De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
Het beeld van Johannes KneppelhoutJan SiemonsNaar aanleiding van J. Kneppelhout: Een beroemde knaap; Ter herinnering aan Jan de Graan. Bezorgd door Drs. Marijke Stapert-Eggen. 's-Gravenhage, 1982. Nijhoffs Nederlandse Klassieken.
Na de stroom van herdrukken en publikaties van de laatste jaren die wezen op een steeds toenemende belangstelling voor de laat-19e eeuwse literatuur, lijkt thans de tijd gekomen voor een herwaardering van de romantische literatuur uit de beginperiode van de 19de eeuw. Tot nu toe heeft vooral Marita Mathijsen zich ingezet om auteurs als De Schoolmeester en Johannes Kneppelhout in de schijnwerper te plaatsen.Ga naar voetnoot1 In dat spoor kan men de integrale heruitgave zien van Een beroemde knaap van Johannes Kneppelhout, die van annotaties en een uitvoerige inleiding voorzien werd door Mw. Stapert-Eggen. Een in meerdere opzichten belangrijk initiatief. Niet alleen omdat het hier om een specimen van het in de Nederlandse literatuur zo spaarzame biografische genre gaat, maar ook omdat dit ‘document humain’ een haast unieke gelegenheid biedt om dieper door te dringen in de persoon van de schrijver Kneppelhout. Samen met andere heruitgaven van Kneppelhouts geschriften wordt hier de mogelijkheid geopend onderzoek te doen naar de ontegenzeglijk belangrijke rol die Kneppelhout zowel in het maatschappelijke als literaire leven van zijn dagen gespeeld heeft. Zonder twijfel heeft Mw. Stapert met dit werk een fundamentale bijdrage geleverd aan de - nog weinig omvangrijke - Kneppelhoutstudie. Men kan zonder meer spreken van een gedegen aanpak. De volgende opmerkingen moet men dan ook tegen deze achtergrond plaatsen. Mw. Stapert laat de integrale tekst van Een beroemde knaap (EBK), die ze van annotaties heeft voorzien, voorafgaan door een uitvoerige inleiding. Hierin stelt ze in vier hoofdstukjes achtereenvolgens Kneppelhout, diens mecenaat, De Graan en de uitgave van EBK aan de orde. In een omvangrijk notenapparaat verwijst ze naar de diverse vindplaatsen. Na de tekst volgen nog twee bijlagen waarin brieven worden gepubliceerd met betrekking tot de relatie Kneppelhout - De Graan. Een alfabetische lijst van namen en titels met verklaring en een beknopt bibliografisch overzicht besluiten de uitgave. De verantwoording en de totaalopzet geven allereerst aanleiding tot enkele opmerkingen van methodische aard. Op de eerste plaats moet een zekere vaagheid worden geconstateerd ten aanzien van de bedoeling van Mw. Stapert. Zij zegt hierover zelf, | |
[pagina 318]
| |
dat ze getracht heeft ‘het beeld dat Kneppelhout van Jan de Graan heeft gegeven aan te vullen met het beeld dat andere mensen van de begaafde violist hebben gehad, aan de hand van citaten uit recensies en correspondenties, ook uit de brieven van Kneppelhout zelf’. De vraag dringt zich hier op, of het alleen om aanvulling gaat of om correctie en controle door middel van objectief materiaal. Deze indruk wordt nog versterkt, doordat ze EBK een document humain noemt zowel van Jan de Graan als van de mens Kneppelhout, aangezien de laatste zich in EBK beperkt heeft tot een weergave van eigen ervaringen met en ideeën over Jan de Graan. Als Mw. Stapert dan over de brieven, opgenomen in bijlage A, zegt dat deze soms significante verschillen vertonen met EBK, kan hiermee alleen de suggestie worden gewekt, dat het gaat om belangrijke nieuwe feiten die het beeld dat Kneppelhout schetst, grondig kunnen wijzigen. Onduidelijk is ook of Mw. Stapert slechts extra materiaal aandraagt, of dit voorziet van commentaar of interpretatie. Het komt er in de praktijk op neer, dat ze beide doet, waardoor het geheel iets tweeslachtigs