| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Verdiepingen in taal
Onder de titel Verdiepingen in taal heeft H.J. Verkuyl een essay gepubliceerd waarin hij de stelling verdedigt, dat de afstand van de taal tot de zintuiglijk ervaren werkelijkheid groter is dan op het eerste gezicht aannemelijk lijkt. Naamwoordelijke groepen kunnen nooit direct aantoonbaar uniek verwijzen naar een uniek onderwerp of een unieke situatie. Dat laatste wordt pas mogelijk gemaakt door de rol van werkwoordelijke gezegdes, althans als dat naar behoren lukt. Verkuyl leidt daaruit af dat het menselijk vermogen tot communiceren in feite beperkt is en dat brengt hem terug tot zijn uitgangspunt: het debat of men taal functioneel moet benaderen of niet. ‘Het is gemakkelijk om te zeggen dat taal een instrument is, maar de werking van dit instrument wordt pas echt duidelijk als men het instrument zelf in al zijn rijkdom, subtiliteit en geschakeerdheid bestudeert, en vooral niet te dichtbij. Taal is niet functioneel doordat ze ons in staat stelt om over de dingen te praten die we onmiddellijk ervaren, maar ze is functioneel doordat ze zo ver weg blijft van de dingen’. Aldus het slot van dit essay, dat gekenmerkt wordt door grote leesbaarheid zonder dat de presentatie daarom erg eenvoudig genoemd zou mogen worden.
Verdiepingen in taal is mooi uitgegeven door de Utrechtse uitgevers Veen/Lui-tingh/Kosmos en als relatiegeschenk ter gelegenheid van de jaarwisseling 1983/84 verschenen. De oplage van 580 exemplaren is niet in de handel, maar het boekje is denkelijk binnenkort wel in een of andere bibliotheek te raadplegen. Misschien verschijnt het nog eens opnieuw in publieke vorm...
m.c.v.d.t.
| |
Grammatica in het basisonderwijs
Het hier aangekondigde werk, Grammatica in het basisonderwijs van M.K. van Dort-Slijper, valt enigszins buiten het vakgebied van de Ntg: het betreft de didactiek van de grammatica en dan nog in het basisonderwijs, maar het onderwerp is belangrijk genoeg om een korte bespreking in deze rubriek te rechtvaardigen. Het boek heeft nogal wat aandacht gekregen in de dagbladpers en juist daardoor is naar mijn mening een wat verkeerde indruk gevestigd t.a.v. het behandelde onderwerp: het ontleden op de lagere school, dat vooral gebaseerd is geraakt op het begrip ‘kern van de zin’, een ongelukkig concept, dat de schrijfster als een problematische didactische grondslag voor de zinsontleding beschouwt. Wie nu afgaat op de publikaties in de pers, zou kunnen denken dat dit boek een pasklaar alternatief biedt, maar dat is niet het geval. Het overgrote deel van de inhoud bestaat uit een uitvoerige bespreking van acht taalmethodes voor de basisschool, een bespreking van de vernieuwingsvoorstellen van U.J. Boersma, een bespreking van de methode van Den Hertog en Lohr, een beschouwing over de invloed van het structuralisme op de schoolgrammatica en een groot hoofdstuk - van over de honderd bladzijden - over twee Amerikaanse taalmethodes voor de basisschool. Het laatste hoofdstuk, dat zeer kort is uitgevallen, bevat de conclusies: er moet in Nederland iets veranderen aan het grammatica-onderwijs in de basisschool. De didactische uitgangspunten moeten herzien worden en het is te wensen dat die ongelukkige ‘zinskern’ weer uit de zinsontleding verdwijnt. Niet elke verbinding van onderwerp en per- | |
| |
soonsvorm (want daar gaat het om) kan immers als kern van de zin beschouwd worden. Ook voor kinderen, ja juist voor kinderen, is het contra alle intuïties als ze een onderwerp en een hulpwerkwoord of een echt transitief werkwoord zonder object erbij als de kern van de zin moeten leren beschouwen. Daarom zou men moeten terugkeren
naar semantische uitgangspunten en de beleving van de zinsinhoud centraal.moeten stellen. De auteur voelt zich in deze opvatting gesterkt door de door haar geanalyseerde Amerikaanse leermiddelen, die veel beter aan haar verlangens tegemoet komen. Met enkele voorbeelden uit Je weet niet watje weet - overigens een methode voor het voortgezet onderwijs - wordt een toelichting op dit alles gegeven en in de slotalinea van het boek wordt een nieuwe grammatica-methode voor het basisonderwijs in het vooruitzicht gesteld. Daarmee stelt de schrijfster zich voor haar dissertatie-onderzoek zijn eigenlijke afronding te geven.
Dit alles klinkt gezond en men kan er nauwelijks tegenwerpingen tegen maken. Maar wanneer de auteur zegt dat zij hoopt een en ander ‘overtuigend aangetoond te hebben’ (blz. 280), geloof ik dat dat een vrome wens is. Er is namelijk niets aangetoond op grond van empirisch onderzoek, we treffen geen experimenten of enquêtes in dit boek aan (uitgezonderd die van Boersma) en alle kritiek die op bepaalde methodes geleverd wordt - en die ik graag onderschrijf - berust op persoonlijke meningen. Het vreemde feit doet zich dus voor dat ik mevrouw Van Dort van harte gelijk geef en dat ik het gloeiend met haar eens ben, maar dat ik niet overtuigd ben op grond van haar dissertatie. Het vervelende is dat tegenstanders van grammatica-onderwijs ook niet overtuigd zullen worden en waarschijnlijk die empirische zwakte breed uit zullen meten om aannemelijk te maken dat zij gelijk hebben. Tot nu toe is de discussie over het handhaven of afschaffen van het grammatica-onderwijs nog nooit op behoorlijk feitenmateriaal en harde gegevens gebaseerd geweest. Het omstreden ACLO-M-advies, partijdig als het is en theoretisch zowel als empirisch slecht onderbouwd, bovendien door velen slecht geraadpleegd en lichtvaardig verguisd of lukraak aangehangen, mocht zo langzamerhand wel eens een serieus weerwoord krijgen. Serieus is Van Dort-Slijpers boek zeker, maar overtuigend is het denk ik alleen voor diegenen die toch al overtuigd waren. Wie hier bewijzen en harde feiten wil zien, zal denkelijk nog lang moeten wachten. We zijn daar nog ver vanaf.
