| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Jaarboek ‘De Fonteine’ 1980-1981
Het Jaarboek 1980-1981 van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ bestaat ook ditmaal uit twee delen. Het eerste deel opent met de uitgave van een curieus ‘Rhetoricaal orakelboek op rijm’ door W.L. Braekman. Een voorspellende roulette: door aan een knopje op het titelblad te draaien doet men een figuurtje op het verso een windstreek aanwijzen, vandaar wordt men achtereenvolgens doorverwezen naar een van de tekens van de dierenriem, een van de twaalf maanden, een van twaalf schone dames en een van twaalf ‘meesters’ - van welke laatste men tenslotte bescheid krijgt over de toekomst. Interessant is dat zich onder de schone vrouwen een ‘Sandrijne’ bevindt, die zich door haar woorden ‘Ic meende een valck hebben gehadt’ laat herkennen als de geliefde van Lanseloet.
In zijn bijdrage ‘Geuzenballade. Een vergelijking van twee handschriften’ brengt Roland Willemyns een aanvulling op de in Jaarboek 1978-1979 uitgegeven ‘Anonieme lamentacie van Gent’. J.v.d. Bom en P. Vriesema publiceren ‘Een refrein over de aanval op 's-Hertogenbosch in 1585’. J. Huyghebaert behandelt de periode 1803-1824 in een overzicht van ‘Dichtwedstrijden in Vlaanderen in de negentiende eeuw’. Jozef de Vos schenkt aandacht aan een Macbeth-vertaling door Napoleon Destanberg uit 1869. In de drie volgende bijdragen staat de stad Gent centraal: J. Reynaert over ‘Boudewijn van der Luere en zijn “Maghet van Ghend”’, Werner Waterschoot over ‘Lucas d'Heere in Gent’ en Dirk Coigneau over ‘Calvinistische literatuur te Gent tot 1584’.
In het tweede deel brengen medewerkers en leerlingen hulde aan hun leermeester, Professor A. van Elslander, ter gelegenheid van diens zestigste verjaardag. De Gentse school komt hier goed voor den dag. J. Reynaert bestudeert ‘Het Middelnederlandse gebedenboek van de Brigittinessen te Dendermonde’. Werner Waterschoot gaat dieper in op ‘Het Landjuweel te Antwerpen in 1496’. Mireille Vinck-Van Caekenberghe vergelijkt ‘Drie Nederlandse vertalingen van Erasmus' Lingua uit de 16de eeuw’. Dirk Coigneau levert een beschouwing over ‘Masscheroens “waarom” en vier refreinen van 1559’. Patricia Lammens-Pikhaus bezorgt de uitgave van ‘Een nog onbekend tafelspel in een bundel vrome en ascetische gedichten’. F.A.J. Dambre geeft een overzicht van ‘De Justus de Harduyn-studie aan de R.U.G.’. Ada Deprez brengt nieuwe gegevens ‘Over de nadruk’ boven water [‘Een nadruk (Fr. contrefaçon) is een (meestal in het buitenland) met ontduiking van iedere vorm van accoord of vergoeding aan de auteur of de uitgever, derhalve zonder kopijrecht of auteurscorrectie, met zuivere winstoogmerken overgedrukt en dus goedkoper werk’]. Luk Troch geeft een beeld van Multatuli's pedagogische opvattingen op basis van een bloemlezing uit de Ideën. Ronald Soetaert vraagt aandacht voor ‘Hotz, een nieuwe Elsschot?’. Mieke Musschoot beschrijft enkele ‘Nieuwe theorieën met betrekking tot het vertelperspectief’. De bundel bevat ook een ‘Lijst van verhandelingen op het gebied van de rederijkersstudie, tot stand gekomen o.l.v. Prof. dr. A. van Elslander en zijn medewerkers in de periode 1960-1980’.