krijgt. Bij sommige citaten volgt dan wel commentaar waaruit Staperts visie op Kneppelhout blijkt, bij andere niet. Dat Mw. Stapert in haar uitgebreide bibliotheek- en archiefonderzoek de correspondentie een centrale plaats geeft, lijkt wel te rechtvaardigen. Juist bij een biografie als EBK zijn er vanzelfsprekend talloze raakvlakken met de maatschappelijke context en hier kunnen buitentextuele gegevens hun nut bewijzen. Toch kleven er aan deze benadering enkele bezwaren. Zoals Mw. Stapert zelf ook opmerkt, zijn er veel brieven verloren gegaan, zodat men niet de illusie mag hebben met behulp van de correspondentie een volledig beeld te krijgen. Opvallend is hierbij trouwens, dat juist die brieven niet bewaard zijn gebleven die mogelijk een aantal raadsels zouden hebben kunnen oplossen. Van bewijsmateriaal voor de betrouwbaarheidsgraad van de tekst kan dan ook geen sprake zijn; daarvoor ontbreken te veel essentiële brieven. Jammer is dan bovendien dat Mw. Stapert volgens eigen opgave minstens 300 brieven onderzocht moet hebben, terwijl ze slechts uit 38 citeert. Het lijkt onwaarschijnlijk, dat al die andere brieven niet relevant waren voor de relatie Kneppelhout - De Graan. Een enkel voorbeeld. In bijlage A wordt een brief afgedrukt, die ook in EBK voorkomt, van Dr. Nabert aan Kneppelhout. In de collectie-Beelaerts van Blokland blijken nog 49 brieven van Nabert aan Kneppelhout bewaard gebleven. Hetzelfde geldt voor de elf brieven van Joachim aan Kneppelhout uit dezelfde collectie. Zes ervan, die ook in EBK voorkomen, worden integraal afgedrukt in bijlage A. Onduidelijk blijft of deze brieven gebruikt werden omdat ze in EBK voorkomen, of dat de andere brieven geen relevante informatie bevatten. Die onduidelijkheid geldt overigens voor het geheel van de bijlagen. In haar verantwoording zegt Mw. Stapert daarover dat het in verband met haar doelstelling (aanvulling van het beeld van Jan de Graan) zinvol leek ‘om die brieven die Kneppelhout in de uitgave gebruikt heeft, voor zover ze bewaard zijn gebleven, in een aparte bijlage opnieuw, ditmaal integraal, te publiceren’. En verderop: ‘In bijlage A staan zes brieven van Joachim en een van Nabert aan Kneppelhout afgedrukt, die ook geheel of gedeeltelijk, maar in elk geval enigszins en soms significant gewijzigd, waren opgenomen in Een beroemde knaap’. De eerste opmerking suggereert dat de brieven uit bijlage A de enige zijn die bewaard zijn gebleven en dat ze nieuwe feiten aan het licht kunnen brengen. Dit laatste wordt nog versterkt door de tweede opmerking, waarmee verwachtingen gewekt | |
[pagina 319]
| |
worden.Ga naar voetnoot2 Nauwkeurige vergelijking levert echter maar erg weinig op en leidt tot de volgende algemene conclusies: de wijzigingen zijn soms gering, soms significant, maar in beide gevallen geven ze geen extra informatie die het beeld van Jan de Graan aanvult of wijzigt. Het betreft vaak stilistische veranderingen: een andere zinsconstructie, een afzwakkend of versterkend woord. De extra-informatie is meestal niet relevant, omdat ze het gevolg is van de briefwisseling op zich, en zich op het niveau bevindt van: ‘Ik kon u niet eerder terugschrijven want ik was op reis’. Slechts één uitzondering moet hier gemaakt worden. De brief in de bijlage op pagina 156 draagt wèl nieuwe feiten aan en die geven meteen een veel gunstiger beeld van Jan de Graan dan Kneppelhout in de biografie schetst. Ook de brieven uit bijlage B (zeven brieven van Jan de Graan aan Coenen en één aan mevrouw Von Weckherlin) leveren niets nieuws op. Het zijn doublures van gegevens die we ook uit EBK al kenden. De bijlagen A en B laten zich daarom in feite slechts rechtvaardigen als aardige curiosa.