Grammatica in het basisonderwijs telt 302 blz.; het is uitgegeven bij Martinus Nij-hoff bv te Leiden en het kost f37,50.
m.c.v.d.t.
| |
Mededelingen NCDN
De NCDN - de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde - heeft na een tijd van onderbreking de publikatie hervat van haar Mededelingen. Nummer XVIII is nu verschenen met het verslag over de jaren 1981-1982. De oorzaken van de langdurige vertraging in het verschijnen van de Mededelingen worden uiteengezet in een ‘Ten geleide’; die oorzaken houden onder meer verband met een soort stadhöuderloos tijdperk tussen het emeritaat van prof. Weijnen op 31 januari 1980 en de benoeming van diens opvolger, prof. Hagen, op 16 mei 1982.
Behalve de kroniek over de jaren 1980, 1981 en 1982 bevat deze aflevering vier substantiële bijdragen: J. van den Hoogen, ‘Over dialectinterferentie en de hulptaal- | |
| |
aanpak’, R. van Hout en W. Scheepers, ‘Een paradox in het sociolinguïstisch onderzoek: autochtonie vs. Migratie’, H. Münstermann, ‘Taalattitudes van P.A.-studenten’, en P. Vos, ‘Blij is niet altijd vrolijk; hoe men van de nood een (h)ors maakt’.
Bestellingen kunnen schriftelijk of telefonisch gedaan worden bij de Dictatencen-trale A-Faculteiten, Thomas van Aquinostraat 3, 6500 HK Nijmegen, tel. 080-516250. De prijs is bij het gereed maken van deze aankondiging nog niet vastgesteld, maar waarschijnlijk zal die f10,- niet te boven gaan.
m.c.v.d.t.
| |
ANS ter perse
Enkele malen is in deze rubriek aandacht gevraagd voor de Algemene Nederlandse Spraakkunst, de ANS: in 1974 (Ntg 67, 340-341) heeft J. de Rooij voor het eerst melding gemaakt van de ontworpen plannen; in 1977 (Ntg 70, 184-186) is gerapporteerd over het begin van de werkzaamheden, en in 1982 (Ntg 75, 465-467) is nader bericht over de voortgang van het project.
Het is nu zover dat het werk - zeven jaar na aanvang en dus drie jaar later dan begroot - voltooid is. Eind 1983 is de ANS in persklare versie aan de uitgever, Wolters-Noordhoff, overhandigd. Het drukproces zal nog geruime tijd in beslag nemen; naar schatting zal de omvang van het boek zeker meer dan duizend bladzijden bedragen. Daarin zijn bevat vier gedeelten: over het woord, over de woordgroep, over de zin en over nevenschikking en samentrekking. Als appendix is toegevoegd een lijst van aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan. Een uitvoerig register zal het boek completeren. Wanneer alles naar wens verloopt zal de ANS in het najaar van dit jaar in de handel komen.
m.c.v.d.t.
| |
Massamedia en taalonderwijs
Als DCN-cahier nr 14 is verschenen Massamedia en taalonderwijs, geschreven door Sjef Klinkenberg, Willem Spee en Addy Weijers. Het cahier handelt over de plaats die massamedia als radio en televisie kunnen innemen binnen de lessen Nederlands. De schrijvers zijn van mening dat radio en televisie naast kranten en boeken ruime aandacht moeten krijgen. Zij inventariseren welke onderwerpen met betrekking tot radio en televisie in de Nederlandse les behandeld kunnen worden. Vier thema's uit die inventarisatie, namelijk de taal van beeld en geluid, dramatische spanning in televisieseries, het journaal, en tenslotte reclame worden naar de praktijk toe uitgewerkt. Op dit laatste ligt de nadruk in dit cahier.
Het boekje is uitgegeven door Wolters-Noordhoff; de prijs is f21,75.
m.c.v.d.t.
| |
Neerlandica Wratislaviensia I
Als uitgave van de universiteit Wroclaw is het eerste nummer verschenen van een nieuwe reeks, Neerlandica Wratislaviensia genaamd. In deze reeks zullen problemen van de Nederlandse taal, literatuur en cultuur in de meest ruime zin aan de orde gesteld worden. Bijzondere aandacht zal geschonken worden aan publikaties over de Pools-Belgische en de Pools-Nederlandse betrekkingen op de genoemde gebieden, terwijl er
| |
| |
ook naar gestreefd wordt informatie te verschaffen over nieuwe boeken en gebeurtenissen op neerlandistisch gebied, zowel in als buiten Polen.
