De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de complementstructuur van perceptiewerkwoordenGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De S̄-status van complementen van perceptiewerkwoordenAan een zin als (3): (3) Jani hoorde Karel hemi uitschelden waarin hem geînterpreteerd kan worden als verwijzend naar Jan, zou een grammatica | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als die van Akmajian (1977) de volgende structuur toekennen:
Binnen de ‘Government-Binding-theory’ (zie Chomsky 1981; Scholten, Evers en Klein 1982) kan het feit dat Jan en hem kunnen verwijzen naar dezelfde persoon in de werkelijkheid niet verklaard worden door een structuur als (4). Pronomina als hem moeten volgens deze theorie vrij zijn binnen hun minimaal-goevernerende categorie,Ga naar voetnoot1 d.w.z. zij mogen binnen die categorie niet gebonden worden door een NP. In (4) is de minimaalgoevernerende categorie van hem de S̄ en binnen die S̄ is hem niet vrij, want dit pronomen wordt binnen die S̄ gebonden door de NP Jan. Als deze bindingstheorie juist is, zou (3) een onwelgevormde zin moeten zijn. De grammatica die ons voor ogen staat, kent (5) als structuur aan (3) toe: Over de verplaatsing van het subject van de complementstructuur naar de omcirkelde NP-positie in de matrixzin komen we nog te spreken in paragraaf 3. In (5) bevindt hem zich in de minimaal-goevernerende categorie S̄2. In deze categorie is het pronomen hem vrij. Buiten zijn minimaal-goevernerende categorie mag het pronomen hem gebonden worden door de NP Jan, het subject van de matrixzin. Een structuur als (5) voorspelt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus correct, dat het mogelijk is het pronomen hem en Jan coferentieel te interpreteren. Er is nog een voordeel ten opzichte van (4), de structuur die Akmajian voorstelt. In ons voorstel blijft het mogelijk de notie ‘subject-van’ eenvoudig te definiëren als ‘de NP die in de dieptestructuur direct door S gedomineerd wordt’, ofwel: [NP, S]. In Akmajians voorstel is dat niet zo eenvoudig. In zijn voorstel zouden er twee omschrijvingen noodzakelijk zijn, namelijk [NP, S] en [NP, VP]. De laatste definitie is echter ook al nodig om de notie ‘object-van’ aan te duiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het subject van het complement buiten S̄In deze paragraaf presenteren wij drie argumenten die volgens ons de gedachte ondersteunen, dat het subject van het complement van een perceptiewerkwoord verplaatst moet worden naar de objectspositie in de matrixzin. Het eerste argument is gebaseerd op de distributie van adverbiale bepalingen, het tweede op topicalisatie-verschijnselen, het derde op het voorkomen van het repletieve er. Adverbiale bepalingen kunnen doorgaans alleen maar betrekking hebben op constituenten binnen de S̄ waarin ze verschijnen:
In (6a) kan de PP met eigen ogen alleen betrekking hebben op Jan, niet op Marie, omdat deze NP zich niet in dezelfde S̄ bevindt als de PP met eigen ogen. In (6b) is de situatie omgekeerd: met eigen ogen kan alleen betrokken worden op Marie en niet op Jan. Om die reden is de b-zin (semantisch) onwelgevormd. In paragraaf 1 van dit artikel hebben we aannemelijk gemaakt, dat complementen van perceptiewerkwoorden S̄-en moeten zijn. We verwachten dus dat dezelfde verschijnselen als aangegeven in (6) zich zullen voordoen in zinnen als (1). Dit blijkt inderdaad zo te zijn:
De PP met eigen ogen heeft in (7a) uitsluitend betrekking op de NP Ik, maar in (7b) kan deze PP niet betrokken worden op Ik. (7b) is om dezelfde reden als (6b) onwelgevormd. Nu zou men op grond hiervan kunnen concluderen, dat (7a) en (7b) als volgt gestructureerd zijn:
Deze conclusie kan echter niet juist zijn, omdat de PP met eigen ogen ook voor kan komen op een plaats rechts van Marie en toch betrokken kan worden op de subjects-NP Ik in de matrixzin: (7)c Ik zag Marie met eigen ogen zich wassen Omdat de PP met eigen ogen betrokken kan worden op de NP Ik, moet deze PP wel in dezelfde S̄ zitten als Ik. Maar dat betekent, dat ook de NP Marie in die S̄ (de matrixzin) moet zitten. Een andere conclusie is niet mogelijk. Het lijkt daarom zeer aannemelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(7c) als volgt te structureren: (8)c Ik zag Mariei met eigen ogen [S̄ ei zich wassen] Nu is het evenwel niet zo, dat PP's uit de complementzin nooit verplaatst kunnen worden naar de matrixzin.Ga naar voetnoot2 In de volgende zin bijvoorbeeld kan door een verrekijker betrekking hebben op zowel Ik als iemand: (9)a Ik zag door een verrekijker iemand 't eiland afturen De meest voor de hand liggende interpretatie is zeker die waarin de PP door een verrekijker betrekking heeft op de NP Ik, maar de andere interpretatie, waarin ‘iemand’ de verrekijker gebruikt, lijkt ons heel goed mogelijk. Dat doet geenszins afbreuk aan de hierboven gegeven argumentatie ten gunste van de hypothese dat het subject van de complementzin zich in de oppervlaktestructuur in de matrixzin bevindt. Het is namelijk nooit zo, dat een PP die zich in de lagere S̄ bevindt, betrokken kan worden op constituenten in een hogere S̄. Zin (9b) is eenduidig: alleen de ‘iemand’ kan de verrekijker vasthouden. (9b) Ik zag iemand het eiland door een verrekijker afturen (9c) is evenwel weer dubbelzinnig: (9c) Ik zag iemand door een verrekijker het eiland afturen wat betekent, dat iemand in ieder geval onder één interpretatie (namelijk die waarin ‘Ik’ de verrekijker gebruikt) in de matrixzin moet staan. Maar ook in de andere lezing kan iemand niet in de bijzin staan. Als dat wel het geval zou zijn, zouden we verwachten, dat vooropplaatsing van de S̄ iemand met een verrekijker 't eiland afturen mogelijk zou zijn, net als in Dat iemand door een verrekijker 't eiland aftuurde, zag ik. Topicalisatie is evenwel niet goed mogelijk: (10) *Iemand door een verrekijker 't eiland afturen zag ik Beter is daarentegen: (11) Door een verrekijker 't eiland afturen zag ik iemand waarin ook ‘iemand’ degene is die het eiland aftuurt. Wij maken hieruit op, dat de NP iemand ook in de interpretatie waarbij ‘iemand’ de gebruiker is van de verrekijker in feite buiten de complementzin staat en het object vormt van de matrixzin. Uit de onwelgevormdheid van (10) blijkt dat Iemand niet met door een verrekijker 't eiland afturen één constituent vormt. Dat is ook zo in onze analyse:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander argument ten gunste van de analyse waarin de NP iemand het object is van de hoofdzin kunnen we ontlenen aan de distributie van het repletieve er. Vergelijk:
In (13b) is er niet het repletieve er, maar het locatieve, zoals blijkt uit de onwelgevormdheid van (13c), waarin of er of daar overbodig is. Als iemand het onbepaalde subject is van de complementzin in (13c) zouden we verwachten dat het repletieve er wel had kunnen voorkomen. In onze analyse staat de NP iemand in (13b) in objectspositie en dat verklaart het niet kunnen voorkomen van het repletieve er. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Geen controle, maar raisingIn paragraaf 1 hebben we laten zien, dat voor zinnen als (1) Patrick zag Lucie dansen een analyse moet worden aangenomen, waarin het complement van zien een S̄ is. Voorts hebben we in paragraaf 2 aangetoond, dat het subject van dansen (de NP Lucie) zich in de oppervlaktestructuur in de matrixzin moet bevinden. Dat betekent, dat we ons - gegeven de mogelijkheden die er zijn binnen het kader van de ‘Governmentbinding-theory’ - de structuur op tweeërlei wijze kunnen voorstellen:
We willen nu aantonen, dat analyse (14a) op grond van algemene condities op de welgevormdheid van oppervlaktestructuren uitgesloten moet worden. Die algemene condities zijn het θ-criterium en het zogenaamde casusfilter:Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(15) Het θ-criterium a Elk argument draagt één en slechts één θ-rol, en elke θ-rol is toegekend aan één en slechts één argument b Non-argumenten dragen geen θ-rol Het belangrijkste argument voor analyse (14b) en tegen (14a) heeft te maken met het subject van zogenaamde ‘weer-werkwoorden’, zoals in de zinnen (17) en (18): (17) Het regent Onder de theorie van themarollen en casus worden