Bekijken we thans de inhoudelijke kant van de inleiding, die overigens niet geheel los gezien kan worden van het door Mw. Stapert gekozen methodische uitgangspunt. Mw. Stapert stelt zich ten doel het beeld dat Kneppelhout van Jan de Graan heeft gegeven aan te vullen met het beeld van anderen (bedoeld zal overigens wel zijn dat het uiteindelijk gaat om een visie op Kneppelhout). Zij wil dit doen door bronnenonderzoek, waarbij naast literatuurstudie de correspondentie rond Kneppelhout centraal staat. Het gaat haar voornamelijk om gegevens met betrekking tot de relatie Kneppelhout - De Graan ‘en dan nog in beknopt bestek’. Vanzelfsprekend legt dit bescheiden uitgangspunt de nodige beperkingen op. Met alle respect voor al het materiaal dat is verzameld, moet toch geconstateerd worden, dat er weinig echt nieuwe zaken naar voren zijn gebracht. Bovendien ontbreekt het vaak aan verbanden tussen de achterhaalde feiten, wordt er te weinig voortgebouwd op wat er al door anderen gevonden is en klinkt slechts aarzelend hier en daar een conclusie of mening van de bezorgster door. Het geheel maakt hierdoor een wat vage vrijblijvende indruk: wel veel feitenmateriaal maar een duidelijke visie daarop wordt node gemist. Zo geeft Mw. Stapert in het eerste deel van de inleiding, waarin ze Kneppelhout behandelt, met aardige citaten een beeld van Kneppelhouts jeugdjaren en van de opvoeding die hij genoten heeft, maar verzuimt dan te wijzen op de grote invloed die het voogdijschap van Kneppelhouts oom, De Gijselaar, op hem heeft gehad. Een man die van drillen hield, iets wat Kneppelhout later, evenals de autoritaire opvoeding op het instituut Noortheij, als zeer zinvol ervaren heeft en wat hij later bij zijn eigen opvoedingsmethode tot stelregel maakt. Afgezien van deze omissie is het vooral het ontbreken van een duidelijk verband tussen Kneppelhouts eigen opvoeding en zijn latere opvoedingsidealen dat opvalt. Soms lijkt wat hij daarover geschreven heeft, zelfs een parafrase van de ideeën van zijn leermeester op Noortheij P. de Raadt. Het kan niet an- | |
[pagina 320]
| |
ders of deze beïnvloeding is van doorslaggevende betekenis geweest voor zijn latere pedagogische rol.Ga naar voetnoot3 Een koppeling verwacht men ook tussen het zo belangrijke l'Ère critique en EBK, maar Mw. Stapert noemt dit werk zelfs niet, terwijl daar nu juist een belangrijk aanknopingspunt ligt voor Kneppelhouts maatschappelijke betrokkenheid en zijn visie op de wenselijkheid en de mogelijkheid de wereld te verbeteren. Opmerkelijk is ook, dat Mw. Stapert met geen woord rept over de melancholische buien, gepaard gaande met indolentie, waaraan Kneppelhout in de jaren '30 leed en slechts zijn zwakke lichamelijke constitutie noemt.Ga naar voetnoot4 Het was Nicolaas Beets die hem voortdurend aanspoorde zich niet over te geven aan die zwaarmoedigheid maar een taak te zoeken waaraan hij zich kon wijden. Het belang van deze constatering wordt duidelijk als men ziet dat Kneppelhout later met name bij Gerard Bilders, die ook een typische ‘spleenlijder’ was, verwoede pogingen doet deze ‘onchristelijke’ levenshouding van zijn pupil te veranderen. Evenals bij Jan de Graan lijkt er van geestelijke verwantschap tussen mecenas en pupil geen sprake, of vocht Kneppelhout juist daarom zo tegen die karaktertrek omdat hij die ook in zichzelf bestreden had? Jammer is verder, dat Mw. Stapert de echte vondst die ze heeft gedaan, de mogelijkheid namelijk