Deze eerste aflevering bevat de teksten van de referaten die gehouden zijn op de derde Internationale Neerlandistische Conferentie, die van 13 t/m 15 mei 1981 plaats vond te Wroclaw (vgl. daarvoor Ntg 74 (1981), 469-470); we laten hier een overzicht van de inhoud volgen: M. Janssens, ‘Een plattegrond van de Kapellekensbaan’, H. Bousset, ‘Taalkritiek en taalcreatié. Het opus in de hedendaagse Nederlandse prozali-teratuur’, H. Brems, ‘Experimentele schilders en dichters in Nederland rond 1950’, A. Dabrówka, ‘Paul van Ostaijens theorie van de zuivere lyriek semiotisch geïnterpreteerd’, K. Porteman, ‘Iets over het literaire realisme in de zeventiende eeuw’, J.D. Janssens, ‘Nieuwe en oude wegen binnen de Middelnederlandse arturistiek’, Z. Klimaszewska, ‘Het beeld van de Nederlandstalige literatuur in Polen (aan de hand van de tot nu toe verschenen vertalingen)’, J. Goossens, ‘De gevolgen van het Belgisch staatsverband voor het taalgebruik in Vlaanderen’, M.C. van den Toorn, ‘Het onderzoek van samenstellingen’, F.G. Droste, ‘Metaforie: een paradigmatische functie’, H. Dewulf, ‘Sociolinguistisch onderzoek in Vlaanderen: mogelijkheden en moeilijkheden’, J. Czochralski, ‘De draagwijdte van het neutrum in het Nederlands’, N. Morciniec, ‘De Vlaamse oostkolonisatie in het dialect van Wilamowice in Zuid-Polen’, S. Predota, ‘De confrontatieve fonologie Pools-Nederlands en haar glottodidactische implicaties’, B. Rajman, ‘Opvattingen over het Nederlands in Vlaanderen’, J. Wilmots, ‘Verscheidenheid in het aanbod als kwaliteitsfactor van het vreemde-talenonderwijs’, J.W. de Vries, ‘De rol van fonische factoren in begrijpelijkheid van buitenlanders’, J. Nijhof, ‘Lezen en Ieren’, G.A.R. de Smet, ‘De
Belgische Revolutie van 1830, van Vlaams standpunt gezien’, J.F.K. Kits Nieuwenkamp, ‘Cultuurbehoud in Nederland’.
Een compliment is op zijn plaats voor de ijver en het enthousiasme waarmee men zich in Polen - en speciaal te Wroclaw - aan de neerlandistiek wijdt. Deze bundel van bijna 400 blz. legt er een duidelijk getuigenis van af.
Wie wil meewerken aan Neerlandica Wratislaviensia kan bijdragen, in het Nederlands, Duits of Engels gesteld, aan de redacteur van de serie opsturen: Prof. Dr. Norbert Morciniec, Nederlandse afdeling van de universiteit Wroclaw, Plac Nankiera 15, PL 50-140 Wroclaw.
m.c.v.d.t.
| |
Nederlandse literatuurgeschiedenis in het Pools
De enthousiaste Poolse neerlandici die in deze rubriek al meermalen met name genoemd zijn, hebben een ruim 200 bladzijden tellend boek over de Nederlandse literatuur het licht doen zien onder de titel Szkice z literatury niderlandzkiej. Het valt niet aan te nemen dat de lezers van de Ntg dit boek in groten getale zullen aanschaffen, maar het moet interessant zijn te weten dat de neerlandistiek in Polen nogal wat belangstelling geniet en dat men zich veel moeite geeft dat te bestendigen. Het genoemde boek bevat zeven hoofdstukkken: I. De middeleeuwse literatuur, door dr. Habil. S. Predota uit Wroclaw; II en III. Het Humanisme en de Renaissance, De literatuur van de Gouden Eeuw, door mgr Irena Nowak, vh. Wroclaw, thans Stockholm; IV. Van de Verlichting naar het Realisme, door dr. Maria Adamiak uit Torun; V en VI. De lite- | |
| |
ratuur omtrent de eeuwwisseling en die van interbellum en bezettingstijd, door dr. Dorota Morciniec uit Wroclaw, en VII. De moderne literatuur, door dr. Zofia Klimaszewska uit Warschau. Achterin zijn enkele portretten van Nederlandse en Vlaamse schrijvers opgenomen. Het boek is uitgegeven door de universiteit van Wroclaw.
m.c.v.d.t.
| |
Een spyeghel voor G. Jo Steenbergen
Begin 1983 is G. Jo Steenbergen, hoogleraar in de algemene taalkunde en de Nederlandse taalkunde aan de UFSIA te Antwerpen, met emeritaat gegaan. Ter gelegenheid daarvan is hem een huldebundel aangeboden met opstellen van collega's en vakgenoten, onder de titel Een spyeghel voor G. Jo Steenbergen (een toespeling op de titel van de door Steenbergen uitgegeven Spyeghel der salicheyt van Elckerlyck); de redactie vormden Fr. Daems en L. Goossens.
