Maleis, resp. het Indonesisch op te sporen en de geschiedenis ervan na te gaan tot heden. Een eerste inventaris van Europese leenwoorden is nu tot stand gekomen: 6100 woorden, waarvan er ongeveer 5400 aan het Nederlands ontleend zijn, 670 aan het Engels, 327 aan het Portugees en 107 aan verschillende andere talen. Uiteraard wijzen de auteurs erop dat deze lijst geen compleetheid kan nastreven; het materiaal is gebaseerd op het depouilleren van verschillende woordenboeken, maar het resultaat is niettemin erg interessant.