van een mogelijk homosexuele relatie tussen Kneppelhout en De Graan, waarvan ze zelf opmerkt dat die ‘van verstrekkende betekenis [is] geweest voor de verhouding van Kneppelhout tot zijn pupil’, verder eigenlijk niet gebruikt wanneer ze de relatie Kneppelhout - De Graan behandelt.Ga naar voetnoot5 In hoeverre is dit alles nu van belang geweest bij het schrijven van EBK, en is het misschien wel van beslissende betekenis geweest bij Kneppelhouts doelstelling deze biografie te schrijven? Verhelderend zou ook zijn geweest, dit gegeven in verband te brengen met l'Éducation par l'amitié. Dit werkje van Kneppelhout werd in 1980 herdrukt en van een inleiding voorzien door Marita Mathijsen en Frank Ligtvoet. Die poneren daarin de stelling dat de tekstgeschiedenis van l'Éducation (Kneppelhout heeft de tekst vier maal herzien uitgegeven) aantoont, dat Kneppelhouts levensloop en zijn handelingen bepaald zijn door zijn ideeën over opvoeding door vriendschap. Het is binnen dit bestek uiteraard niet mogelijk daar uitvoerig op in te gaan, maar zeker kan worden gesteld, dat daarbij een belangrijk aspect enigszins wordt weggedrongen, namelijk dat van het middelaarsschap. Kneppelhout was een monomaan, zeker, maar de preoccupatie gold mijns inziens niet op de eerste plaats de opvoeding door vriendschap maar het eigen ik. Kneppelhout streefde ernaar voortdurend de middelaarsrol te spelen. Dat blijkt al uit zijn verwijzing naar het Symposium van Plato, waar Mathijsen ook over spreekt, maar waarbij zij te weinig benadrukt, dat Kneppelhout vooral gecharmeerd was door Eros omdat Socrates die kenschetst als een tussenwezen, als een demon, die alle verkeer tussen goden en mensen | |
[pagina 321]
| |
mogelijk maakt.Ga naar voetnoot6 En in een latere versie van l'Éducation heeft Kneppelhout die functie al geheel tot de zijne gemaakt als hij stelt, dat de dichter die bemiddelende rol kan spelen. Opvallend is ook, dat de tekstgeschiedenis laat zien hoe het vrienschapsideaal steeds vager wordt en de middelaarsrol steeds duidelijker gestalte krijgt. Inmiddels heeft Kneppelhout dan l'Ère critique geschreven en zijn klacht over de tijdgeest heeft hem voortdurend aangespoord zijn bemiddelende rol te spelen in de strijd voor een betere maatschappij. Ook in zijn overige werk en in zijn leven kan men deze houding bij Kneppelhout steeds waarnemen. Aanvankelijk publiceerde hij in het Frans om een soortgelijke rol te kunnen spelen als de goddelijk geïnspireerde bemiddelaar Victor Hugo. Zijn introductie van buitenlandse romantische literatuur in ons land is een poging een brug te slaan tussen het buitenland en Nederland, de Studentenschetsen zijn bedoeld om de kloof tussen studentenwereld en maatschappij te overbruggen. Ook EBK past volkomen in deze gedachtengang. Aandacht verdient ook het feit, dat de rol van de homo-erotische vriendschapsverhouding in latere versies van l'Éducation steeds verhulder, onpersoonlijker en vager wordt en het vriendschapsideaal steeds abstractere vormen aanneemt, tot er tenslotte slechts sprake is van een ‘macht’ in plaats van een man om het poëtische zaad bij een jongen te doen ontkiemen. Na de verdienstelijke vondst van Mw. Stapert is het natuurlijk interessant en ook niet zonder belang voor de interpretatie van Kneppelhouts doelstellingen bij het schrijven van EBK en zijn mecenaat voor jonge kunstenaars in het algemeen, de verhouding te onderzoeken tussen Kneppelhouts opvoedingsideaal en zijn