zinnen als (17) en (18) op de volgende wijze beregeld. Het subject van een S̄ krijgt normaliter zijn themarol van de VP. Er zijn echter enkele VP's die geen thema uitdelen en dus een subject hebben op een -θ-positie. Zulke VP's zijn bijvoorbeeld de VP's die op een of andere manier het weer aanduiden, zoals in (17) en (18). Aangezien echter het subject gewoon casus krijgt van < + tense>, en een lege NP geen casus mag hebben, worden in zulke structuren niet-referentiële elementen geînserteerd, zoals er en het. In (17) en (18) is dat het. De oppervlaktestructuur van de zinnen Lucie danst en Het regent is dus verschillend:
Zin (1) zou er onder een controle-analyse als (14a) in de oppervlaktestructuur met θ en casus als volgt uitzien:
maar zin (21): (21) Dick zag het regenen zou er als volgt uitzien:
Het θ-criterium (15) sluit (22) echter uit. Het b-gedeelte van dit criterium zegt nadrukkelijk, dat non-argumenten geen θ-positie mogen bezetten en dat doet het in (22) wel. Het is evenwel aannemelijk, dat zien in de hier besproken constructies niet aan de NP een thema toekent, maar aan de S̄. De subcategorisatie van zien zou dan zijn als (23): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De structuur van (21) wordt dan:
Dat is volgens (15) een welgevormde oppervlaktestructuur, maar dat zou betekenen, dat nu (20) geheranalyseerd moet worden tot:
Volgens (15) is (25) een onwelgevormde zin, want de NP Lucie, een referentiële NP, heeft nu geen thema. De conclusie moet wel zijn, dat onder de controle-analyse de zinnen (1) en (20) niet op gelijke wijze te analyseren zijn. Een raising-analyse zoals (14b) biedt daartoe wel de mogelijkheid. Alvorens dit te laten zien, zullen we het verschil tussen een controle-analyse en een raising-analyse verduidelijken aan de hand van de volgende zinnen: (26) Jan overreedde Peteri [S̄ PROi te komen] (27) Jani lijkt [S̄ ti te komen] In de controle-constructie (26) heeft Peter een thema en een casus. Het thema is een andere dan het thema van PRO: Peter krijgt van overreden de thematische relatie ‘thema’ toebedeeld en PRO van komen de thematische relatie ‘agens’. Maar in de raising-constructie (27) hebben Jan en t beide hetzelfde thema, en wel agens. De NP Jan is namelijk door de transformatie ‘Verplaats NP’ van de plaats waar in (27) t staat naar een -θ-positie verplaatst. De thematische relatie agens heeft Jan in (27) dus via zijn spoor. Dit is het meest kenmerkende verschil tussen een controle-constructie en een raising-constructie. Als we nu aannemen, dat (23) de juiste subcategorisatie van het werkwoord zien weergeeft, dan voorspelt onze grammatica alle gevallen correct. De structuren worden nu als volgt:Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (28) staat de NP Lucie weliswaar in een -θ-positie, maar via zijn spoor heeft het toch een thematische relatie, nl. agens. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Interne S̄-enTot slot willen wij ingaan op de merkwaardige onwelgevormdheid van zulke zinnen als (30) en (31): (30) *Jan heeft Marietje dansen (ge)zien De onwelgevormdheid van (30) kan verklaard worden uit het feit dat dansen te zamen met het spoor van het naar de matrixzin verplaatste Marietje een interne S̄ is. Als we aannemen, dat de basis is als (32): (32) Jan e [S̄ Marietje dansen] heeft (ge)zien en dat de NP Marietje door de transformatie ‘Verplaats NP’ naar de matrixzin verplaatst is op de wijze die wij in paragraaf 3 besproken hebben, dan resulteert: (33) Jan Marietjei [S̄ ti dansen] heeft (ge)zien en na V-plaatsing: (34) Jan heeft Marietjei [S̄ ti dansen] (ge)zien Als we vervolgens de verplichte regel V-raising toepassen op dansen, ontstaat (35): ((35) Jan heeft Marietjei [S̄ ti tj] (ge)zien dansenj Deze reeks is welgevormd, zij het dat de meeste Nederlanders gezien niet goed zullen vinden en de voorkeur zullen geven aan Jan heeft Marietje zien dansen. Blijkbaar wordt de interne S̄ dus wel geaccepteerd als het hoofd ervan, het werkwoord, eruit verplaatst is. Normaliter is er voor een complementszin nog een mogelijkheid om aan de beperking op interne zinnen te