De twee delen (XXXI en XXXII) van Jaarboek ‘De Fonteine’ 1980-1981 zijn te bestellen door overmaking van 625 BF op postrekening 000.0301710.40 van ‘De Fonteine’ te Gent; deel XXXII, Opstellen voor A. van Elslander, is ook afzonderlijk verkrijgbaar à 375 BF.
w.p.g.
| |
| |
| |
Speels vernuft van Willem Bilderdijk
Onder de titel Speels vernuft heeft prof. dr. J. Bosch een uitgave verzorgd van twee soorten uitingen van inventiviteit van Bilderdijk: rebus-brieven en ‘bedriegers’. De rebusbrieven zijn gericht aan de schoonzuster van de dichter, Maria Petronella Elter-Woesthoven met wie Bilderdijk het beter kon vinden dan met zijn vrouw, in de periode 1791-1795. Het ontcijferen moet een vreselijk karwei geweest zijn maar Bosch is er allengs een meester in geworden. Men kan dat zien door de transcriptie die hij in 1955 (in zijn dissertatie Mr. W. Bilderdijk's Briefwisseling I) van de eerste rebusbrief gaf te vergelijken met de recente versie. (1) Beminde meid, 't was ons zwaar te dragen, het uitzicht, bij (het) thuiskomen gereide en dis doods te ervaren. (2) Beminde meid, 't was ons waard uw thuiskomen buiten desasters, te ervaren. De gegeven toelichting begint a.v.: Beminde (hoofdletterteken B + min, voedster die een kind de borst geeft + hoofdletter D) meid (mijt, parasiet in de kaas) etc. Bosch is bij zijn ontcijfering zeer geholpen door zijn ontdekking dat Bilderdijk bij zijn raadselschrijverij steunde op een tot de rederijkers teruggaande traditie met conventionele symbolen voor woorden. De rebussen zijn volledig gereproduceerd (helaas wat zwak in blauwgrijs), zodat puzzelaars Bosch bij zijn oplossingen op de voet kunnen volgen en tevens de tekengave van de dichter bewonderen. Wie dan van raadsels nog niet genoeg heeft, kan zijn aandacht richten op de twee ‘bedriegers’, bijzondere, betekenisvolle trompe-l'oeil's, bestaande uit verschillende bladen met teksten, alle door Bosch met ongelofelijke speurzin ontcijferd. Een anamorfose, spel met perspectief, volgt nog als toegift. Bilderdijk, de ‘grote ongenietbare’. Wie wil, kan hem nu van een heel andere kant leren kennen.
Speels vernuft is uitgegeven bij Martinus Nijhoff in Den Haag, telt 56 blz. en kost f17,50.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Werk van Potgieter uitgegeven
In 1942 is Geertruida M.J. Duyfhuizen gepromoveerd op een uitgave van Potgieters Florence en sindsdien is ze zich met de dichter blijven bezighouden. De hier aangekondigde uitgave behelst twee teksten. De ene daarvan, Het rijksmuseum te Amsterdam, heeft althans nog een bekende naam, al kan men zich wanneer men bij mevrouw Duyfhuizen leest dat de laatste editie in 1924 verschenen is, afvragen hoeveel mensen dit cultuurhistorisch zeer interessante essay gelezen hebben. Dank zijn de uitgebreide aantekeningen kan een moderne lezer nu weer wat thuisraken in dit veel kennis van de zeventiende eeuw veronderstellende stuk. De andere tekst is een proeve van descriptieve poëzie, Afrid ter valkenjacht, geïnspireerd door een zeventiende-eeuws schilderij en tevens door gedichten van Jan van Broekhuizen. De inleidingen tot de tekstuitgaven hebben me teleurgesteld. Wat erin staat, is niet allemaal to the point, en de kans is gemist om een tot nieuwsgierigheid prikkelende karakteristiek te geven van Potgieters eigensoortig dichterschap en van de speciale kleur van zijn nationalistische essayistiek.