eventuele homosexuele geaardheid. Was de opvoeding voor hem slechts een abstract ideaal dat niet noodzakelijk hoefde te leiden tot echte vriendschap, bleef het dus louter theorie? Werden homo-erotische gevoelens gesublimeerd en verdrongen in een abstract opvoedingsideaal of diende l'Èducation juist tot legitimatie en alibi voor wel degelijk aanwezige en gepraktiseerde homo-erotische gevoelens? De antwoorden op deze vragen kunnen mogelijk een geheel nieuw licht werpen op Kneppelhouts leven en oeuvre. Het tweede - nogal summiere - hoofdstukje wijdt Mw. Stapert aan het mecenaat van Kneppelhout. Dit is het meest kritische deel waarin een genuanceerder portret van Kneppelhout wordt geschetst dan tot nu toe het geval is geweest, en dat mag zeker een verdienste genoemd worden. Toch gaat ze daarin nog niet ver genoeg. Zo klinkt de uitspraak dat Kneppelhout soms ‘moeite had zich te verplaatsen in zijn protégés’ wel wat eufemistisch bij een man die blijkens andere uitlatingen als een ijdele, nare man vol eigendunk bestempeld kan worden.Ga naar voetnoot7 Lezing van EBK levert trouwens hetzelfde | |
[pagina 322]
| |
beeld op: een tactloze, autoritaire regent, die misschien wel het goede met zijn beschermelingen voor heeft, maar in ruil voor zijn bemoeienissen een onvoorwaardelijke overgave en een slaafse dankbaarheid eist. De opvoeding van het wonderkind De Graan, met een ongetwijfeld gecompliceerd karakter, zal beslist geen sinecure geweest zijn. Toch valt steeds weer op, dat Jan de Graan tegenover anderen dan Kneppelhout wel degelijk veel opener en dankbaarder is.Ga naar voetnoot8 Mw. Stapert maakt ook gewag van het feit dat Kneppelhout over drie protégés dezelfde klachten uit: gebrek aan vertrouwen, koele beleefdheid en beledigende onvriendelijkheid. Daar kan het gebrek aan dankbaarheid nog aan worden toegevoegd. ‘De opvoeder verdient wel de dankbaarheid van de latere generatie’, schrijft Kneppelhout in l'Éducation. Met name bij Bilders en De Graan heeft hij daar al een voorschot op genomen en het zijn pupillen letterlijk afgedwongen. Een vergelijking tussen Bilders en diens dagboek en Jan de Graan en EBK had trouwens veel opmerkelijke punten van overeenkomst kunnen tonen. Er is sprake van opvallende parallellen waardoor EBK verhelderd kan worden.Ga naar voetnoot9 Het meest uitvoerig is Mw. Stapert in het gedeelte over De Graan. Ze geeft hier in feite een samenvattend verslag van Jan de Graans leven vanaf de bemoeienissen van Kneppelhout, zoals dat ook in EBK staat beschreven. Jammer genoeg doet ze dit niet geheel chronologisch, waardoor er een nogal verwarrend gegoochel met data en feiten ontstaat, evenals in EBK zelf. De noodzaak van chronologische ordening doet zich hier sterk voelen, temeer daar bepaalde handelingen en gebeurtenissen in een ander daglicht komen te staan als men ze in het juiste chronologische verband ziet. Ook ontstaan dan soms vragen. Chronologische ordening maakt bijvoorbeeld ineens duidelijk, dat het vertrek van Jan, herfst 1867, samenvalt met de roddelcampagne rond Kneppelhout. Is er verband tussen die twee feiten? Moest Jan geloosd worden om verdere praatjes te voorkomen? Mw. Stapert gaat hier niet op in, net zo min als op het opportunisme van Kneppelhout ten aanzien van de muziek. Ze laat wel zien hoe Kneppelhout laaiend enthousiast is over het muzikale wonderkind maar vermeldt niet hoe Kneppelhout zich vroeger zeer denigrerend over de muziek heeft uitgelaten.Ga