Het is een dikke bundel (442 blz.) geworden met bijdragen van zeer verschillende aard. Zoals gebruikelijk in dit soort gevallen geven we een opsomming van de inhoud: J. van der Auwera, On the Delay of the Nominative who Relativizer; R. Collier, Syntactische correspondentie in een vraag-antwoord-context; D.J. Conlon, Shaw and Chesterton: Some Missing Links; P. Cuvelier, In het duister tastend: over talig manipuleren in kranten; H. Cuyckens, Spatial Prepositions: Towards a Treatment of Word Meaning in Formal Semantics; Fr. Daems, Werkwoorden spellen is moeilijker dan je denkt. Hoe goed loopt het nalezen op spelfouten?; X. Dekeyser, Relative Markers in the Peterborough Chronicle: 1070-1154, or Linguistic Change Exemplified; B. De-vriendt, The Referential Function of the English Genitive; J. Gerits, Ongrammaticaliteit als poëtisch procédé in het oeuvre van H.C. Pernath (193M975); J. Gijsel, Tekstgeschiedenis van de Pseudo-Mattheus; S. Gillis, Interactie zonder woorden: de ontogenese van de communicatieve intentie; L. Goossens, Can and Kunnen: Dutch and English Potential Compared; P. Hessmann, J.H. Bormans' ‘Verslag’ als document van de Zuidnederlandse spellingstrijd; L. Kremer, Standardsprachliche Transferenz und die Definition niederlandischer und/oder deutscher Dialekte; R.F. Lissens, De idee van een academie vóór het initiatief van David en Willems (1835-1836). Een onderzoek naar benaming en begrip; J. van Loon, Een intern causale verklaring voor de Ingwe-oonse ontronding; E. Meerts, Le récit interrompu chez Chrétien de Troyes: les paroles étrangères dans ‘Li Contes del Graal’; C. Neutjens, Het moderne experimentele theater. Een nieuwe vorm van liturgie; L. Rens (†), Twee Amsterdamse loterijspelen van 1615; H. Roeffaers, Waarover men niet spreken kan, kan men dichten. Poëzie als taal van de religieuze ervaring; J. Rombouts, Afwijkende
visies op de ‘bijwoorden’. Hoogvliet, De Groot en Roose over schakeringspartikels; G. de Schutter, Modaliteit en andere modificaties in de Nederlandse grammatica; L. Steels en K. de Smedt, Some Examples of Frame-Based Syntactic Processing; J. Taeldeman, Dialectologie: de meid van de (moderne) linguistiek; F. de Tollenaere, ‘Speculoos’ voor G. Jo Steenbergen. De etymologie van ndl. ‘speculaas, speculatie’, nhd. ‘spekulatius’ en noors ‘spekulasi, spik(k)elasi’; G.A.J. Tops, Generative Phonology: The Cynosure of Historical Phonology?; R. Vanderauwera, Pamflet, satire, meesterwerk... Genre en functie van vertalingen; A.M.S. Vanneste, Beginsituatieanalyse (Frans) en eindresultaten (1ste kandidatuur Romaanse filologie): een vergelijkend onderzoek (UFSIA 1978-1983); T.
| |
| |
Venckeleer, La linguistique historique à l'époque du ‘modernisme’; S. Verrept, Het verhaal van een wegbereider. Over ‘Colloquia et Dictionarium sex linguarum, Latinicae, Gallicae, Italicae, Belgicae, Teutonicae, Hispanicae, Antverpiae. Apud Henricium 1575’; J. Verschueren, Some Methodological Reflections on the Comparative Study of Basic Linguistic Action Verbs, Illustrated with Reference to the Polynesian Languages; K. Wauters, Karel van de Woestijne; ‘Ontmoeting met Dante’.
Dit alles wordt vooraf gegaan door een korte verantwoording van de redacteuren, een huldiging van de geëmeriteerde door L. Vander Kerken, en een bibliografie van Steenbergen. Aan het slot is een tabula gratulatoria opgenomen. Het boek is uitgegeven door Acco, Leuven en Amersfoort. De prijs is 690 BF, resp. f43,25.
m.c.v.d.t.
| |
Brabants Woordenboek
Van het Woordenboek van de Branbantse Dialecten, een publikatie van de Nijmeegse centrale voor dialect- en naamkunde, is door de goede zorgen van P.H. Vos en A. Weijnen aflevering 2 van deel II verschenen. Het betreft de terminologie van de brouwer (blz. 167-231), twee termen van de jeneverstoker (blz. 231) en de terminologie van de molenaar (blz. 231-544), de omvangrijkste verzameling in dit deeltje. De jeneverstoker lijkt alleen pro memorie aanwezig. Dat heeft niets te maken met de soms wat geheimzinnige sfeer waarin het stoken van jenever zich in Brabant kan afspelen, maar met het ontbreken van enquétevragen over dit ambacht. Aangezien het woordenboek de woorden ordent naar ‘de concrete dagelijkse samenhang van de dingen’, om de Voorlopige inleiding (Assen 1967, blz. 40) aan te halen, zijn de van tijd tot tijd toegevoegde alfabetische registers een welkom hulpmiddel. Zo zijn ook in deze aflevering aan het slot de brouwer (plus jeneverstoker) en de molenaar gealfabetiseerd opgenomen. Een groot aantal heldere illustraties zorgt voor technische verduidelijking, wat vooral bij de molenaarsterminologie onmisbaar is. Taalkaartjes treft men in deze aflevering niet aan. Blijkens het ‘ten geleide’, waaraan hier een en ander is ontleend, is het financiële draagvlak voor deze indrukwekkende onderneming gelukkig nog altijd aanwezig.
Het WBD is een uitgave van Van Gorcum (Assen, postbus 43, 9400 AA]. Aflevering 2 (ISBN 9023218957) omvat, afgezien van het ongepagineerde voorwerk, de blz. 167-574 van deel II. De prijs (ingen.) is 160 gulden.
l. koelmans
| |
Bibliografie van de Taalwetenschap
Als nummer 5 in de reeks Bibliografie van de Taalwetenschap is verschenen: R. Grootendorst, Drogredenen (1945-1983). Deze bibliografie bevat een systematisch en alfabetisch overzicht van boeken en artikelen over drogredenen die na 1945 zijn verschenen. Eerder verschenen:
1. W.K.B. Koning, Sociolinguïstiek in de Nederlandse taalgemeenschap
2. M.A. de Bakker en G.E. Booij, Spelling en spellinghervorming sinds 1970
3. J.L. Mackenzie, Prepositions and prepositional phrases
4. G.E. Booij, Morfologie van het Nederlands
Bibliografie van de Taalwetenschap is een uitgave van de vakgroepen Taalkunde en
| |
| |
Taalbeheersing van de Universiteit van Amsterdam. BvdT bevat bibliografisch werk op alle terreinen van de linguïstiek (morfologie, fonologie, syntaxis, semantiek, etc) en de studie van het taalgebruik (taalbeheersing, argumentatietheorie, sociolinguïstiek, pragmatiek, psycholinguïstiek, tekstwetenschap, retorica, etc). Het is een lopende reeks die onregelmatig verschijnt. Bijdragen aan de reeks zijn welkom bij Dr. R. Grootendorst, Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330-336, 1016 CE Amsterdam.