E.J. Potgieter, Afrid ter valkenjacht en Het Rijksmuseum te Amsterdam, met inleiding en aantekeningen van Dr. Geertruida M.J. Duyfhuizen is uitgegeven bij Dr. W. Backhuys te Rotterdam. Het boek telt 175 blz. en kost f31,50.
m.a.s.-v.d.d.
| |
| |
| |
Eline Vere
In dit deeltje van de reeks Synthese proberen de schrijvers ‘voor de lezer van nu Eline Vere als roman, als kunstwerk te beschrijven door niet alleen enkele structurele aspecten ervan te belichten, maar ook door allerlei cultuurhistorische gegevens te verschaffen in zoverre deze voor het begrijpen van Eline Vere van belang zijn.’ (p. 7) Zij hebben een zeer uitgesproken opvatting over het naturalistische karakter van deze roman, menen zelfs dat Eline Vere meer dan enige andere roman van Couperus naturalistische kenmerken vertoont. Zij staven hun opvatting door toetsing van het verhaal aan de kenmerken die door Anbeek voor dit romantype zijn opgesteld.
De interessantste informatie komt voort uit het uitdiepen van de stelling dat Eline Vere behalve een naturalistische roman ook een Haagse roman is. De fictieve romanwereld toetsend aan de historische werkelijkheid van het Haagse milieu van de jaren tachtig, komen de schrijvers met nieuw materiaal over de relatie van de tableaux vivants met werk van de destijds omstreden schilder Makart, maar vooral met gegevens over Gounods opera Le tribut de Zamorra. Die laatste zijn voor de lezer onmisbaar. De opera speelt een belangrijke rol in het leven van Eline, maar de tegenwoordige lezer wordt gehinderd door gebrek aan kennis die voor de toenmalige lezer vanzelfsprekend moet zijn geweest.
Een vrolijke noot ontbreekt niet: de paragraaf over de drukgeschiedenis van de roman is een koddig stukje editieproblematiek. De schrijvers menen dat het tijd wordt voor een wetenschappelijke editie. Ik hoop dat ze daar niet te lang mee wachten.
M. Klein en H. Ruijs: Over Eline Vere van Louis Couperus. Reeks Synthese. Amsterdam, 1981. ISBN 9062878903.
l. mosheuvel
| |
Alsnog of nogmaals
In het spoor van de onlangs verschenen Verzamelde gedichten van A. Roland Holst is het zinnig - alsnog of nogmaals - de aandacht te vestigen op een in 1979 gepubliceerde herdruk van De mythe van A. Roland Holst door W.H. Stenfert Kroese. Het gaat om een vermeerderde druk en dat meerdere bestaat uit een nawoord en een aantal soms zeer omvangrijke noten die zijn geplaatst bij de ongewijzigde oorspronkelijke tekst. De in 1951 bij De Bezige Bij verschenen studie heeft uiteraard geen kennis van het latere werk van de dichter. Stenfert Kroese geeft daarom in het nawoord een aanvulling, constaterend, dat de mythe van A. Roland Holst tot aan diens dood in 1976 onveranderd is gebleven. Dat betekent niet dat er tussen vroeger en later werk geen verschillen aanwijsbaar zouden zijn. In latere bundels danken meer gedichten hun impuls aan de wereld dan aan de mythe. Kenmerkend voor een dichterschap als dat van A. Roland Holst is het voorkomen van slechts een beperkt aantal thema's en motieven. Dat maakt het mogelijk de latere gedichten in enkele groepen te verdelen, een thematische aanpak die volgens Stenfert Kroese de voorkeur heeft boven een chronologische.
In de noten maakt Stenfert Kroese ruimschoots gebruik van de mogelijkheid zijn inzichten te toetsen aan die van latere commentatoren als J. van der Vegt, Maartje Draak, A.F. Ruitenberg-de Wit.
Ook zonder het vele waardevolle in nawoord en noten zou een herdruk van alleen de oorspronkelijke tekst gerechtvaardigd zijn geweest. Nog altijd immers is de studie
| |
| |
van Stenfert Kroese een uitstekende inleiding tot het werk en de denkwereld van A. Roland Holst.