naar voetnoot10 Het bewijst eens te meer dat Kneppelhout koste wat kost zijn middelaarsrol wilde spelen ook op die terreinen waar zijn interesse niet lag. In het vierde deel van de inleiding, waar de uitgave van EBK aan de orde komt, wreekt zich de beperking van Staperts methode het meest. Het is een erg beknopt en nogal teleurstellend hoofdstuk. Op twee aspecten wil ik hier nader ingaan. Allereerst de doelstelling waarmee Kneppelhout EBK heeft geschreven. Mw. Stapert steunt hiervoor op Staverman, die aannam dat Kneppelhout EBK geschreven had om met zich zelf in het reine te komen. Dat lijkt alleszins juist en Mw. Stapert voegt hier terecht aan toe, dat dit ook gold voor de omgeving. Jammer genoeg gaat ze dan echter niet | |
[pagina 323]
| |
verder en legt geen verband met wat ze in brieven van Arzt aan Kneppelhout heeft gevonden, namelijk het feit dat Kneppelhout een door Arzt geschilderd portret van Jan de Graan na diens dood niet accepteert, omdat niets in zijn huis meer aan De Graan mag herinneren. Als Jan naar aanleiding van de roddelcampagne volledig ‘ausradiert’ moest worden, waarom schrijft Kneppelhout dan later toch diens biografie? Is hier wel degelijk sprake van zelfrechtvaardiging tegenover de naaste omgeving? Zonder kritiek neemt Mw. Stapert ook Stavermans mening over dat Kneppelhout de oorzaak van het mislukken ook bij zichzelf zocht en bij Jan de Graan geen schuld vond. Niets is echter minder waar. Analyse van EBK leert dat er een levensgrote discrepantie bestaat tussen de intentieverklaring van Kneppelhout (waarheids- en herinneringsmotief zijn de voornaamste drijfveren geweest) en de biografie, waarin Kneppelhout er juist geen moment aan denkt dat de fout ook voor een deel bij hemzelf zou kunnen liggen. EBK is één lange poging tot bezwering van een schuldgevoel en een aaneenschakeling van zelfrechtvaardiging en -verdediging die soms in regelrecht sarcasme ontaardt.Ga naar voetnoot11 Mogelijkheden om zijn teleurstellingen te verbergen zoekt Kneppelhout in projectie van eigen gevoelens op Joachim: díe is teleurgesteld, díe werd op zijn ziel getrapt, díe is zo edelmoedig om later weer vriendschap te sluiten met Jan. Het effect hiervan is dat het onpersoonlijker wordt en minder rancuneus lijkt. Dat de passages over Joachim niet alleen zo uitvoerig aan de orde komen ‘omdat daar veel over gebabbeld is’ (Mw. Stapert beperkt zich tot dit citaat) blijkt hier duidelijk. Een omissie is in dit verband ook, dat Mw. Stapert er niet op wijst, dat Kneppelhout de oorzaak aanvankelijk zoekt in het raadselachtige karakter van Jan, waarvan hij het buitengewone sterk benadrukt, vervolgens het vroegere milieu waarin Jan opgroeide de schuld geeft, om tenslotte te eindigen bij de ziekelijke aanleg van Jan die in zijn ogen de bron van alle kwaad is geweest. We zien hier dezelfde ontwikkeling die Marita Mathijsen voor het hele oeuvre van Kneppelhout signaleerde van romantiek naar naturalisme. Overigens lijkt Kneppelhout het raadselachtige en buitengewone karakter van Jan hoofdzakelijk als alibi voor zijn onvermogen tot opvoeding te hanteren: zo iemand als De Graan was eenvoudig niet op te voeden. Sprekend over de kwaliteit van EBK roemt Mw. Stapert in navolging van Knuvelder EBK als een meesterwerk van uitbeelding vanwege de poging door te dringen in de raadselachtige gesloten natuur van een groot talent en ze voegt daar aan toe, dat het boeiende van EBK ook wordt veroorzaakt doordat de