ontsnappen, namelijk door extrapositie van de complementszin, maar het is gemakkelijk in te zien waarom extrapositie in structuren als (34) onmogelijk is: de complementszin van perceptiewerkwoorden bevat een spoor, waarvan het antecedent verplaatst is naar een positie buiten de S̄. Constituenten met een spoor waarvan het antecedent buiten deze constituent ligt, mogen geen rechtswaartse verplaatsing ondergaan. De onwelgevormdheid van (36) heeft dus dezelfde oorzaak als die van (38): (36) *Jan heeft Marietjei (ge)zien [S̄ ti de cha-cha-cha dansen] De onwelgevormdheid van (36) is dus wederom een argument om aan te nemen, dat Marietje inderdaad uit het complement verplaatst is. Nu zin (31). Veronderstel, dat de analyse van passief in Chomsky 1981 (p. 117 en volgende) in essentie juist is, en dat passief dus bestaat uit een lexicale verandering van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het werkwoord, zodanig dat dit geen casus meer toekent, maar wel nog een thema, en uit insertie van een hulpwerkwoord, zodat de VP geen thema meer toekent aan het subject. De onderliggende structuur van (31) wordt dan:
Op deze structuur moet ‘Verplaats NP’ werken. De gelexicaliseerde NP moet verplaatst worden naar een + casus-positie, dat wil zeggen naar de subjectspositie van de matrixzin. Na V-plaatsing resulteert dan (40): (40) *Marietjei wordt e [S̄ ti dansen] gezien De ongrammaticaliteit van (40) volgt nu uit het feit dat in deze structuur sprake is van een interne S̄. Deze interne S̄ is niet ongedaan te maken door extrapositie (zie redenering hierboven) en evenmin door V-raising: als passief inderdaad een verandering in de lexicale eigenschappen van de V inhoudt, en zelfs een verandering in categoriale status (zie Chomsky 1981: 44; Chomsky spreekt van ‘neutralized verb-adjectives’), dan is het redelijk aan te nemen, dat V-raising niet over gepassiviseerde V's heen kan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Samenvatting en conclusiesWe hebben in dit artikel geprobeerd aan te tonen, dat zinnen als (1) Patrick zag Lucie dansen geanalyseerd moeten worden als (2) Patrick zag Luciei [ti dansen]. Eerst hebben we laten zien, dat het complement van perceptiewerkwoorden een S̄ moet zijn. Vervolgens hebben we een drietal argumenten naar voren gebracht die de visie ondersteunen dat het subject van het complement verplaatst is naar de objectspositie bij het werkwoord in de matrixzin. De hypothese dat er sprake is van een raising-constructie en niet van een controle-constructie hebben we onderbouwd door te wijzen op de consequenties van beide mogelijkheden binnen de theorie van goevernement en binding en door te wijzen op de problemen rond interne S̄-en. De conclusie uit dit onderzoek moet zijn, dat deze analyse meer verklarende kracht heeft dan eerdere voorstellen. Het voorstel dat nog het meest het onze benadert is het voorstel van Koster (1978) in zijn proefschrift Locality Principles in Syntax om aan zinnen als (41) I believe John to be a fool een structuur toe te kennen als: (42) I believe Johni [S̄ ei to be a fool] Koster heeft zijn voorstel bedoeld als een alternatief voor een hypothese ontwikkeld door Chomsky. Het belangrijkste doel dat Koster voor ogen had, was het regelmatig maken van het toekennen van casus. Chomsky neemt voor zinnen als (41) een structuur aan als (43): (43) I believe [S̄ the dog to be hungry] Het probleem is dat de regels die casus toekennen normaal zinsgebonden zijn. Als (43) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de structuur van (41) correct zou weergeven, moet aan werkwoorden als believe een speciaal kenmerk toegekend worden [ + F], dat aangeeft dat er casus over een zinsgrens heen moet worden toegekend. In Kosters voorstel en in het onze is dat niet nodig. Ons voorstel voor de beschrijving van de complementstructuur van perceptiewerkwoorden berust eigenlijk op dezelfde gedachte als dat van Koster, zij het dat wij aannemen dat er sprake is van raising-constructies en Koster niet.
Nijmegen, Instituut Nederlands KU Erasmusplein 1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|