W.H. Stenfert Kroese: De mythe van A. Roland Holst. Tweede vermeerderde druk. Utrecht, 1979. ISBN 9063220286. Prijs f32,50.
l. mosheuvel
| |
Dr. P.H. Ritter jr. voor de radio
Dertig jaar lang, tussen 1928 en 1957, heeft dr. P.H. Ritter jr. met zijn karakteristieke stemgeluid causerieën over vooral literaire onderwerpen voor de AVRO-microfoon gehouden. Met de radiobodes als bron heeft Jan J. van Herpen de uitzendingen en de erin behandelde onderwerpen weten te achterhalen en in de bundel Al wat in boeken steekt; Dertig jaar radiowerk van dr. P.H. Ritter jr. bij de AVRO geeft hij er een chronologisch overzicht van, voorzien van een register op de besproken auteurs. Voorts zijn in het boek o.m. opgenomen beschouwingen van Ritter over zijn radiowerk, stukken van anderen over Ritter, alsmede het materiaal van de polemieken die bijvoorbeeld door Ter Braak en Du Perron tegen Ritter zijn gevoerd. Wat dat laatste betreft: volgens Ter Braak was Ritters doel ‘het proclameren van de middelmaat als norm van literatuurkritiek’. En wie de door Van Herpen gegeven lijst doorkijkt is aanvankelijk geneigd Ter Braak gelijk te geven: er worden nogal wat mindere grootheden aan de orde gesteld. Anderzijds heeft Ritter ook schrijvers als Bloem, Marsman, Roland Holst, Thomas Mann en Arthur van Schendel vaak besproken, terwijl Vestdijk met 22 uitzendingen zelfs de kroon spant. Meer dan tegen de besproken onderwerpen had Ter Braak dan ook bezwaar tegen de manier waarop dat gebeurde. Ritter hield uitdrukkelijk rekening met het brede publiek waarvoor hij sprak en streefde ernaar ook het ‘betrekkelijk-waardevolle’ tot zijn recht te laten komen. De invloed van zijn voorlichtende werk is niet definitief vast te stellen, maar men kan vermoeden dat ze aanzienlijk is geweest. Van Herpen heeft er goed aan gedaan in zijn boek de rol van de radio voor de vespreiding en waardering van literair werk eens aan de orde te stellen. Al wat in boeken steekt is uitgegeven bij Terra te Zutphen, telt 315 blz. en kost f39,-.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Over het Genootschap Gerrit Achterberg
Tijdens een Achterberg-weekend in november 1981 te Driebergen, werd - zoals men hier en daar heeft kunnen lezen - de Achterberg-kring opgericht.
Inmiddels zijn de statuten opgemaakt. De officiële naam luidt nu: Stichting Genootschap Gerrit Achterberg. Ter verhoging van de wendbaarheid van het Achterberggenootschap is ten slotte gekozen voor een stichting als organisatievorm, waarbij de bestuurders worden gekozen door de donateurs, na kandidaatstelling door het bestuur.
De stichting heeft ten doel: de belangstelling voor het werk van Achterberg en de Achterberg-studie te bevorderen. Het genootschap tracht dit doel te bereiken door het vormen en instandhouden van (plaatselijke) Achterberg-kringen en door het uitgeven van een Achterberg-periodiek.
De financiële middelen worden voorlopig vooral gezocht in gelden die vrijkomen door donatie aan het Achterberg-genootschap. Donaties van 35 gulden geven recht op kosteloze toezending van de Achterberg-periodiek. Als deze periodiek door gebrek aan
| |
| |
geldmiddelen niet kan verschijnen, ontvangen de donateurs een tekst van Gerrit Achterberg, hetzij een handschrift in facsimile, hetzij een rijmprent, hetzij een andere mooi gedrukte tekst van een of meer van zijn gedichten.