Afzonderlijke nummers kunnen worden besteld door overmaking van f2.50 op Postgiro 5032232 t.n.v. Instituut voor Neerlandistiek (UvA).
r. grootendorst
| |
Eyn corte decleringhe deser spere
In de serie Ruygh-Bewerp van het Instituut De Vooys is verschenen: Eyn corte decleringhe deser spere. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1983. 2 dln. Ruygh-Bewerp XV. 175 blz. Deze publikatie bevat een uitgave met inleidingen en commentaar van hs. IV 27 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Dit 26 bladen tellende handschrift uit de vijftiende eeuw bevat informatie over de spere (‘kosmos’) en aanverwante zaken ‘voer sympele liede, opdat si weten waeraf dat si Onsen Heer loven ende dancken mogen’. De onderwerpen die aan de orde komen zijn: kosmologie, geografie, Schepping, meteorologie, engelen, Jeruzalem, vingerkalender, ondankbaarheid, de planeten en het menselijk lichaam, de stofwisseling, temperamentenleer en een tweetal kalenders (maantabel en heiligenkalender). Het eerste deel van de editie bestaat uit een algemene inleiding met cultuurhistorische informatie, gevolgd door een kritische editie van de tekst, die ten behoeve van de overzichtelijkheid is onderverdeeld in hoofdstukken. Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding. In deel 2 staan de woordverklaringen en aantekeningen. Het boekje is geschreven voor een publiek van tweedejaars neerlandici. Verkrijgbaar bij de receptie van het Instituut De Vooys, dagelijks tussen 10.00 en 12.00 uur, of schriftelijk bij de administratie van het Instituut De Vooys, Padualaan 14, Postbus 80.091, 3508 TB Utrecht, met vermelding van de titel. Prijs: f13,25 (exclusief verzendkosten).
o.s.h. lie
| |
Pleij's Gilde van de Blauwe Schuit herdrukt
De dissertatie waarop Herman Pleij in 1979 aan de Universiteit van Amsterdam is gepromoveerd, heeft een krachtig impuls gegeven aan de studie van de laat-middeleeuwse litteratuur in haar maatschappelijke context. In de vakbladen heeft de handelsuitgave van Pleij's boek, die in hetzelfde jaar bij Meulenhoff verscheen, over het algemeen tamelijk kritische reacties uitgelokt - zie bijvoorbeeld de bespreking door J.B. Drewes in Ntg 74 (1981), p. 253-75 -, maar ook veel waardering geoogst voor de originaliteit van de erin verdedigde visie, de verfrissende multidisciplinaire aanpak, de indrukwekkende belezenheid en de levendige schrijftrant. Ook een groter publiek - het publiek dat Pleij bij het schrijven steeds in het oog hield - heeft de kwaliteiten van het boek weten te erkennen. Dat blijkt uit het feit dat er al na nauwelijks vijf jaar een tweede, vermeerderde druk is verschenen: Herman Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit, Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen. Met een nabeschouwing
| |
| |
van de auteur, Amsterdam, Meulenhoff, 1983 (prijs: f45,-). De ‘Nabeschouwing bij de tweede druk’ (p. 237-54) is een waardevolle toevoeging. Pleij zet hierin uiteen hoe zijn ideeën tijdens het onderzoek dat aan het schrijven van zijn boek voorafging, zijn geëvolueerd, hij gaat in op de bezwaren van zijn critici, en bespreekt in het kort enkele sinds 1978 voornamelijk in het buitenland verschenen publikaties, waarin hij een bevestiging vindt van zijn centrale stelling. Ook enige studies die hij indertijd over het hoofd had gezien en een aantal nieuwe bronnenvondsten komen ter sprake. De Nabeschouwing wordt gevolgd door een beknopte litteratuuropgave.
w.p.g.
| |
De spiritualiteit der Kartuizers
In september 1982 heeft het Vierde Internationale Colloquium over de Geschiedenis en Spiritualiteit der Kartuizers plaatsgehad. Het is bekend dat de Kartuizers met hun karakteristieke, van de wereld afgekeerde vroomheid een diepgaande invloed hebben uitgeoefend op het religieuze leven van de late Middeleeuwen. Talrijke facetten van de activiteit van deze orde zijn tijdens dit colloquium belicht, en omdat sommige daarvan ook raakvlakken met de letterkunde vertonen, is het de moeite waard, althans enkele van de zestien bijdragen aan de Acta hier te signaleren. Chr. De Backer wijdt een uitvoerige studie aan de kartuize Monichusen bij Arnhem, waaraan de namen van Hendrik Egher van Kalkar, Hendrik van Coesfeld en Geert Grote zijn verbonden. Meer dan honderd charters van dit klooster zijn onlangs teruggevonden. Van belang is ook de bijdrage van J. Deschamps over ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, waarin de uiterst gecompliceerde overleveringsgeschiedenis van dit werk helder wordt uiteengezet. Tenslotte mogen twee bijdragen over Engelse Kartuizer-connecties worden vermeld: J. Hogg over ‘The English Charterhouses and the Devotio Moderna’, en M.G. Sargent over Ruusbroec in England: The Chastising of God's Children and related works. De Acta van het colloquium Historia et Spiritualitas Cartusiensis zijn verschenen bij de uitgeverij Jan de Grauwe, Borrestraat 7, B-9120 Destelbergen. De prijs voor dit 371 bladzijden tellende boek is BF1500.