levensschets de puberteit beschrijft van een gevoelige jongen die als wonderkind deze levensfase op een zeer moeilijke manier heeft beleefd. Mw. Stapert sluit met deze waardering aan bij een opvallend positieve ontvangst die is ingeluid door Knuvelder. Kneppelhouts tijdsgenoten waren over het algemeen ook vol lof, maar naderhand konden in feite uit het totale oeuvre slechts de Studentenschetsen zich nog in enige belangstelling en waardering verheugen. Kwaliteiten heeft EBK zeker, maar wanneer men over een meesterwerk spreekt, gaat men toch voorbij aan enkele niet onbelangrijke tekorten van deze biografie. Zo is de | |
[pagina 324]
| |
structuur zonder meer zwak te noemen. Het werk gaat mank aan talloze overbodige herhalingen en is op veel plaatsen niet meer dan een droge, dorre opsomming van feiten en gebeurtenissen. Zeker, de karakterbeschrijvende gedeelten tussen de chronologische passages zijn goed. Die tonen de sterke kant van Kneppelhouts schrijverschap, namelijk zijn vermogen - vaak ongewone - karakters te beschrijven, wat ook bij de Studentenschetsen, de reisbeschrijvingen en zijn verhalen steeds weer blijkt.Ga naar voetnoot12 Luyt signaleerde overigens al dat het gebrek aan compositievermogen het zwakke punt was bij Kneppelhout. In het geval van EBK lijkt het echter, dat de vele herhalingen niet alleen het gevolg zijn van een gebrekkig compositievermogen, maar volledig passen in de doelstelling waarmee het werk geschreven werd. Had Kneppelhout zich beperkt tot de sfeervolle karakterbeschrijvingen, zonder die herhaalde apologetische gedeelten, er hàd een meesterwerk uit kunnen ontstaan. Nu boeit de biografie vooral vanwege het hartverscheurende feit dat de wanhopige roep om liefde en menselijke aandacht van een muzikaal genie door een egocentrische mecenas niet wordt gehoord, laat staan begrepen. Doch deze kwaliteit dankt EBK niet aan het talent van de auteur Kneppelhout maar aan diens persoonlijkheid.
Vanzelfsprekend past binnen de opzet van Mw. Stapert niet dat ze aandacht besteedt aan kenmerken van het biografische genre of zich bezighoudt met periodeverschijnselen. Dat ik toch enkele zaken op deze terreinen noem, is dan ook alleen bedoeld om te laten zien welke mogelijkheden zo'n benadering zou hebben geboden. Bestudering van de biografie als genre, en van de Romantiek en Biedermeierzeit laten zien, dat EBK volledig past in zijn tijd.Ga naar voetnoot13 Het biografische genre is geliefd in algemene crisistijden en wordt vaak geschreven door mensen in een persoonlijke crisisfase, hetgeen bij Kneppelhout onmiskenbaar het geval was.Ga naar voetnoot14 Romantische kenmerken als aandacht voor het bovennatuurlijke en buitengewone, en een voorliefde voor een pathetische en retorische stijl, zijn in EBK volop aanwezig . De autoritaire periode van de Biedermeierzeit met een overvloed aan pedagogisch-didaktische en moraliserende literatuur is als achtergrond aan het verschijnen van EBK ook niet vreemd .Ga naar voetnoot15 Overigens waren alle critici het er over eens, dat al het werk van Kneppelhout te lijden had van een overdaad aan | |
[pagina 325]
| |