Wie donateur wil worden kan zich, hetzij schriftelijk, hetzij telefonisch, aanmelden bij het Genootschap Gerrit Achterberg, Secretariaat Postbus 19, 3970 AA Driebergen-Rijsenburg, telefoon 03438-12241 (vragen naar mevrouw Netty Verkuil). Daarna volgt toezending van een donateurslijst met de namen van de deelnemers van de plaatselijke Achterberg-kringen. Later ontvangt men van de penningmeester een acceptgirokaart voor het jaar 1982 ad 35 gulden.
In november van dit jaar wordt op de De Horst in Driebergen opnieuw een Achterberg-weekend gehouden.
r.l.k. fokkema
| |
Lezen en laten lezen
Hoe leest een lezer een literaire tekst, hoe laat die tekst een lezer lezen?
De confrontatie van receptie van de lezer en werking van de tekst is het centrale thema van Lezen en laten lezen. Dit boek bevat tien artikelen waarin problemen aan de orde komen die volgens redacteur R.T. Segers representatief zijn voor het moderne receptie-onderzoek.
In de vijf bijdragen uit de eerste afdeling wordt een aantal aspecten van het theoretisch gericht receptie-onderzoek belicht. A. van Assche gaat in op de paradox openheid en controle: hoe kan een literaire tekst ruimte laten voor diverse interpretaties en tegelijk de lezer controleren en instrueren? Verwachtingshorizon en esthetische distantie zijn de twee sleutelbegrippen uit de receptietheorie van Jauss die in het artikel van M. van Buuren worden aangevuld en gepreciseerd. G. de Vriend plaatst het probleem van de fictionaliteit in een receptie-esthetisch kader dat meer overeenkomsten met de autonome literatuuropvatting vertoont dan men wellicht zou verwachten. P.V. Zima pleit in zijn opstel voor het betrekken van de literaire productie bij de beschrijving van de receptie. Het receptie-onderzoek van jeugd- en kinderliteratuur is het onderwerp van de bijdrage van R. Bouckaert-Ghesquiere.
Het praktisch georiënteerd receptie-onderzoek komt in de tweede afdeling aan bod. Twee onderzoeksbeschrijvingen zijn receptie-historisch: H. Ester beschouwt de veranderende waardering van een literair oeuvre aan de hand van de ontvangst in de Duitse literaire kritiek van het werk van Theodor Fontane. Het probleem van de literairhistorische tekstinterpretatie wordt besproken in het artikel van H. Leferink (in samenwerking met M. van der Woude). Uitgaande van de perspectivistische literatuurbenadering van Wellek en Warren wordt een hedendaagse interpretatie van Constant van Wessems roman Lessen in charleston (1931) geconfronteerd met een interpretatie uit het verleden, i.c. die van Anthonie Donker. Het resterende drietal artikelen heeft betrekking op receptie-contemporaine problematiek. Het zijn zgn. experimentele studies: aan nu levende lezers werd via enquêtes naar hun leesreacties gevraagd. De probleemstelling in het onderzoek van M. Meijsing richt zich op de werking van het eerste hoofdstuk van een roman: welke tekstaspecten zorgen ervoor of men, na het lezen van één hoofdstuk, in een roman al dan niet verder leest? Het praktische onderzoek dat het opstel van H. van den Bergh beschrijft gaat over de retorische kunstgrepen die eigentijdse Nederland- | |
| |
se auteurs van korte verhalen toepassen. E. Licher ten slotte bespreekt de relatie tussen interpretatie en evaluatie. Uit antwoorden op vragen aan letterenstudenten betreffende het gedicht ‘Seizoen’ van Lucebert wordt o.a. afgeleid dat er een direct verband bestaat tussen waardering en het vermogen tot interpretatie van deze tekst.
De derde afdeling behelst een interview van Segers met H.R. Jauss, samen met W. Iser de grondlegger van de receptie-esthetica. Jauss geeft in dit interview zijn huidige visie op het receptie-onderzoek. Bovendien licht hij de interdisciplinaire opzet van onderzoek en onderwijs toe zoals die aan de Universiteit van Konstanz gestalte heeft gekregen.