w.p.g.
| |
Brills editie van de Rijmkroniek van Melis Stoke herdrukt
Toen Potharst in 1896 zijn monumentale Bibliotheca Historica Medii Aevi publiceerde, typeerde hij daarin de rijmkroniek van Melis Stoke als een ‘unschätzbares Denkmal für die alte Landesgeschichte Hollands’. Een uitspraak die nog steeds geldt, want Stoke geeft de meest uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van het Hollandse gravenhuis, vooral van de periode vanaf Floris V tot en met het jaar 1305; dit gedeelte berust bovendien op contemporaine informatie of op de eigen waarneming van Stoke, die nauw contact had met het hof waar hij als clerc werkte. Vanuit historisch oogpunt heeft het daarom Stoke's werk nooit aan belangstelling ontbroken: in 1591 verscheen de eerste editie van Janus Douza, gevolgd door die van Van Alkemade (1699), Huyde-coper (1772) en tenslotte Brill (1885).
Van deze laatste editie is nu onlangs bij H&S een fraai uitgevoerde, ongewijzigde herdruk uitgekomen. De oorspronkelijke uitgave verscheen in twee delen (Werken van het Historisch Genootschap, Nieuwe Serie, 40,42) die bij de herdruk in één band zijn
| |
| |
ondergebracht. Naast een inleiding van ongeveer honderd bladzijden, telt het boek 670 pagina's met in totaal 13.600 verzen. Variante lezingen in andere handschriften en incidentele tekstverklaringen zijn onderaan elke pagina toegevoegd. De door Huydecoper gemaakte indeling in tien boeken nam Brill over en ook handhaafde hij de sinds de eerste uitgave gebruikelijke benaming van ‘rijmkroniek’ - Stoke zelf spreekt overigens van ‘yeesten’ (1, 17).
Elk initiatief om het bestand van langzamerhand steeds moeilijker beschikbare Middelnederlandse teksten weer binnen handbereik te brengen is zonder meer toe te juichen en dat dit laatste thans weer opgaat voor deze belangwekkende tekst is een gelukkige omstandigheid. Het moeten dan wel tamelijk kapitaalkrachtige handen zijn, want wie verzuimd heeft van te voren in te tekenen, kost het boek f200,-.
Het is overigens opvallend dat de waardering en belangstelling voor deze tekst van de kant van de literatuur-historici tamelijk gering is geweest, zeker in vergelijking met de historici. Dit houdt verband met een geringschatting van het genre vooral in literair-kwalitatief opzicht. Knuvelder bijv. doet het gehele genre van de rijmkroniek in zijn Handboek af in twee pagina's, omdat het in literair opzicht slechts met kunst te maken heeft door een eigenschap van zijn uiterlijke vorm. nl. de rijmende versvorm (p. 233). Hij laakt in feite Te Winkels uitvoerige behandeling ervan en waardeert Van Mierlo die ‘reeds zeer beknopt’ is, alsof we met een positieve ontwikkeling te doen hebben. Deze houding is m.i. geheel ten onrechte. Tot op zekere hoogte Maerlant, maar vooral Jan van Heelu en Melis Stoke komt de verdienste toe dat zij voor een verrassende innovatie van de ridderroman gezorgd hebben: het hoofse milieu dat via de ridderroman vertrouwd was met het verleden waarin Arthur, Karel en Alexander de centrale figuren waren, onthalen zij als eersten op actuele historische informatie over het eigen gewest, terwijl zij zich bovendien bij de literaire vormgeving blijven bewegen binnen de tradities van de ridderroman (vgl. Inl. p. II). Het waren auteurs die hun vak verstonden. Dit betekent niet alleen dat deze teksten meer waardering verdienen, maar ook dat een benadering ervan vanuit en binnen hun cultuurhistorisch ontstaansmilieu noodzakelijk lijkt. Stoke's rijmkroniek mag men niet afdoen als een bron met historische facta die in een literair jasje gestoken zijn. Zij heeft recht op ruimer aandacht en deze heruitgave vormt een gerede aanleiding daaraan gevolg te geven. Alleen daarom al is deze herdruk door H&S welkom.
a.l.h. hage
| |
Nieuwe uitgave van Huygens' Zee-straet
Bij uitgeverij Thieme te Zutphen is een oude getrouwe uit het Klassieke Letterkundig Pantheon weer op de markt verschenen in een nieuwe editie, namelijk nr. 120: Constantijn Huygens' Zee-straet. Bezorger ervan is prof. dr. L. Strengholt.
In 1665 werd een weg door de duinen van Den Haag naar Scheveningen opgeleverd, aangelegd volgens eerdere plannen van Huygens. Diens gedicht van 1024 regels over ‘zijn’ zeestraat verscheen in 1667 en is tot nu toe één van zijn bekendste en meest gedrukte werken gebleven. De huidige editeur drukt het af naar de versie in de verzamelbundel Korenbloemen van 1672. De inleiding is uiterst beknopt gehouden (3½ bladzijde), maar de woordverklaring daarentegen is royaal. Aantekeningen uit vroegere edities zijn erin verwerkt, zoals die van mw. drs. H.A. Huygens-Wijma uit 1968; ook dr.
| |
| |
F.J.P. Peeters leverde bijdragenaan het nieuwe boekje.