wijze lessen, vermaningen, kortom, moralisme.Ga naar voetnoot16 Zelfs de huisvriend en ‘hagiograaf’ Wolters kon en wilde daar niet om heen.Ga naar voetnoot17 Een verklaring voor deze overheersende tendens moet enerzijds gezocht worden in de persoon en opvoeding van Kneppelhout en anderzijds in de tijdsinvloed. Zo wees JongejanGa naar voetnoot18 op het geloof van de aardsgerichte humoristen (waartoe ze ook Kneppelhout rekent) in de perfectibiliteit door opvoeding en ontwikkeling en Kamerbeek benadrukte Kneppelhouts bezwaren tegen de geest der eeuw en zijn steun zoeken bij de pre-socialistische Saint-Simonisten die verbetering van de maatschappij tot de mogelijkheden rekenden.Ga naar voetnoot19 Aanvechtbaar lijkt me echter dat Kamerbeek uit de opvallende resignatie aan het eind van l'Ère critique de conclusie trekt, dat Kneppelhout geen maatschappijhervormer was. Hij zou slechts een verklaring hebben gezocht voor de feiten, waarvoor hij terecht kwam bij Saint-Simon, maar berustte uiteindelijk in de situatie. Deze conclusie moge juist zijn voor wat betreft de periode waarin l'Ère critique ontstond, voor de latere Kneppelhout gaat ze beslist niet op. In de jaren '30 is Kneppelhout nog volop in zijn romantische periode, waarin hij heen en weer geslingerd wordt tussen twee polen: aan de ene kant geloof in een betere wereld en het zoeken van een middelaarsrol daarbij, aan de andere kant fatalisme en berusting. Het is ook in deze tijd dat Kneppelhout te lijden heeft van vlagen van neerslachtigheid en indolentie. Met uiterste krachtsinspanning lijkt hij zich hieraan ontworsteld te hebben om zich daarna ondanks talloze desillusies die hem niet bespaard bleven ten volle te wijden aan zijn taak als maatschappijhervormer. Als fulltime belletrist vloeien dan werk en leven ineen en staan beide volledig in dienst van dat ene ideaal. Hier wordt ook duidelijk dat het ideaal van de opvoeding door vriendschap slechts een afgeleid aspect is van een hogere doelstelling: er kon een betere wereld ontstaan, maar aan slechts enkelen was het gegeven bij dit proces een bemiddelende rol te spelen. De opvoeding door vriendschap was voor Kneppelhout waarschijnlijk slechts een van de mogelijkheden hiertoe. Duidelijk moge intussen zijn geworden, dat Mw. Staperts methode voor een goed begrijpen van EBK niet toereikend is, omdat het een tamelijk willekeurige greep lijkt die gedicteerd wordt door het beschikbare bronnenmateriaal. Een tekstimmanente benadering had hier de voorkeur verdiend, aangevuld met een studie naar genrekenmerken en periodeverschijnselen. Zo'n benadering zou niet alleen EBK kunnen verduidelijken maar ook kunnen bijdragen tot een samenhangende visie op leven en werk van een auteur wiens leven en werk een uitermate grote coherentie vertoont. Het had ook kunnen aantonen, dat EBK volkomen past in de aard van Kneppelhouts auteurschap en zijn ambivalente relatie tot de medemens en de maatschappij. Wat dat betreft moet gesproken worden van gemiste kansen. Intensieve analyse van EBK en verbinding van de resultaten met ander werk en met het leven van Kneppelhout kan tevens het belang | |
[pagina 326]
| |
aantonen van de rol die Kneppelhout heeft gespeeld. Daarbij zal blijken dat hij inderdaad de middelaars- en voortrekkersrol gespeeld heeft die hij wenste te spelen. Hij heeft een niet weg te cijferen invloed uitgeoefend bij de introductie van de romantische literatuur in Nederland en met zijn verhalen (die mijns inziens tot het beste deel van zijn oevre behoren en die alleen al het grote belang van Kneppelhout onderstrepen) heeft hij inderdaad, zoals Marita Mathijsen betoogt, aan de wieg gestaan van het naturalisme en de short story.
Ik dank Prof. Dr. A.L. Sötemann voor het kritisch doorlezen van een eerdere versie van dit artikel. |
|