Het hier gegeven beknopte overzicht laat naar ik hoop zien dat de bundel een verscheidenheid van onderwerpen presenteert die een goede weerspiegeling zijn van het gevarieerde interessegebied van het moderne receptie-onderzoek. Door een overdaad van jargon en verwijzingen naar uitspraken en opinies van anderen - het artikel van Zima is daar een voorbeeld van - is de lectuur niet altijd even aantrekkelijk. Maar over het algemeen zijn de bijdragen ‘in begrijpelijke taal’ geschreven en aangenaam om te lezen.
Lezen en laten lezen; recent receptie-onderzoek in Nederland en België verscheen in 1981 bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage, telt 238 blz. en kost f39,50.
h. anten
| |
Over gedichten gesproken
Over gedichten gesproken bevat vijftien analyses van afzonderlijke gedichten die de periode van 1880 tot heden bestrijken. Acht bijdragen werden eerder gepubliceerd. Ik noem ze in de alfabetische volgorde die het boek hanteert: F. Balk-Smit Duyzentkunst (over J.A. Emmens, ‘Voor de kade’), H. van den Bergh (J.A. Dèr Mouw, ‘'K zend, ijmker, dikwijls mijn gedachtenschaar’), W. Blok (P.C. Boutens, ‘Nacht-Stilte’), Hugo Brems (Lucebert, ‘mijn duiveglans mijn glanzende adder van glas’), Martien J.G. de Jong (Paul van Ostaijen, ‘Boere-charleston’), A.L. Sötemann (J.H. Leopold, ‘Regen’ en M. Nijhoff, ‘De moeder de vrouw’), C.W. van de Watering (Jan G. Elburg, ‘tijdelijk huis en de wind’). Negen bijdragen - twee kregen een voorpublicatie - werden voor dit boek geschreven: Rein Bloem (Hans Faverey, ‘Hoestend’), Peter de Boer en Rob Schouten (Herman van den Bergh, ‘Moira’), Enno Endt (Herman Gorter, ‘Een meisje’), R.L.K. Fokkema (Geerten Gossaert, ‘Het brandende wrak’), J. Hoogteijling (Gerrit Kouwenaar, ‘drs van schaffelaar’), Jan Kuijper (Gerrit Achterberg, ‘Rollend materieel’), Willem Wilmink (Hendrik de Vries, ‘Mijn broer’).
Een van de aantrekkelijke aspecten van deze verzameling tekstanalyses is de diversiteit in de behandeling van poëzie, die eruit spreekt. De medewerkers is geen analysemodel voorgeschreven, en de gepubliceerde beschouwingen zijn niet geselecteerd op grond van een bepaald model. Zo kan men een aantal interpretaties van dikwijls moeilijke poëzie lezen die vooral gebaseerd zijn op tekstinterne gegevens. Daarnaast zijn er bijdragen die laten zien hoe verhelderend bijvoorbeeld de context van een bundel of een oeuvre, en tekstexterne gegevens van o.a. historische, politieke en biografische aard kunnen zijn.
Het is overigens jammer, gezien enkele slordigheden, dat het samenstellen van de bundel sporen vertoont die niet getuigen van een optimale coördinatie. Ik geef een paar voorbeelden. De analyses zijn volgens het ‘Woord vooraf’ soms voor de gelegenheid
| |
| |
‘ietwat’ herschreven. Het bevreemdt dan in de ‘Verantwoording’ te lezen dat het artikel van Brems een ‘geheel herziene versie’ is van de tekst uit zijn boek De brekende sleutel. Vergelijking van beide versies leert dat de herziening voornamelijk bestaat uit het schrappen van enkele alinea's, zodat de formulering in het ‘Woord vooraf’ als de meest adequate kan worden beschouwd. De in het artikel over Dèr Mouw gebruikte spelling (‘imker’) wijkt af van de bijgevoegde tekst (‘ijmker’). In plaats van Kuijper staat op het omslag Kuiper. Noot 1 op bladzijde 179 verwijst naar een verkeerde pagina, en op bladzijde 197 ontbreekt een aanhalingsteken.