Voor de duidelijkheid is de tekst door prof. Strengholt opgesplitst in losse gedeelten met een eigen inleidinkje; dat komt het tekstbegrip beslist ten goede. Aan het slot staat Huygens' oorspronkelijke plan voor de weg (in proza) van 1653 afgedrukt, zonder annotaties. Een aantal bijzonder aardige illustraties verlevendigt het boek, dat f13,90 kost.
arie-jan gelderblom
| |
Vertalingen uit het Engels in de zeventiende eeuw
Vorig jaar is te Leiden C.W. Schoneveld gepromoveerd tot doctor in de letteren op het proefschrift Intertraffic of the Mind; Studies in Seventeenth-Century Anglo-Dutch Translation with a Checklist of Books Translated from English into Dutch, 1600-1700. De studie maakt duidelijk dat er veel meer vanuit het Engels vertaald is in de 17de eeuw dan tot nu toe werd gedacht. Het materiaal was zo omvangrijk dat de auteur zich niet aan een beschouwing van de totale productie heeft kunnen wagen, maar zich heeft beperkt tot steekproeven. Zo komt één boek aan de orde, Sir Thomas Browne's Religio Medici, één auteur, Thomas Hobbes in zijn relaties met de Nederlanden, en één vertaler, Johannes Grindal. Een afsluitend hoofdstuk wijst op enige ‘Trends in Seventeenth-Century Anglo-Dutch Translation’.
De meeste vertalingen zijn tot stand gebracht op het gebied van het religieuze, met name het stichtelijke proza. In de ‘Checklist’ komen van de pietist William Perkins niet minder dan 47 nummers voor. De grote best-seller was Lewis Bayley's The Practise of Piety waarvan de Nederlandse vertaling 32 edities heeft gehaald tussen 1620 en 1688. De letterkunde speelde bij dit alles geen belangrijke rol. Het meeste heeft nog Huygens gedaan met zijn vertaling van 19 lyrische gedichten van Donne. Er zijn wat adaptaties van Shakespeare en een enkele andere toneelschrijver, er zijn vrij late vertalingen van Lyly's Euphues en Sidney's Arcadia, maar van beïnvloeding door de Engelse literatuur is nauwelijks sprake geweest. De belangstelling voor Bunyan's The pilgrim's progress was niet van literaire maar van stichtelijke aard. Voor aandacht voor Milton moeten we tot de achttiende eeuw wachten. Waarom ontbrak Nederlandse belangstelling voor de Engelse letteren? Schoneveld oppert verschillende antwoorden op die vraag. Zo wijst hij op Nederlandse superioriteitsgevoelens. Petrus Rabus achtte Spenser en Donne ‘scherpsinnige rijmers’ maar meende toch dat Vondel ver boven hen uitstak. Willem Sewel, zelf actief vertaler uit het Engels, heeft bezwaren tegen de Engelse prosodie en prijst daartegenover het werk van Nil Volentibus Arduum aan.
Via de ‘Checklist’ die zo'n 650 nummers omvat, kan men de beweringen die in het hoofdstuk ‘Trends’ gedaan zijn, toetsen. Het materiaal noodt tot verdere bestudering. Indices van vertalers en uitgevers en een chronologische tabel alsmede een algemene index maken de studie goed toegankelijk.
Het boek is uitgegeven als nr. 3 van de New Series van de Publications of the Sir Thomas Browne Institute Leiden bij E.J. Brill/Leiden University Press, Leiden 1983. Het telt 270 bladzijden en kost geboden f 65,-.
m.a.s.-v.d.d.
| |
| |
| |
Dichtgenootschap in ‘Ruygh-bewerp’
Als deel XIV van de serie ‘Ruygh-bevverp’ van het Instituut de Vooys is verschenen de studie van B. Thobokholt, Het taal- en dichtlievend genootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’ te Leiden, 1766-1800. De auteur heeft uitgerekend dat KWDAV gedurende zijn gehele bestaan in totaal 345 leden gehad heeft, waaronder een vrij groot contingent studenten. Wanneer het genootschap in staat geweest zou zijn ex orco nog een ‘hoofdlid’ te benoemen, dan zou Thobokholt zeker voor deze eer in aanmerking dienen te komen: ook in de 18de eeuw zullen er weinig studenten geweest zijn die meer aan de faam van het gezelschap hebben bijgedragen dan hij met deze bewerking van zijn doctoraalscriptie.
Zijn studie bevat acht hoofdstukken die samen een duidelijk beeld geven van het reilen en zeilen van dit vooraanstaande en exemplarische dichtgenootschap. Hoewel het archief van KWDAV grotendeel is verloren gegaan, heeft Thobokholt door bestudering van de - eerst door hem bijeengezochte - gedrukte stukken met betrekking tot het genootschap toch heel veel gegevens boven water weten te krijgen. Zo beschrijft hij de geschiedenis van het genootschap en de strakke organisatie ervan, een en ander verlevendigend door een uitgebreide beschrijving van wat er op de jaarlijkse vergadering van 1775 heeft plaatsgevonden. Zijn vijfde hoofdstuk, over het ‘Ledenbestand’ geeft samen met ‘Bijlage B’, een compleet ledenregister, een goed inzicht in de mensensoort ‘lid van KWDAV’: man, (hogere) middenklasse, patriot, Hollander - uitzonderingen als adellijke dames daargelaten.
Hoofdstuk 6 bevat een ‘Lijst van werken’ op systematische wijze in de universiteitsbibliotheek en op het gemeente-archief te Leiden bijeengezocht. Hoofdstuk 7 levert een overzicht van de door het genootschap uitgeschreven prijsvragen alsmede van de resultaten daarvan.
Bijlagen alsmede een lijst van geraadpleegde literatuur completeren de bijna 200 bladzijden tellende studie, die bovendien nog geïllustreerd is met een aantal portretten van leden en met twee afbeeldingen van de vergaderzaal van KWDAV.
De auteur wijst erop dat de dichtgenootschappen al heel lang slecht staan aangeschreven en dat de afkeer die hun werkzaamheden hebben gewekt, heeft verhinderd dat de studie van dit karakteristieke achttiende-eeuwse verschijnsel werkelijk stevig ter hand is genomen. Op het ogenblik is daar duidelijk verandering in gekomen: het dichtgenootschap is als belangrijk verschijnsel voor de cultuur- en literatuurgeschiedenis ontdekt. Daarvan is dit boek een interesse-wekkend signaal.
Thobokholts studie kan per briefkaart besteld worden bij het Instituut De Vooys, Padualaan 14, 3508 TB Utrecht. Het boek kost f15,- (excl. verzendkosten) en wordt, samen met een acceptgirokaart, aan aanvragers toegezonden.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Scenarium 8
Het achtste deel van Scenarium, Nederlandse reeks voor theaterwetenschap, is geheel gewijd aan Nederlands toneel in de 17de en 18de eeuw en heeft daarmee ook aan de literatuurgeschiedenis veel te bieden. E. Oey-de Vita draagt een rijk gedocumenteerd artikel bij over ‘Vertoningen en pantomimes in vroeg-17e-eeuwse toneelstukken (1610- ± 1620)’ waarin ze o.a. laat zien dat de vernieuwers in klassicistische geest dergelijke
| |
| |
‘vertoningen’ niet gebruiken, maar dat ze veel voorkomen bij auteurs van het ‘vrije drama’, Rodenburgh voorop. Een ‘Bijlage’ geeft een lijst van stukken tussen 1610 en 1620, met en zonder vertoningen. Gunilla Dahlberg verschaft gegevens over het verblijf van de toneeltroep van Jan Baptist van Fornenbergh aan het Zweedse hof in de jaren zeventig van de 17de eeuw. Ben Albach publiceert de inventarisatie die in 1688 van de decors van de Amsterdamse schouwburg is gemaakt, later terechtgekomen in het Huydecoper-archief, en geeft daar een uitgebreide en geïllustreerde toelichting bij. Een kaartspel van Jacob Gole van omstreeks 1700 dat een groot aantal afbeeldingen en bijschriften bevat die op het toneel betrekking hebben, is voorwerp van onderzoek voor E.H. Ariëns Kappers en R.L. Erenstein. F.C. van Boheemen en Th. C.J. van der Heijden publiceren gegevens over kermis en toneel in Delft en Delfshaven gedurende de achttiende eeuw. Een werkgroep studenten o.l.v W. Hogendoorn doet verslag van een onderzoek naar ‘Een Rotterdamse koopman en zijn repertoirelijst (1774-1779)’ op basis van het in Londen berustende handschrift -Van Spaan, belangwekkend o.m. omdat er kostuum- en regie-aanwijzingen in voorkomen. M.F. Elling betoogt in ‘Met open of gesloten doek’ dat het toneelgordijn aan het eind van de 18de eeuw méér deed dan begin en eind van de voorstelling markeren. Tuja van den Berg tenslotte geeft aandacht aan ‘Het théâtre optique van F.J. Pfeiffer’, een ‘miniatuur-toneel waarin landschappen en stadsgezichten “opgevoerd” werden, al dan niet met maanlicht, zonlicht, regen of bliksem’.
Scenarium 8 is uitgegeven bij De Walburg Pers te Zutphen, telt 176 bladzijden en kost f28,-.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Prijsvraag Teylers Tweede Genootschap
In de geschiedenis van de wetenschapsbeoefening in Nederland heeft het uit de achttiende eeuw stammende instituut van de prijsvraag een belangrijke rol gespeeld. Er zijn thans nog maar weinig geleerde genootschappen die deze eerbiedwaardige traditie in ere houden. Eén daarvan is Teylers Stichting te Haarlem, die al sinds meer dan tweehonderd jaar wetenschappelijke prijsvragen uitschrijft, die,‘indien naar het oordeel van de Directeuren de omstandigheden dat gedogen’, bekroond worden met‘een gouden erepenning op de stempel des Genootschaps geslagen’. Voor het jaar 1984 is een prijsvraag uitgeschreven waarbij gevraagd wordt:‘een studie over prosodische aspecten van Nederlandstalige poëzie’. Onder prosodische aspecten worden hier alle verschijnselen begrepen die samenhangen met de accentverdeling binnen het vers of het gedicht.
De studie kan betrekking hebben op het werk van een of meer dichters, van de . twaalfde eeuw tot heden, maar ook gericht zijn op poëzie uit een of meer tijdvakken, of behorende tot een of meer genres of subgenres, ofwel voortkomende uit een of meer literaire stromingen. Hierbij kan de vraag, welke prosodische verschijnselen als kenmerkend voor de in het onderzoek betrokken poëzie kunnen gelden, een centrale plaats innemen, maar ook die naar de relatie tussen prosodische aspecten enerzijds en andere formele en/of inhoudelijke aspecten anderzijds. Het antwoord moet bestaan uit een langere studie in de vorm van een of meer nog ongepubliceerde artikelen, of uit een, al dan niet publiceerbare, inleiding van omstreeks vijf pagina's, vergezeld van een of
| |
| |
meer publikaties, merendeels verschenen gedurende de laatste drie jaar vóór 1 januari 1987 en waarvan de indiener de auteur of een der hoofdauteurs is. Om voor beoordeling in aanmerking te komen moeten de antwoorden worden ingezonden vóór 1 januari 1987, aan Directeuren van Teylers Stichting, Damstraat 21, 2011 HA Haarlem. Nog niet gepubliceerde teksten moeten getypt zijn en in het Nederlands, Frans, Duits of Engels zijn gesteld.
red.
|
|