De besproken gedichten, waarvan de analyses bijeengebracht zijn door T. van Deel, R.L.K. Fokkema en J. Hoogteijling, zijn opgenomen in een bijgesloten los katern. Het boek wordt besloten met een selectieve bibliografie van analyses van afzonderlijke gedichten en reeksen gedichten.
Over gedichten gesproken is een uitgave van Wolters-Noordhoff te Groningen, telt 219 pagina's en kost f29,-.
h. anten
| |
Jaarboek INL
Het in 1981 verschenen Jaarboek van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie bevat het overzicht van de jaren 1979 en 1980. Naast de berichten over bestuurlijke en personele zaken, de jaarverslagen van de verschillende afdelingen, de rekeningen en balansen en wat dies meer zij, vinden we in deze aflevering twee bijdragen van medewerkers van het INL. G. Janssens geeft een ‘Verslag (d.d. 19 mei 1785) van een huiszoeking bij drie Zuidbrabantse wildstropers (diplomatische tekstuitgave)’, van belang wegens het voorkomen van een aantal oude dialectwoorden. En W.J.J. Pijnenburg schrijft over ‘Een nieuwe tekstuitgave van Der Naturen Bloeme’, nl. die van Gysseling. Een respectabele lijst van ‘Publikaties van medewerkenden van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, verschenen in 1979 en 1980’ besluit dit jaarboek, dat weer even mooi is uitgegeven als zijn voorgangers. Illustraties, waaronder een goed portret van Weijnen, verlevendigen de tekst.
m.c.v.d.t.
| |
Elementair Gotisch
J.W. de Vries (uit Leiden) heeft ten behoeve van studerenden, vooral die van Nederlands en Duits M.O.-B, maar ook voor universitaire studenten, een beknopte inleiding tot de studie van het Gotisch uitgegeven onder de titel Elementair Gotisch. Het boekje, dat niet meer dan 84 bladzijden telt, geeft na een summiere inleiding informatie over spelling en uitspraak, waarna een beknopte vormleer volgt van de verschillende woordsoorten. Aan het slot volgen nog twee korte hoofdstukjes over syntaxis en woordvorming, waarna een literatuurverwijzing, tekstfragmenten en een woordenlijst deze uitgave besluiten. De Vries heeft dit boek bedoeld voor diegenen die zich in korte tijd de beginselen van het Gotisch eigen willen maken; dat zal met deze synopsis wel lukken. Waarschijnlijk is aan de meeste opleidingen de studie van het Gotisch wel zo sterk gereduceerd dat men met dit korte overzicht kan volstaan; een teken des tijds, dat door sommigen zal worden betreurd, door anderen juist toegejuicht.
Elementair Gotisch is uitgegeven door Coutinho in Muiderberg, waar het boekje
| |
| |
desgewenst ook te bestellen is door overmaking van f19,60 op giro 602060. In de boekhandel betaalt men geen extra portokosten; de prijs is dan f17,50.
m.c.v.d.t.
| |
Taalbeheersing 1981
Onlangs is verschenen: M.F. Steehouder & C.J.M. Jansen (red.): Taalbeheersing 1981. Lezingen op het VIOT-taalbeheersingscongres op 8, 9 en 10 september 1981 aan de Technische Hogeschool Twente. Uitgave van de Vereniging Interuniversitair Overleg Taalbeheersing (VIOT), Enschede 1981.
De bundel heeft 250 pagina's en bevat 30 bijdragen op het gebied van Taalvaardigheid, Sociolinguïstiek, Argumentatietheorie, Conversatie-analyse en Taalbeheersing & Psychologie.
Taalbeheersing 1981 is te bestellen door storting van f30,- (inclusief verzendkosten) op girorekening 4159658 t.n.v. Vereniging Interuniversitair Overleg Taalbeheersing te Utrecht.
m.f. steehouder
|
|